1. Bedwangen = bedwingen (zie mijn Rhet. Gloss. i.v.), 2. dachten = denken (zie Rhet.Gloss. i.v. en Ned. Arch. v. Kerkgesch. N.S. 21 (1928) bl. 198), 3. scoven = scuven, schuiven (zie Rhet.Gloss. i.v.), 4. vanden = vinden (zie MNW en WNT i.v.; WNT i.v. schijnt zich te distantiëren van L. ten Kate, die Aenl. 2, 284b het vocalisme reeds uit het praeteritum verklaarde), 5. verslonden = verslinden (zie Ned. Arch. v. Kerkgesch., N.S. 21 (1928) bl. 197 en verg verslondere in De Spiegel der Minnen van Colijn van Rijssele vs. 5272), 6. verworpen = verwerpen (zie Ned. Arch. v. Kerkgesch. N.S. 21 (1928) bl. 287), 7. verwrachten = ‘verwerken’ (zie MNW i.v.) en 8. wrangen = wringen (zie Rhet. Gloss. i.v.).
Naast deze gevallen, die dacht ik voor zichzelf spreken, staan een aantal woorden, die uitsluitend of eenvoudiger verklaard kunnen worden door het aannemen van een werkwoord met praeteritaal vocalisme. Zo wijst het znw. bedacht = overleg, beraad (zie Rhet.Gloss. i.v.) haast onontkomelijk op een ww *bedachten = bedenken, temeer waar dachten = denken inderdaad is aangetroffen (zie boven). Zo meen ik ook uit het voorkomen van dranker = drinker (zie MNW i.v.) te mogen besluiten tot een ww. *dranken = drinken (al geeft MNW voor dranken alleen de bet. ‘drenken’). In hetzelfde licht bezien lijkt het me nu ook aan geen twijfel onderhevig of voor screve in Matthijs de Castelein's Const van Rhetoriken 118: ‘Van Iuda de hoghe generatie, Iongh ende aud naar Esayas screve Syn de spruten lude ende stille’ leze men screven = schrijven. Dan komt het me ook voor, dat woorden als spraecsele (Colijn v. Rijssele, Spiegel der Minnen 614) en trouwens ook spraakbaar, sprakelijk enz. afleidingen zijn van een ww. *spraken = spreken, zoals stanckere (zie Rhet.Gloss. i.v.) wel terug zal gaan op *stanken en verdroten bij De Castelein wel niet, zoals ik in Rhet.Gloss. i.v. stelde corrupt zal zijn voor verdoten, maar zoals ik ald. in een Opm. stelde authentiek en dan als een ww. met praeteritaal vocalisme naast en in de bet. van verdrieten opgevat dient te worden.
Of wij ook een ww. *daden = doen mogen aannemen? We bezitten de afleidingen dader, dadig en ondadig. Tot dusver zei iedereen: ‘dader is een afl. van daad’, daarbij over het hoofd ziende, dat -er als suffix ter vorming van nomina agentis achter een znw. niet voorkomt, maar uitsluitend achter verbaalstammen. Wat dadig betreft, WNT i.v. Ondadig beschouwt dit woord als een afl. van ondaad en beweert voorts, dat een bnw. dadig in de zin van werkzaam niet bestaat. Maar dit bestaat wel degelijk (zie Rhet.Gloss. i.v. Dadich) en dit dadig zou wel eens met evenveel recht of met meer recht van een ww. *Daden = doen afgeleid kunnen zijn dan van het znw. daad. Blijft over zanger. Ik geloof niet, dat het te gewaagd is dit woord te beschouwen als een afl. van *zangen = zingen, temeer daar het mhd zo'n ww. sangen inderdaad kent.
Ik meen, dat het hier geboden materiaal bewijst, dat we ter verklaring van het merkwaardige vocalisme in de gesignaleerde werkwoorden niet klaarkomen met de befaamde ablaut. We moeten wel geloven in praeteritaal vocalisme, zoals blijkbaar reeds Lambert ten Kate heeft gedaan.
j.j. mak