De Nieuwe Taalgids. Jaargang 64
(1971)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Maatstaf 18 (1970), nr. 7S. Carmiggelt is nog steeds in gesprek met A. Roland Holst. Simone Dubois heeft onder de titel Tussen adel en revolutie een brief van Belle van Zuylen aan een Nederlandse neef vertaald en ingeleid (zie ook Tirade, nr. 162). Theun de Vries vraagt zich af Waarom schreef Spinoza een ethica? R.A. Cornets de Groot heeft eindelijk door wie er in ons land hoogleraar worden: ‘de lui die het in De Nieuwe Taalgids op mij hebben gemunt’, beweert hij in Reading Blo(c)k.
Nr. 8 Ben Bos is In gesprek met Boudewijn van Houten, die kort geleden debuteerde met Onze hoogmoed. | |
Raam (1970), nr. 68Gerard Knuvelder wijdt aan Roman Ingarden een in memoriam en gaat daarin uitgebreid in op diens Vom Erkennen des literarischen Kunstwerks (Tübingen, 1968).
Nr. 69 J.J. Wesselo geeft de opvallende titel Drie venten aan een artikel over Jeroen Brouwers, Jef Geeraerts en vooral Louis Paul Boon. R.A. Cornets de Groot vervolgt zijn serie Met andermans veer met het vierde artikel: De moeder van een moeder (over Van Looy en Vestdijk). Een uitgebreide recensie onder de titel Literatuur en psychoanalyse schrijft Jacques Kruithof over het gelijknamige boek, samengesteld en ingeleid door Hendrik M. Ruitenbeek (Amsterdam, 1969).
Nr. 70 Het vijfde artikel in Cornets de Groots serie Met andermans veer is getiteld Het antiplagiaat, en wel dat van Lucebert t.o.v. Slauerhoff. Vervreemding van de wereld en zichzelf heet René Marres' opstel over Willem Mertens' levensspiegel van Van Oudshoorn. In de rubriek Nieuwe boeken o.a. een uitgebreide recensie door Martien J.G. de Jong over de Verzamelde Gedichten van J.W.F. Werumeus Buning (Amsterdam, 1970) en de aan de dichter gewijde dissertatie van P. Hijmans (Leiden, 1969). | |
Raster 4 (1970-1971), nr. 4Rein Bloem geeft van Herman Gorter: een momentopname n.a.v. diens gedicht Leven, zoele omsomberde... Verder wordt aangekondigd dat het tweede nummer van de vijfde jaargang (late voorjaar 1971) aan W.F. Hermans gewijd zal zijn. | |
Tirade (1970), nr. 161Huug Kaleis schrijft dat De God Denkbaar uit zijn droom ontwaakt is in een artikel over het begrip ‘Almacht’ bij W.F. Hermans. | |
[pagina 155]
| |
Nr. 162 Simone Dubois heeft De pamfletten van Belle van Zuylen onderzocht (zie ook Maatstaf 18, nr. 7). Willem Wilmink beoordeelt Hendrik de Vries als dromer, dichter en gek. | |
Kentering 11 (1970), nr. 5Weg met poëzie! vat Jan van der Vegt de discussie in het zomer-nummer van Raster samen. Jacques Kruithof analyseert onder de titel Een zinloos vat vol vreugden het gedicht Alibi van H.C. ten Berge. Niet bijzonder geestdriftig is Harry Scholten over Flierefluiters apostel van Martien J.G. de Jong. ‘Het is afgelopen met Mulisch' schrijverschap’, concludeert Peter Berger in Harry Mulisch' afrekening met zichzelf. Jaap Meyer gaat nog eens in op een artikel van Jan Hulsker in De Gids van 1935 en noemt het zijne Vijf maal een dooie hond: J.H. Leopold en het literaire geweten. Hans Bender vraagt zich, in een in het Duits geschreven artikel met Nederlandse titel, af Wat is nu eigenlijk een schrijver? | |
Arcadia (1970), Band 5, Heft 3Van Hans-Joachim Lope een positieve beoordeling van het in het Italiaans geschreven boek van Antonio Mor en Jean Weisgerber, Le letterature del Belgio (9e druk, Firenze/ Milano, 1968). | |
Streven (1969-1970), nr. 8Kees Simhoffer geeft een ‘onvolledige kroniek van de in 1969 verschenen Nederlandse poëzie en Nederlands proza’ onder de titel De ziekte van Middleton en andere ziektes.
Nr. 11/12 In zijn rubriek Terzijde heeft Kees Fens het over Kritiek en analyse: ‘Het is met de literaire kritiek als met het weer in Nederland: het is nooit goed’. Rika Heymans ziet Terzij van de horde: Jan Engelman staan.
(1970-1971), nr. 1 Kees Fens schrijft over Dickens en Multatuli en Carlos Tindemans neemt Lodewijk de Boer als toneelauteur onder de loupe in Een waarheid als een glazen oog.
Nr. 4 Literatuur zondert af, zegt Kees Fens in Terzijde. Carlos Tindemans heeft Een jaar Nederlandse toneelstukken bekeken en concludeert, als Leopold de Buch elders: De verbeelding aan de macht. | |
Spiegel der Letteren 13 (1970-1971), nr. 1De verhaaltechniek in ‘Karel ende Elegast’ wordt door H. Vekeman bekeken. ‘Een poging tot analyse’ noemt B. Kooyman zijn artikel over ‘Bagatelle-Hangende vis’ van Albert Bontridder. W. Gobbers constateert dat ‘wij, beoefenaars van de literatuurstudie, ernstig gecomplexeerde mensen zijn, dat wij met name lijden aan een zwaar minderwaardigheidscomplex’, in Het probleem van de historische evaluatie (n.a.v. Rhijnvis Feith). | |
[pagina 156]
| |
Werkgroep 18e eeuw (1970), nr. 9M.P. de Bruin vermeldt de Handschriften van E. Wolff-Bekker aanwezig in de Provinciale Bibliotheek voor Zeeland te Middelburg. H.A. Höweler maakt enige voorlopige opmerkingen over De Franse vertaling van ‘Sara Burgerhart’. | |
It Beaken 32 (1970), nr. 4Heleen Borsje-Hillebrand legt verband tussen Psalm 107 en Tjesck-moars see-aengste van Gysbert Japicx. | |
Nieuw Vlaams Tijdschrift 23 (1970), nr. 8Gerard Walschap betwijfelt De onmacht van de letterkunde en Dirk de Witte beproeft Een omelet (te) bakken op een puinhoop, wat betekent dat hij ‘nonsens’ haalt uit Weverberghs analyse van Nooit meer slapen van Hermans en van Omtrent Deedee van Claus. | |
Nova et Vetera 48 (1970/1971), nr. 1L.E. de Meulenaer maakt enige Kanttekeningen bij de cursorische lectuur van W. Ruyslincks ‘Wierook en Tranen’. | |
Dietsche Warande & Belfort 115 (1975), nr. 9In de rubriek Kroniek bespreekt Lode Roose onder de titel Zeventiende-eeuwse Nederlandse letterkunde. Studiën en tekstuitgaven achtereenvolgens de Utrechtse dissertatie van Mej. S.F. Witstein (Funeraire poëzie in de Nederlandse Renaissance), de Twaalf studies van W.A.P. Smit, C. Kruyskamps editie van Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus, de herdruk van de bekende bloemlezing uit Huygens: Voet-maet, rijm en reden van F.L. Zwaan en van dezelfde editeur Huygens' Avondmaalsgedichten en Heilige dagen.
Nr. 10 Lucienne Stassaert had een interview met Anne Dellart onder de titel Het raadsel leren zien. De poëzie van Karel Jonckheere wordt in de rubriek Kroniek besproken; Hugo Brems vraagt Vertel mij wie hier uit woorden bestaat (uit Jonckheere's gedicht Portret van een onbekende). Gust Faes is in Ziezo zo zie zei ze weinig enthousiast over Werner Spillemaeckers dichtbundel Fuga magister. Ruyslincks jongste boek: een interessante mislukking concludeert Luk Adriaens over De Apokatastasis of het apocriefe boek van Galax Niksen. | |
Tydskrif vir Letterkunde, Nuwe Reeks 8 (1970), nr. 3C.F. Rudolph is In gesprek met Ernst van Heerden en André Demedts komt in deze aflevering te Spreken over en met Johan Daisne. | |
Standpunte 24 (1970), nr. 1 (91)S.J. Pretorius schrijft over emblemata n.a.v. Hoofts Geswinde Grijsart. W.F. Jonckheere brengt Een geringe wig van klaarte in de Donkerdiepstraat en constateert dat Paul van Ostaijen een Europees peil bereikt heeft. Pierre H. Dubois zet zijn Kroniek der Nederlandse letteren voort met nr. X, gewijd aan twee boeken over Multatuli. | |
[pagina 157]
| |
Tijdschrift voor Levende Talen 36 (1970), nr. 4Begonnen werk wordt voortgezet: F. van Passel en J. Nivette vervolgen hun Statistische studie van de syntaxis in de Nederlandse toneeltaal en M. Dupuis schrijft voor de tweede maal zijn gedachten Over het werk van Jan Wolkers neer. In de rubriek Nederlandse letteren kondigt Dupuis o.m. ‘de geboorte van een diabolische messias’ aan bij ‘het debuut van Hans Plomp’ (De Ondertrouw).
Nr. 5 Op taalkundig gebied liggen de Principes fondamentaux d'analyse structurale van J. Blois. Eveneens voor taalkundigen van belang is het artikel van L.K. Engels, Grammatica in het vreemde-talenonderwijs: kernzinnen en frequente constructies.
Nr. 6 Jacques Hamelink is ditmaal het onderwerp van M. Dupuis' rubriek Nederlandse letteren. S. Theissen bespreekt Twee voorstudies tot een nieuwe frequentielijst van het Nederlands (t.w.W. Martin, De inhoud van krant en roman en R. Eeckhout, Woordfrequentie in het geschreven Nederlands). | |
Wetenschappelijke Tijdingen 29 (1970), nr. 4A. Derolez vestigt de aandacht op een vrijwel onbekende auteur: Lambert van Sint-Omaars: een Vlaams encyclopedist uit de Middeleeuwen, compilator-illustrator van Liber floridus. - L. Peeters stelt een ‘cause célèbre in de Nederlandse filologie’ opnieuw aan de orde: Het auteurschap in de Reinaertprologen. - Aangaande het ‘Geuzenlied’ van J. de Geyter noteert J. Boets een en ander in verband met het polemische karakter van deze strijdzang. - Uit de rubriek ‘Nieuwe uitgaven’ noemen wij een bespreking door J.B. van de vijfde en de zesde reeks Ten huize van... door Joos Florquin. - H.D. Gran bespreekt Deutsch-niederländische Beziehungen in der Literatur des 17. Jahrhunderts van G. Schönle; de auteur van dit werk reageert op een recensie ervan door L. Rens in Spiegel der Letteren, aan wie de hoofdbedoeling van het werk zou zijn ontgaan. - Voorts een bespreking door M.V.d.V. van de Inleiding tot de syntaxis van G. Klooster, H.J. Verkuyl en J.H.J. Luif. | |
Levende Talen, nr. 273 (december 1970)Onder de verzameltitel Symbolisme en immanente poëtica worden drie voordrachten gepubliceerd die gehouden zijn op een post-academiale studiedag voor neerlandici in Groningen: Een interpretatie van ‘De molen’ van J.H. Leopold door Maria de Groot; Het symbool en de semantische dieptestructuur. Een fragmentarische interpretatie van Henri de Régnier: ‘Le vase’, door T.A. van Dijk; en Op zoek naar een definitie van het symbolisme door J. Kamerbeek jr. | |
Studia Neerlandica 1 (1970), nr. 3M.C. van den Toorn hield op 10 oktober 1969 een lezing voor de Algemene Vereniging voor Taalwetenschap. De herziene tekst hiervan opent dit nummer: Wat is een endocentrische woordgroep? P.J. Buijnsters heeft Tijd en plaats in de roman ‘Sara Burgerhart’ onderzocht. De infinitiefconstructies bij verba sentiendi vormen het onderwerp van een artikel van W. de Geest. Ter Braak doet weinig logica in zijn betoog, | |
[pagina 158]
| |
concludeert W. Drop in Logische en niet-logische bewijsvoering in Ter Braaks essayistiek, gedemonstreerd aan de eerste paragraaf van het ‘Démasqué der schoonheid’. Dit derde nummer wordt besloten door L. Mosheuvel, die het Over de historische context van ‘Prisma’ heeft. | |
Taal en Tongval. 22 (1970), nr 3-4W. Pée geeft een uiteenzetting van de wetenschappelijke verdiensten van Maurits Gysseling. - K. Heeroma publiceert de voordracht die hij op het laatste filologencongres heeft gehouden over de Structuurgeschiedenis van het Hollands. - J. Leenen vervolgt Ver(zuid) brabantsing van (Belgisch) Limburgs Nederlands. - H.T.J. Miedema sluit bij een eerder artikel van zijn hand aan met Nieuwfries ljedder ‘ladder’ en zijn nevenvormen. - J. Stroop levert de licht gewijzigde tekst van zijn voordracht op het filologencongres in Groningen: Systeem in gesproken werkwoordsgroepen. - ‘Twee extreme systemen’ staan centraal in de beschrijving die G. de Schutter geeft van Pronominale problemen in de syntaxis van de Zuidnederlandse dialekten. - H.T.J. Miedema signaleert Merkwaardige verschuivingen bij het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden jo en dou in de zuidwesthoek van Friesland; in een Naschrift komt de kwantitatieve kant van het onderzoek principieel aan de orde. - Twee kortere bijdragen, die bij eerder gepubliceerde aansluiten: Nog eens de ovenpaal in de ‘Fläming’ door W. Pée en Nogmaals Bassons Coniugations door G.R.W. Dibbets. | |
Driemaandelijkse Bladen. 22 (1970), nr. 4Niet minder dan zeven bijdragen in deze aflevering: R.A. Ebeling gaat in Gelderse herkomstnamen in Gelderland familienamen na die afgeleid kunnen worden van een identificeerbare gelderse nederzetting of streek. - G.H. Kocks zet een aantal aanduidingen voor ‘masker’ bijeen: Bulsekop enz. - H. Doedens, Naarding, Prakke en de drie Podagristen, brengt een correctie aan op Het boek der Podagristen: G.A.C.W. de Thouars zou mede deel hebben uitgemaakt van ‘de kring van D.H. van der Scheer’. Nieuw materiaal doet K. Heeroma Nogmaals op vressem terugkomen. - K. Heeroma wijdt een negental bladzijden aan Het dialect van Kuinre naar aanleiding van T. Kamman, Woordenlijst van het dialect van Kuinre. - Voorts twee kortere bijdragen en enig nieuws Van het Instituut. | |
Tijdschrift van de V.U. te Brussel. 12 (1969-1970), nr. 1-2R. Jansen-Sieben stelt De Vreeses Paradox over den grooten nood der Nederlandsche philologie opnieuw aan de orde: Is De Vreeses paradox nog actueel? - In de bijdrage die G. Schuurmans-Swillen levert Ter nagedachtenis aan Henriette Roland Holst-Van der Schalk spelen haar politieke geschriften een centrale rol. - W. de Poorten maakt Een vergelijking van twee drukken van L.P. Boons ‘Zomer te Ter-Muren’. - S. de Vriendt betrekt veel oudere beschrijvingen in zijn artikel over De zogenaamde hoofd- en bijzin in het moderne Nederlands. - F. de Nave vraagt aandacht voor ‘onze laatste grote humanist’, Justus Lipsius, schrijver ‘in politicis’. | |
[pagina 159]
| |
12 (1969-1970), nr. 3-4 Enkele kortere boekbesprekingen, onder meer van: F.G. Droste, Vertalen met de computer en G. Brandt en R. Anslo, Pieter Corneliszoon Hooft ‘Deez vermaarde man’, ed. W. Hellinga en P. Tuynman. | |
Review of the I.T.L. vol. 9 (1970)Zeer lezenswaardig ook voor wie zich minder thuisvoelt in de ontwikkelingen binnen de algemene taalwetenschap is het artikel dat H. Brandt Corstius wijdt aan Automatische vorming van de indirecte rede, resulterend in de conclusie: ‘Het is mogelijk door een Algol-programma de transformatie van directe naar indirecte rede zo nauwkeurig te beschrijven dat een computer deze transformatie, in gevallen waar de situationale context geen bijzondere rol speelt, kan uitvoeren’. | |
Onze Taal 39 (1970), nr. 11-12Dit omvangrijke dubbelnumer van 32 bladzijden bevat de teksten van de voordrachten die zijn gehouden op het congres dat in oktober werd gehouden met als thema: Wat nog niet in Van Dale staat, titel tevens van de voordracht van J. Veering. - A. Reichling handelde over Wat wel in Van Dale staat; dat is ‘ontzettend veel’. - Kees Fens verantwoordde Waarom ik geen Van Dale heb en gaf daarmee De geschiedenis van een tekort. - E. Zahn gaf een sociologische visie op de taalvernieuwingen: Veranderende talen - veranderende tijden. - K. Heeroma zag tenslotte de Taal als een bezit van alle tijden. | |
Neerlands Volksleven 20 (1970), nr. 3/4Dit dubbelnummer is geheel gewijd aan 19e-eeuwse schimmentheaters. | |
Volkskunde 71 (1970), nr. 2Lic. W. van Hoof deelt nieuwe Resultaten van het sagenonderzoek in het Nederlands taalgebied mee (XXIV: Heist-op-den-Berg en omgeving). J.J. Voskuil bespreekt onder de titel De obscene grap G. Legmans Rationale of the dirty joke (London, 1963). | |
Germanic Notes 1, nr. 5 (1970)Het nummer opent met een beschouwing John E. Oyler over de naam van de 17de-eeuwse grammaticus, dichter en jurist Justus Georg Schottel of Schottelius. Ehrhard Bahr vervolgt zijn artikel Um einen ironischen Goethe bittend - Gedanken über einen Goethe-Kalender. | |
Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 50 (1969-1970), nr. 1C.C. de Bruin vervolgt zijn Bespiegelingen over de ‘Bijbelvertaler van 1360’. - C.P. van Andel geeft ‘een noodzakelijke aanvulling op grond van nieuwe gegevens’ over Gerhard Tersteegen en zijn Nederlandse vrienden. - C.C.d.B. bespreekt onder meer: The Modern Devotion. Confrontation with Reformation and Humanism van R.R. Post en Daar moet veel strijds gestreden zijn van H.G. van den Doel. S.C.J. Zilverberg bespreekt Gerardus Joannes Vossius van C.S.M. Rademaker. | |
[pagina 160]
| |
51 (1970-1971), nr. 1 Een tweetal boekbesprekingen: Georgette Epiney-Burgard, Gérard Grote (1340-1384) et les débuts de la Dévotion Moderne en W. Jappe Alberts, Moderne Devotie (Fibulareeks). |
|