De Nieuwe Taalgids. Jaargang 64
(1971)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen over de behandeling van composita in een transformationeel-generatieve grammatica van het NederlandsIn zijn artikel Zijn samenstellingen als grootstad, totaalindruk ‘goed’ Nederlands?Ga naar voetnoot1 behandelt G. Jo Steenbergen gevallen als grootstad, zuurkool en dgl. Hij wijst erop dat zulke composita een eigen, specifieke woordbetekenis hebben; die betekenis valt niet samen met die van een nominale constituent met een relatiefzin, al dan niet gereduceerd tot een vooropgeplaatst attributief adjectief. Grootstad betekent niet hetzelfde als stad die groot is of grote stad; zuurkool betekent wat anders dan kool die zuur is of zure kool. Steenbergen wijst er dan ook op dat de behandeling van M.C. van den Toorn (1970) die grootstad en grote stad allebei tot een zelfde onderliggende structuur terugvoert waarop verschillende transformaties worden uitgevoerd, tot de vraag leidt of transformaties dan betekeniswijziging zouden meebrengen. In deze bijdrage zal ik trachten op enkele bijkomende problemen te wijzen, en de vraag stellen of de transformationeel-generatieve grammatica de eigen waarde van het woord niet al te zeer gereduceerd heeft.
1. Van den Toorn gaat ervan uit dat composita zonder enig onderscheid (nomen + nomen, adjectief + nomen, en verbaalstam + nomen) alle door middel van transformaties gegenereerd dienen te worden. Hij sluit hierbij expliciet aan bij Lees (1963). Blijkens de kritiek die hij op Jespersen uitoefent (Lees 1963: XXI-XXIV), ziet Lees wel in dat de specifieke betekenis van een compositum verschillend kan zijn van die van de eraan ten grondslag liggende zin. Binnen het model van Chomsky's Syntactic Structures hindert dat hem niet: tussen compositum en zin vindt Lees immers een formele syntactische overeenstemming, die te beschrijven en te verklaren is door beide te laten teruggaan op één zelfde onderliggende structuur. Al naargelang van de keuze van de transformaties levert de onderliggende structuur (1) zowel (2) als (3) op:
De reden waarom Lees voor (3) een onderliggende zin postuleert, is dat hij geen bevredigende beschrijving en verklaring van composita (hij noemt zulks ‘analysis’) vindt in de taxonomische benaderingen in de aard van nomen + nomen, adjectief + nomen enz. Lees zegt (Lees 1963: XXVI): ‘In the following study (= Lees 1963) we shall give an analysis of English nominalizations, including nominal compounds. By “analysis”, however, we do not mean a taxonomy of nominals, nor a taxonomy of the fragments left after some segmentation of nominals. Neither do we mean a more or less philosophical discussion of the various meanings with which nominals happen to be used by English-speaking people. Rather, we shall attempt to characterize various nominal expressions by giving simple grammatical rules to enumerate them.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De benadering van Lees voor madman, blackmail, blueprint, is strict morfologischsyntactisch; met de betekenis houdt hij geen rekening. Zijn onderscheid tussen endocentrische composita (madman) en exocentrische composita (redskin) is evenmin semantisch, maar doet denken aan Bloomfieldiaanse valentie. Hij verklaart het onderscheid vanuit een verschillende ingebedde zin. Wel ziet hij in (p. 128) dat het gebruik, de selectieregels waaraan deze composita onderworpen zijn, niet bepaald worden door hun interne structuur. Zo leidt hij redskin af uit:
‘Thus we need only delete from the above expression (5) the noun plus the preposition with and change the stress pattern.’ (p. 129).
2. Van den Toorn heeft de behandeling van Lees niet omgezet in termen van het model van Chomsky's Aspects (1965). Toch maakt dat een wezenlijk verschil uit, zoals ook blijkt uit de behandeling bij R.P. Botha (1968). Zo zouden dan binnen dit model b.v. boerebank en bank die vir die boer isGa naar voetnoot1 tot éénzelfde dieptestructuur (7) terug te brengen zijn, een dieptestructuur die nu zelf al vanuit de basis een ingebedde relatiefzin bevat:
Een ander wezenlijk verschilpunt is, dat het Aspects-model binnen de semantische component, en wel binnen de basissubcomponent ervan, een lexicon bevat. Dat lexicon is een verzameling van ‘lexical entries’, lexicale items, terwijl elk lexicaal item een paar D, C vormt, waarbij D de fonologische spelling (in matrix-vorm) van een lexicaal formatief vormt, en C een verzameling syntactische en semantische eigenschappen vormt. (Chomsky 1965:84 en 213-14). Bovendien bevat het lexicon een reeks redundantieregels, die eigenschappen toevoegen en specificeren waar dat door middel van een algemene regel voorspeld kan worden. ‘Thus the lexical entries constitute the full set of irregularities of the language.’ (Chomsky 1965: 142) De semantische component, tenslotte, zorgt voor een semantische interpretatie van de zin op basis van de syntactische dieptestructuur waarin de lexicale items met hun semantische en syntactische eigenschappen zijn ingevoerd.
3. Botha oefent impliciet kritiek uit op de voorstelling van Lees, doordat hij voor vier soorten composita een speciale behandeling nodig acht.
A. Metaforische composita (Botha 1968: 192-213) Bedoeld zijn die composita die een metaforische lezing hebben: (a) sommige zijn als geheel metaforisch; (b) andere zijn metaforisch omdat de eerste constituent ervan (i) of de tweede constituent (ii) metaforische betekenis heeft; (c) sommige zijn als geheel | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
metaforisch terwijl bovendien één of meer van de constituenten metaforisch zijn. Verder gaat het hier uitsluitend om conventionele, gefixeerde, metaforen, niet om creatieve metaforisering.
Voorbeelden:
Botha stipt een aantal punten van overeenkomst en verschil aan voor b.v. hanekam (met., plantnaam, Celosia cristata) en hanekamGa naar voetnoot1 (eig., kuif van een haan). Die punten van overeenkomst en verschil zijn aspecten van een intuïtief aangevoeld verband, aspecten die de linguïst als volgt kan weergeven: fonologische overeenstemming; activering van bepaalde semantische eigenschappen en opheffing van andere; een botsing tussen de geactiveerde semantische eigenschappen welke als beeld fungeren en die welke als achtergrond fungeren; een verschil in referentie; een verschil in de mogelijkheden tot combinatie met andere lexicale elementen in de zin om een normale uitdrukking te vormen; verband van het metaforische gebruik met taaluitdrukkingen waarin openlijke vergelijkingen gemaakt worden (b.v. zoals...); ambiguïteit in een uitdrukking waarvoor geen context gegeven is (b.v. de hanekam is rood).
Botha stelt dat het verband tussen metaforische en daarmee overeenstemmende niet-metaforische composita van statische aard is. Hij verwerpt Bolingers eis (Bolinger 1965) dat een generatieve grammatica metaforische verschuivingen moet voorspellen; het voorspellen van zulke metaforische verschuivingen zou immers impliceren dat een generatieve grammatica ook de zogenaamde ‘rule-changing creativity’ (= die creativiteit van de taalgebruiker waardoor de regels van de taal gewijzigd worden) zou beschrijven.
Botha verwerpt de opvatting van Lees dat metaforische composita door basisregels gegenereerd zouden worden. Hij laat zien dat men b.v. twee verschillende dieptestructuren voor sleutelbloemGa naar voetnoot2 zou kunnen construeren:
Dieptestructuur (10) is algemener maar geeft veel minder semantische informatie dan dieptestructuur (11). Voor een aantal metaforische composita, zoals doofpot, bokkesprong, ziet hij gewoon geen mogelijkheid om geschikte dieptestructuren op te stellen waarvan de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
semantische interpretatie ongeveer evenwaardig zou zijn aan zijn intuïtieve kennis van de metaforische betekenis van die composita.
De bezwaren tegen het beschrijven van metaforische composita door ze in syntactische dieptestructuren te genereren zijn o.m. dat zulke dieptestructuren een niet gemotiveerde complicering van de syntactische component veroorzaken; de semantische interpretatie van zulke dieptestructuren verantwoordt slechts ten dele de semantische intuïties van de spreker over zulke composita. Bovendien zijn er ook verschillen in de syntactische eigenschappen tussen metaforische en niet-metaforische composita: b.v.
Om al deze redenen moeten metaforische composita beschouwd worden als aparte lexicale items met idiosyncratische eigenschappen, en moeten die composita als composita in het lexicon worden opgenomen. Vanuit het lexicon worden ze rechtstreeks in de dieptestructuur van zinnen geïntroduceerd.Ga naar voetnoot1 Zo zal de beschrijving van
voornamelijk verschillen in de keuze van één lexciaal item.
B. Idiomatische composita (Botha 1968: 213-225) Pretheoretisch kan gezegd worden dat een idiomatisch compositum hierdoor gekenmerkt wordt dat de betekenis ervan niet louter een betekenisfunctie is van de betekenissen van de elementaire grammatische onderdelen van dat compositum.Ga naar voetnoot2 Voorbeelden: oggendkoffie, skaaphond, swartbord (= blackboard). Voor Afrikaanse composita ziet Botha twee belangrijke verschilpunten tussen meta- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
forische en idiomatische composita:
Ook voor de idiomatische composita en de daarmee overeenstemmende nominale constructie stelt Botha enkele punten van overeenkomst en verschil vast, zoals tussen swártbòrd (idiomatisch compositum) en swárt bórd (niet-idiomatische nominale constructie). Ook hier gaat het om door de taalgebruiker intuïtief aangevoelde verbanden, welke door de grammatica verklaard dienen te worden: een duidelijke overeenkomst in de lexicale betekenis van het idiomatische compositum en de niet-idiomatische nominale constructie; verschil in referentie; er is een kloof tussen de semantische compositie (via de eigen semantische eigenschappen) van het idiomatische compositum en die van de niet-idiomatische nominale constructie, de betekenis van het compositum is enger en meer gespecialiseerd omwille van de afwezigheid en aanwezigheid van bepaalde semantische eigenschappen; er is een duidelijk verschil in de semantische restricties (b.v. die swartbord is groen tgo. die swart bord is groen).
Een belangrijk syntactisch verschil is dat de niet-idiomatische nominale constructie een correlerend predikaat heeft met een identiek semantisch aspect; voor het idiomatische compositum ontbreekt zulk correlaat:
Botha meent dat er directe semantische motieven zijn om de idiomatische composita in de grammatica te verantwoorden, namelijk het hierboven vernoemde intuïtief aangevoelde verband tussen compositum en nominale constructie. Een indirect motief is dat de semantische component ook bepaalde semantische verschijnselen als parafrase, anomalie, analyticiteit en syntheticiteit van oordelen, moet kunnen verantwoorden. Er is tenslotte het syntactische motief dat er voor niet-idiomatische nominale constructies een predikatief correlaat (die bord is swart) bestaat; met dat correlaat hangt de mogelijkheid van bepaalde afgeleide structuren samen (negatie, vraag, nominalisering), die voor het compositum ontbreken:
Aangezien enerzijds de verschillen en de gelijkenis tussen die swárt bórd en die swártbòrd in de grammatica verantwoord dienen te worden, terwijl anderzijds de behandeling van idiomatische composita niet verschilt van die van niet-idiomatische composita (bóerebànk) (wat betreft accentpatroon, en semantische interpretatie, geheel of gedeel- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
telijk op combinatorische wijze), stelt Botha voor idiomatische composita te genereren uit syntactische dieptestructuren. Zo zal zowel aan die swart bord als aan die swartbord eenzelfde Nominale Constituent met een relatiefzin ten grondslag liggen:
Maar daarnaast moet er in het lexicon een speciale voorziening ingebouwd worden: ‘This device must have the function of subtracting semantic markers from the lexical sense of the separate constituents of these compounds and of adding semantic markers to the combined lexical senses of these constituents.’ (p. 225) C. Composita met een niet-voorspelbaar bindfoneem of met een niet-voorspelbaar accentpatroon (Botha 1965: 152-192) Voorbeelden hiervoor zijn resp. boerebank en wilde-eénd. Het bindfoneem -e- (evenals -s-) is niet voorspelbaar; het normale accentpatroon is hoofdaccent voorop. Zo men zulke composita direct volledig in het lexicon specificeert, wordt daardoor één niet-voorspelbare oppervlaktekarakteristiek gespecificeerd op een nuttige wijze, terwijl er daardoor heel wat generaliseerbare eigenschappen niet tot uitdrukking komen: 1. de gelijkenis met een zin (die bank is vir die boer en die eend is wild); 2. het regelmatige accentpatroon van boerebank; 3. de volkomen normale werking van de gewone semantische projectieregels (die de verzameling semantische lezingen van constituenten van een bepaalde linguïstische eenheid combineren om de lezing van de hele eenheid te specificeren) wordt verhinderd voor deze gevallen omdat die regels werken met behulp van syntactische relaties (subject, indirect object, predikaatsnomen enz.).
Zo komt Botha tot de conclusie dat de lexicale items niet noodzakelijk de volledige lijst van onregelmatigheden in een taal hoeven op te sommen, wat Chomsky wel meende. Botha stelt voor alleen de metaforische composita volledig in het lexicon te beschrijven. De andere composita worden beschreven door de basisregels en de transformatieregels daarop, maar het lexicon bevat dan een soort readjustment-component voor idiomatische composita (herinterpretatie), voor composita met een niet-voorspelbaar bindfoneem (de lijst van composita met zulk bindfoneem komt zo alleen voor wat het bindfoneem betreft in het lexicon), en voor composita met een afwijkend accentpatroon (idem als hiervoor). Deze drie laatste soorten composita worden normaal in de basis gegenereerd, maar vergelijking met de readjustment-component zal zorgen voor de passende semantische interpretatie, bindfoneem of accentpatroon.
4. In zijn bijdrage verwijst Van den Toorn expliciet naar Botha's readjustment-component voor wat de idiomatische composita als edelman betreft. Het lijkt ons inderdaad zinvol een verband vast te stellen tussen een edel man en een edelman. Van den Toorn wijst er verder op dat Lees' grammatica, evenmin als zijn eigen voorstelling, een verklaring voor de zogenaamde composita biedt. Impliciet wordt | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
hiermee gesuggereerd dat de transformationele derivatie dan wel een verklaring biedt voor die composita die noch idiomatisch, noch metaforisch zijn. Is dat zo? Kan er m.a.w. een scherpe grens getrokken worden tussen idiomatische en niet-idiomatische composita? Als men lijsten van composita doorneemt, stelt men vast dat gelijk welk compositum toch wel enigszins speciaal aandoet. Stellen dat idiomatische composita die composita zijn die in gebruik zijn, die in een corpus voorkomen, zou inhouden dat alleen werkelijk creatieve nieuwvormingen niet ergens in het lexicon al opgenomen zouden zijn. De vraag die we hier stellen houdt verband met de aloude vraag of een compositum (samenstelling of afleiding - flectie valt binnen een TG-grammatica buiten dit bestek) een zuiver en uitsluitend lexicaal element is, zoals A.W. de Groot (1966: passim) beweerde, en zoals ook al besloten ligt in de behandeling van C.G.N. de Vooys (1967: 177 v.v.), dan wel of er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen die composita die wel met produktiviteit te maken hebben en die welke er niet mee te maken hebben en die dus ook zuiver lexicale elementen zijn, zoals Schultink (1962 en 1961) het voorstelt. Schultink (1962: 10) schrijft: ‘De betekenis van composita (bedoeld zijn die van het produktieve type) is een vereniging van pre-existerende woordbetekenissen. Op grond daarvan wordt een compositum begrepen door ieder die de betreffende simplicia kent.’ In zijn recensie van Schultinks doctorale dissertatie meent J.L. Pauwels (1964: 9) dat die uitspraak te absoluut geformuleerd is; in een aantal gevallen is de betekenis van het compositum ‘volkomen nieuw en dus volstrekt niet te begrijpen door iemand die wel met de delen van het geheel vertrouwd is.’ Pauwels wijst dan op gevallen als overmannen, overschot, overspel, overstuur, goegemeente enz. De Groot is veel radikaler in zijn uitspraak. Hij meent dat een compositum in zijn geheel een eigen aparte betekenis (namelijk ‘stambetekenis’) heeft, en dat de ‘semantische functie van een stamcomponent (...) daartoe beperkt (is) dat zij moment is in de stambetekenis (= betekenis van het compositum in zijn geheel).’ (De Groot 1966: 82). Dit sluit nauw aan bij De Vooys' voorstelling: ‘Eigenlijk kenmerk van samenstelling is veelal de isolering van betekenis.’ (De Vooys 1967: 178)
5. De bijdrage van de TGG in de discussie is onder meer geweest het begrip ‘produktiviteit’ in een veel ruimer kader te definiëren en in verband te brengen met de competence. Botha (1968: 126-151) schrijft hierover zeer lezenswaardige dingen. De TGG heeft het ook mogelijk gemaakt de ‘pre-existerende woordbetekenissen’ van Schultink te verruimen tot het begrip ‘onderliggende structuur’Ga naar voetnoot1 Huisdeur dient zo niet langer uitsluitend beschreven te worden als een samenbrengen van de betekenis van huis met die van deur, zo dat huis een beperking aanbrengt op het referentiegebied van deur, maar de betekenis van huisdeur wordt beschreven in termen van de dieptestructuur (23):
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zodat de relatiefzin het beperkende karakter van huis tegenover deur zou verantwoorden. Wat echter noch Lees, noch Van den Toorn, noch Botha verantwoorden is dat de oppervlaktestructuren huisdeur en deur die het huis heeft en waarvoor één enkele dieptestructuur (23) gepostuleerd wordt, toch nog een semantisch verschil vertonen: deur die het huis heeft kan toegepast worden op gelijk welke deur in het huis, huisdeur op slechts één enkele deur. Iets gelijkaardigs toont Steenbergen aan voor composita met een adjectief als eerste lid. Dat houdt dus in dat de transformatie, ook in het geval van de niet-idiomatische composita, een betekeniswijziging met zich meebrengt, iets wat in strijd is met de algemeen aanvaarde opvatting dat transformaties geen nieuwe semantische elementen mogen invoeren. Zo we dit standpunt willen handhaven - en er zijn talloze redenen om dat te doen, o.m. al het feit dat zeer veel taalfeiten dank zij die restrictie op transformaties een aannemelijke verklaring kunnen krijgen -, houdt dat de consequentie in, dat dat van de relatiefzin afwijkende betekenisaspect van de composita op een andere manier verklaard zal moeten worden.
Een bezwaar van syntactische aard tegen de gelijkschakeling in dieptestructuur van composita en nominale constituenten met een relatiefzin is dat de relatiefzin heel wat meer mogelijkheden heeft dan het compositum: vergelijk een mens die heftige gevoelens heeft, een mens die heftig van gevoel is tegenover het m.i. ongrammaticale * een heftig-gevoelsmens.
Een ander syntactisch bezwaar is het gedrag van composita t.a.v. vragen. Zo lijkt mij welk ongrammaticaal en wat soort grammaticaal te zijn in b.v.:
Welke lijkt mij hier alleen grammaticaal te zijn indien er bij het compositum een relatiefzin aansluit:
Dit schijnt erop te wijzen dat er in een compositum door het eerste lid een soort nader bepaald wordt, terwijl er in een relatiefzin identificering plaatsvindt.Ga naar voetnoot1 | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer we zogenaamde notionele of referentiële woorden op het oog hebben (nomen, verbum, adjectief), kunnen we in het algemeen stellen dat zulke woorden woordbetekenis hebben die niet van dezelfde aard is, althans zeker niet volledig, als constructie-betekenis. Vergelijk:
De betekenis die in A zit, kan ook in B geprojecteerd worden, maar de betekenis van B wordt door A niet exhaustief weergegeven. Opdat een constructie dat zou kunnen, b.v. voor koelkast, volstaat een beschrijving door een relatiefzin niet. Een exhaustieve beschrijving zou waarschijnlijk verscheidene bladzijden beslaan, omdat er in de woordbetekenis gerefereerd zal moeten worden naar allerlei buitentalige, empirische gegevens (sociale, economische, culturele, filosofische, technische enz.). Daarnaast lijkt het mij ook zinvol te veronderstellen, dat bij het genereren van een compositum niet noodzakelijk aan die hele exhaustieve betekenisbeschrijving gedacht dient te worden.
6. Binnen een transformationeel-generatieve grammatica zien wij dan de volgende mogelijkheden voor de beschrijving van composita.
a. Men kan het standpunt van De Groot innemen, en zeggen dat huisdeur niet transformationeel gegenereerd wordt (d.i. niets met produktiviteit te maken heeft), maar rechtstreeks uit het lexicon in de dieptestructuur wordt ingevoerd. Bezwaren hiertegen zijn dat op die manier tal van andere betekenisaspecten, die huisdeur met de relatiefzin gemeenschappelijk heeft, en die in termen van syntactische verhoudingen beschreven kunnen worden, in de grammatica niet verantwoord worden; bovendien kan het volkomen regelmatige accentpatroon van húisdeur, met eenheidsaccent in het eerste lid, niet verantwoord worden. (Dit zijn voornamelijk bezwaren van Botha.) Een ander bezwaar is dat hiermee de produktiviteit van het procédé verloren gaat: we kunnen immers tal van composita vormen met een gelijkaardige betekenisconfiguratie: chaletdeur, hoteldeur, blokhutdeur, paviljoendeur, schuurdeur, staldeur enz.
b. Een andere mogelijkheid zou zijn de transformationele derivatie te handhaven, maar in de semantische component een regel op te nemen waarbij al die composita (die formeel gekenmerkt worden door eenheidsaccent) een betekenisverdichting ondergaan. Bezwaar hiertegen is dat zo'n regel erg vaag moet blijven, en het wezen van die betekenisverdichting niet beschrijft, maar alleen aangeeft dat er zo'n verdichting plaatsheeft. Verder kan hiertegen aangevoerd worden dat in dit geval de oppervlaktestructuur een bijdrage zou leveren in de semantische interpretatie van een dieptestructuur. In | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
dit verband schrijft Botha (1968:45) heel categorisch: ‘Girlfriend is a surface structure and surface structures receive no semantic interpretation.’ Het is natuurlijk wel zo dat er al heel wat stemmen zijn opgegaan om bepaalde oppervlakteverschijnselen (b.v. volgorde van ‘quantifiers’, interpretatie van anaforische pronomina en dgl., zie Chomsky 1968: 17 v.v.) mede een rol te laten spelen in de semantische interpretatie. Geen van die voorstellen is erg overtuigend, o.m. omdat ze samenhangen met allerlei andere veronderstellingen die eveneens twijfelachtig zijn. Zo kan men voor die gevallen de vraag stellen of men daar niet naar de oppervlaktestructuur gaat kijken omdat de beschrijving van de dieptestructuur ergens tekort schiet.
c. Zelf zouden we willen opteren voor een derde mogelijkheid. De volgende punten lijken voor ons vast te staan. 1. In de grote meerderheid van de gevallen is het accentpatroon van composita voorspelbaar (cfr. Botha). 2. In de semantische interpretatie van composita spelen syntactische relaties tussen de componenten van een compositum een rol, zij het niet de enige. 3. Daarnaast bezit het compositum een eigen betekenisaspect, dat niet verantwoord wordt door de beschrijving in termen van syntactische relaties. Dat betekenisaspect kan - zij het pre-wetenschappelijk - omschreven worden door te zeggen dat het eerste lid een betekenisverenging van het tweede lid veroorzaakt, zodat de eigen betekenis van het tweede lid enigszins gewijzigd wordt. Net zoals er in de grammatica op het niveau van de zin een constituentenstructuurcomponent (de basiscomponent) bestaat, die als taak heeft de beschrijving van de zin in zijn geheel te leveren, kan er in het lexicon gedacht worden aan een niveau van het woord.
Het lexicon zou dan bestaan uit: 1o. de lijst van alle formatieven, met de volledige beschrijving ervan (fonologisch, syntactische subcategorisatie, semantische eigenschappen). Ook de diachronische composita zijn in deze lijst opgenomen. Hiertoe behoren ook alle ‘gefixeerde’ composita, d.w.z. die metaforische en idiomatische composita waarbij syntactische relaties tussen de componenten geen rol spelen voor de semantische interpretatie van het compositum.
2o. een woordvormingssubcomponent Deze subcomponent stelt composita samen op basis van enkele, verder te onderzoeken en te preciseren, syntactische verhoudingen. Voor het Nederlands denk ik meer precies aan enkele regels die gelijkenis zouden vertonen met bepaalde herschrijfregels uit de syntactische basissubcomponent. Zo voor nominale composita een eenvoudige regel: nom. compositum → N + Relatiefzin Voor het Nederlands is er dan een morfologische regel (een soort van transformationele regel) die één element uit de relatiefzin vóór het nomen N plaatst. Deze woordvormingssubcomponent werkt met behulp van formatieven uit de lijst van formatieven (1o), en voegt de aldus gederiveerde composita met heel hun derivatiegeschiedenis aan het lexicon stricto sensu (1o) toe. De derivatie van schuurdeur kan b.v. als volgt gebeuren: | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de lijst van formatieven (1o) worden verscheidene formatieven in de structuur N + Relatiefzin ingevoegd. We krijgen dan de volgende morfologische dieptestructuur: Op de morfologische dieptestructuur (32) wordt door de typisch Nederlandse morfologische regel, die we tentatief in (33) voorstellen, een soort transformatie uitgevoerd waardoor één element uit de relatiefzin met N1 versmelt: Zo N1 het formatief deur en N2 het formatief schuur is, verkrijgen we het compositum schuurdeur. In de tentatieve regel (33) hebben we ook Adj, Adv en V vermeld om de regel ook van toepassing te laten zijn voor gevallen als resp. grootstad, voordeur en smeerkaas. Het aldus gevormde compositum (λ 3 + 1 λ) wordt aan de lijst van formatieven (1o) toegevoegd met heel zijn vormingsgeschiedenis. Gemakshalve hebben we de morfologische dieptestructuur beschreven met de termen N en Relatiefzin. Het lijkt ons echter aannemelijk te veronderstellen dat de relatiefzin die in de woordvormingssubcomponent voorkomt, een andere semantische interpretatie krijgt dan de relatiefzin die in de syntactische component gegenereerd wordt. Een relatiefzin binnen de syntactische component brengt een restrictie aan, niet op de lexicale betekenis van een nomen, maar op de toepasbaarheid van een volledige nominale constituent. Dit feit wordt dan ook verantwoord door de relatiefzin in de zin op te vatten als een onderdeel van de determinatorGa naar voetnoot1, zoals in (34): wat resulteert in de oppervlaktestructuur (35):
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De semantische waarde van een relatiefzin binnen de woordvormingssubcomponent is echter dat hij de eigen lexicale betekenis van deur vernauwt. Zo kan men naar eenzelfde object in de realiteit refereren door het te noemen (schuurdeur) of door het te specificeren met behulp van allerlei referenties in de realiteit (de deur die je voor je ziet). De referentie van beide kan dezelfde zijn, maar de semantische waarde is verschillend.
7. Ons voorstel houdt een bepaalde herwaardering van het woord binnen de transformationeel-generatieve beschrijving in. Kraak en Klooster (1968: 102) hebben er voor gewaarschuwd dat men het woordbegrip niet verkeerd mag opvatten. Men mag het oppervlaktewoord (cfr. de spatiëring in een geschreven tekst) niet verwarren met een syntactisch woordbegrip. Woordbegrenzing aan de oppervlakte is iets anders dan definiëring van het woord binnen het geheel van een grammatische beschrijving. Wanneer we het woord binnen het geheel van de grammatische beschrijving willen definiëren, hoeft dat m.i. echter niet te betekenen dat die definiëring uitsluitend binnen de syntactische basissubcomponent zou dienen te gebeuren. Indien wij de grammatica zien als een theoretische voorstelling van het taalvermogen van de ideale spreker-hoorder, dan betekent dat m.i. evenmin dat dat taalvermogen uitsluitend binnen de syntactische subcomponent verantwoord dient te worden. Het lexicon hoeft niet noodzakelijk als een statische lijst beschouwd te worden. Wij stellen voor dat het lexicon een zodanige statische lijst van formatieven zou bevatten, maar dat het bovendien een dynamisch regelmechanisme zou bevatten dat nieuwvorming specificeert, ook al zouden een aantal van die nieuwvormingen niet in het taalgebruik geattesteerd zijn. Op deze manier menen wij dan ook dat de woordvorming een vorm van ‘rule-governed creativity’ is, dat wil zeggen dat de vorming van nieuwe composita geen uitbreiding van de grammatica met zich meebrengt, net zoals de vorming van nieuwe zinnen geen uitbreiding van het taalsysteem veroorzaakt. De schijnbare contradictie waarop Botha (1968: 135) wijst wordt zo ook opgeheven: ‘... the apparent contradiction that an ideal speaker-listener knowing his language perfectly is familiar with only part of it.’ Indien we het lexicon als iets dynamisch opvatten kunnen we zeggen dat de ideale spreker-hoorder zijn taal volledig kent. Het is niet de ideale spreker-hoorder die bepaalde nieuwvormingen niet kent, maar de gewone taalgebruiker in de reële gebruikssituatie. Indien wij het notionele woord vanuit het lexicon in een syntactische dieptestructuur invoeren, en niet uitsluitend formatieven (flectie blijft dan natuurlijk wel een syntactische aangelegenheid met behulp van formatieven uit het statische gedeelte van het lexicon), wordt het ook mogelijk te verklaren waarom aan een compositum in het Nederlands (wandelstok) een simplex woord in een andere taal kan beantwoorden (b.v. canne in het Frans), en wordt het ook mogelijk te verklaren waarom het Nederlandse compositum grootmacht (zie Steenbergen) niet precies hetzelfde betekent als het Engelse great power.
8. Onze conclusie is dat een transformationeel-generatieve grammatica een definitie van het concept woord zal dienen te geven in het geheel van een grammatische categorie. Het woord blijft ondergeschikt aan de zin, maar het is meer dan het resul- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
taat van een syntactische constructieGa naar voetnoot1. Een verder uitbouwen van het lexiconGa naar voetnoot2 zal het mogelijk maken die eigen aard van het woord aan het licht te brengen en te verklaren. Wij hadden uitsluitend composita op het oog. Het lijkt ons duidelijk dat een gelijkaardig onderzoek van zogenaamde afleidingen (met suffigering) tot gelijkaardige conclusies zou leiden, en ons tot verdere precisering van de structuur van het lexicon zou brengen. Univ. Fac. St.-Ignatius Antwerpen fr. daems | ||||||||||||||||||||||||||||||
NaschriftNadat dit artikel voor publikatie aanvaard was, verscheen Bierwisch & Heidolph (1970). Het stuk van Lees (1967) wijzigt zijn visie op de composita niet. Het is jammer dat we zo evenmin met Motsch (1967) hebben kunnen rekening houden. Hij maakt interessante opmerkingen over het lexicon en de syntactische componenent i.v.m. composita, en in verband met de mogelijke verdieping van onze inzichten in het taalvermogen en in het taalverwervingsproces, inzichten die door een betere beschrijving van de vorming van composita mogelijk worden gemaakt. Pas na voltooiing van deze studie, kreeg ik inzage van Kooij (1968). Ik sluit me graag aan bij zijn kritiek op Lees (1963). In zijn voorstel gaat echter Lees' winst aan generalisering verloren, doordat hij syntaxis en semantiek niet schijnt te integreren. Ik moge er nog op wijzen dat er binnen ons voorstel een verklaring mogelijk is voor de door Kruyskamp (1970: Bericht) afgewezen formaties industrievestiging, kiesrechtuitbreiding, studieduurverkorting e.d.m., welke alle een gebeursubstantief bevatten. De corresponderende Engelse formaties city's destruction, language teaching analysis enz. moeten beschouwd worden als transformaties op NC's zoals the destruction of the city, welke laatste NC's rechtstreeks in de syntaxis worden gegenereerd. Een dergelijke transformatie (de vestiging van die industrie ⇒ de industrievestiging) behoort niet tot de regels van het Nederlands. fr. daems | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
|
|