De Nieuwe Taalgids. Jaargang 64
(1971)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
De tromp boem in de Dyckse redactie van Reynaert IIn de Dyckse redactie van Reynaert I (hs. F) wijst Reynaert koning Nobel in een scherpzinnig leugenverhaal de plaats aan, waar hij de schat van koning Ermeric zou hebben begraven. Deze schat, zegt de vos, ligt bij ‘Een tromp boem hiet criecpit’ (ed. - Hellinga, F 2541)Ga naar voetnoot1. De betekenis van tromp boem werd tot nu toe niet onderkend. De handschriften A en B en de incunabelen L en P dragen tot de opheldering niets bij: In A is de tromp boem uit F een borne die gaet v. 2578 B spreekt van een water dat staet v. 2601 In L staat puteus (put) v. 1250 P noemt de tromp boem een water dat leit daer bi r. 1915. Het resultaat van de door de Reynaertvorsers aan tromp boem bestede aandacht is weinig bevredigend: de plaats wordt als corrupt beschouwd. Voor het eerste gedeelte van de woordcombinatie tromp vond men geen afdoende verklaring; boem zou een verschrijving zijn van borne. Ik meen echter dat tromp boem niet corrupt is maar integendeel zinvol in de context van hs. F past. Alvorens over te gaan tot de motivering van mijn opvatting, vermeld ik enkele van de meest belangrijke uitspraken: Is. Teirlinck in De Toponymie van den Reinaert schrijft onder Kriekeputte (pag. 136)... ‘een tromp boem die staet (doch het zal wel corrupt zijn)’, en onder tromp boem (pag. 239)... boem kan inderdaad staan voor boene en dit voor borne. Zie Mnl. Wdb. i.v. boene dat in de Tien Plagen voorkomt en een verkeerde lezing is voor borne. Toch meen ik dat men hier in hs. f insgelijks met een verkeerde lezing te doen heeft. Ook Buitenrust Hettema beschouwt het als een “verschrijving...”. Na deze uiteenzetting in de nog altijd niet overtroffen “De Toponymie van den Reinaert” uit 1910-1912 citeer ik de uitspraak over tromp boem van D.A. Stracke,Ga naar voetnoot2 die in verschillende opstellen Teirlinck zo waardevol aanvult: “Men is het eens om boem als korruptie van borne te duiden.” (pag. 30, n. 1). Stracke verwijst naar Trompbrugge ten zuiden van Hulst, en komt tot de conclusie dat trompe wel een soort watervliet moet hebben betekend. Ten overvloede bevestigt Stracke in een persoonlijk aan mij gericht schrijven van 1 augustus 1968: ‘trompe is een kleine waterloop, ook elders.’ Naast Trompbrugge geeft deze geleerde Reynaertvorser de volgende voorbeelden van trompe in de betekenis van een water: het gehucht La Trompe tussen Cassel en Hardevoorst; Pont de la Trompe bij Neuf-Berquin ten N.W. van Estaires, waaraan ik nog zou willen toevoegen de Tromploep waarvan de Reynaerdist Alois melding maakt.Ga naar voetnoot3 Broeder Alois schrijft: ‘... Trompbrugge veronderstelt ergens een brug en dus een waterloop. Die kleine waterloop is er en heet zelfs nu nog de Tromploep (Tromploop): hij begrenst in het noorden het Goed van Voorhout en vloeit oostwaarts in de richting van de Rode Moer, doorheen de Stroperspolder.’ Het door broeder Alois aangeduide gebied bevindt zich in het Land van Waas, Oost-Vlaanderen, even over de Nederlandse grens ten zuiden van | |
[pagina 49]
| |
Hulst bij het Belgische plaatsje De Klinge en het gehucht De Trompe (gemeente Kemzeke op de grens van Stekene). Vooral J.W. Muller heeft zich met de betekenis van tromp boem bezig gehouden. In zijn Critische Commentaar op Van den vos Reinaerde, 1917, pag. 309-310, verwijst ook hij naar de plaatsen Trompe en Trompbrugge ten zuiden van Hulst. Hij zegt o.m.: ‘Wat tromp in F betreft heb ik (Nh. 38.39 noot) gewezen op de plaatsnamen Trompe en Trompbrugge, bezuiden Hulst, dus niet zeer ver van Hulsterloo (zie ook Teirlinck 238-9). Doch al zou naast deze namen een Trompborne (bron van een Trompe geheeten, tevens door de Trompbrugge overbrugd water?) niet onmogelijk zijn, een Trompborne, geheeten Criekenpit, ware toch vreemd.’ J.W. Muller denkt aan de verschrijving tromp voor cromp en boem voor borne, maar het valt mij moeilijk zijn hypothese ‘cromp borne = cromme borne (cromme borne, kromloopende beek)’ te aanvaarden. De motiveringen voor mijn opvatting dat tromp boem niet corrupt maar juist is en de betekenis ervan volgen hierna: Een trompe is, zoals door Stracke en anderen is aangetoond, een waterloop. Het is het tweede deel boem dat de moeilijkheid oplevert, waarvoor ik meen de oplossing te hebben gevonden. De criecpit in hs. F is dus een waterloop boom die staet, ogenschijnlijk een zonderlinge uitspraak. Het is dan ook begrijpelijk dat Stracke in zijn voornoemd opstel meent: ‘Natuurlijk zal men hier opwerpen: staet heeft F in den tekst gebracht omdat hij borne tot boom had verschreven; een boom kan niet gaen. Het is mogelijk, alhoewel het meer voorkomt dat de afschrijvers een gedeelte van den tekst verknoeiden en de rest die dus geen zin meer had, klakkeloos overschreven...’ (pag. 31).
In het Middelnederlands is er voor boem, naast het gewas boom nog een andere betekenis namelijk bodem. Het is deze laatste betekenis die wij nodig hebben om de juistheid van de woordcombinatie tromp boem te kunnen aantonen. Het Mnl. Wdb. vertaalt Mnl. bodem met ‘bodem’, ‘grondlaag’.Ga naar voetnoot1 Het inderdaad vreemd, corrupt aandoende tromp boem lijkt mij aan de hand van bovenstaande gegevens geïnterpreteerd te kunnen worden met de ‘bodem, het diepste gedeelte, de put van een waterloop’. De verzen 2537-2565 uit handschrift F verzetten zich niet tegen mijn interpretatie. Zij luiden: ‘Jnt hoghestende van vlaendren staet
Een berch staet ende hiet hulsterloe
.Coninc. gi moget wel wesen vroe
Mogedi onthouden dit
Een tromp boem hiet criecpit
Staet int suutwest niet verre danen
Here .coninc. gine droeuet niet wanen
Dat ic der waerheden misse
Dats een der meester wildernisse
Datmen weet in enich rike
Jc seg v gewaerlike
| |
[pagina 50]
| |
Dat som wile lijt een half iear
Dat toten bome ne comet daer
No weder man no wijf
No creature die heuet lijf
Sonder die vle entie scuufwt
Die dar nestelen in dat cruut
Of enich ander vogelijn
De elwaer gherne wilt sijn
Ende daer bi auenture lidet
.Coninc. dar leit mijn scat gehidet
.Coninc. die stede hiet criekeputte
Verstaet dit wel et is v nutte
En weet nieman so getrouwe
Ghi sult dar gaen gi ende v vrouwe
Niemen laet sijn v bode
No bi gebede no bi gebode
Mar gaet dar selue ende alse gi
Ten seluen putte comet bi...’Ga naar voetnoot1
Ter ondersteuning van mijn these vermeld ik hieronder twee bewijsplaatsen in Middelnederlandse teksten waarin boom ‘bodem’ betekent.
Fonds Preudhomme 301, Rijksarchief Gent. Ao 1495: ‘inden Bodem, 4 vo; inden Boeme, ib. 9 ro; up den Boemput, ib. 23 vo; anden Bodemput, ib. 24 vo; int Boemvelt, ib. 24 vo; int Bodem velt, ib. 27 ro.’ Het betreft steeds een toponiem te Huise. Preudhomme 301 is een renteboek waarin de stukken grond beknopt vermeld worden, haast zonder context.
Eveneens in het Rijksarchief te Gent: ‘een half ghemet mersch ligghende in Meerelbeke mersch inden Boem’, oorkonde Sint-Michielskerk Gent Ao 1542. Toponiem te Merelbeke. Deze twee vindplaatsen werden mij medegedeeld door Dr. M. Gysseling van de Universiteit te Gent. Het zijn tot nu toe de twee oudste voorbeelden van boem = bodem in het omvangrijke, belangrijke materiaal van dr. Gysseling. Ik dank hem voor zijn medewerking. Waar handschrift F met tromp boem = ‘waterloop bodem’ een betere omschrijving van de Kriekeputte geeft dan hs. A met borne, hs. B met water, inc. L met puteus (put), inc. P met water, meen ik tot de conclusie te moeten komen dat handschrift F ter plaatse geenszins corrupt, integendeel juister en nauwkeuriger is dan A, B, L en P.
Zuidzande, augustus 1970 e. cramer-peeters |
|