| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
De Vooys' geschiedenis van de Nederlandse taal herdrukt
Bij Wolters-Noordhoff is een fotomechanische herdruk van C.G.N. de Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse taal verschenen (1970. Geb. f 24, -). Daar dit werk al enige jaren uitverkocht was, voorziet deze heruitgave in een dringende behoefte, zowel voor hen die aan een universiteit Nederlandse taal- en letterkunde studeren als voor studerenden voor de acte M.O.-B Nederlands. Immers, zonder dit boek, waarin de hoofdzaken van de externe geschiedenis van de Nederlandse taal op overzichtelijke en boeiende wijze worden samengevat, is een goede opleiding van Neerlandici niet mogelijk. De noodzaak het boek op korte termijn weer ter beschikking te stellen, heeft verwerking van gegevens die sedert 1951 aan het licht gekomen zijn, onmogelijk gemaakt. Hoewel de inhoud van het boek dus niet helemaal up to date genoemd mag worden, is er alle reden het hartelijk welkom te heten.
| |
Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis. XXIII. 1969. 429 blz.
De Handelingen bevatten vijftien studies. De eerste, door A. Braekman-Devolder, is een onderzoek naar de moeilijkheden die het Gentse Vlaamse blad Den Vaderlander (1829-1854) van de zijde van de wereldlijke en geestelijke overheid ondervonden heeft. F. Claes toont in de tweede aan, dat het Dictionarium Teutonico-Latinum (1574) van Kiliaan niet berust op zijn bijdrage aan de Thesaurus Theutonicae Linguae (Plantijn 1573), maar een bewerking is van het Dictionarium Latinogallicum van Robert Estienne, die zich daarvan onderscheidde doordat Kiliaan erin gedaan heeft aan taalvergelijking. Gilbert Degroote behandelt de opzichten waarin Everyman een voorbeeld geweest is voor T.S. Eliots Murder in the Cathedral. H. de Ley heeft de pseudo-hippokratische brieven aan een hernieuwd onderzoek onderworpen en komt tot nieuwe inzichten inzake de samenstelling van de verzameling en haar betrekking tot andere getuigenissen omtrent Hippokrates. L. Elaut heeft de Paedotrophia van Gaucher II de Sainte Marthe (1536-1623), die zijn naam verlatijnst heeft tot Scaevola Samarthanus, bestudeerd. In de medische literatuur van de 16de eeuw neemt dit werk volgens de Schr. een bescheiden plaats in, maar hij beschouwt het als ‘een juweeltje van dichtkunst’. De vraag waarom Goethe zo geboeid is geweest door de Reineke Fuchs (1752), een hoogduitse prozavertaling door Gottsched van de nederduitse poëtische Reinke de Vos (1498) die min of meer in rechte lijn op de Nederlandse Reinaert II teruggaat, is voor K. Heeroma aanleiding geweest tot een herwaardering van de Reinaert II, die door de Nederlandse literatoren zijns inziens onderschat is. J. IJsewijn zet zijn in de vorige Handelingen begonnen Neolatijnse Bibliografie voort en completeert die. Ook Aug. Keersmaekers vervolgt een artikel uit de vorige Handelingen over Bredero's houding ten opzichte van de
zuidelijke Nederlanden. Hij voert argumenten aan voor de mening dat Br. pas op het einde van zijn korte leven gekomen is tot een zekere identificatie van taalbederf met Brabants. Constant Matheeussen schrijft over de verhouding van de godsdienst en de cultuur in Erasmus' ideaal van de mens. Anna-Marie Meyers-Reinquin droeg een proeve tot statistische benadering van de godsdienstpraktijk in de late middeleeuwen en de moderne tijd (tot 1630) bij, waarin ze zich
| |
| |
baseerde op Kerkfabrieksrekeningen. Over Lodewijk van Deyssel en Dr. Charles M. van Deventer leverde Harry G.M. Prick een uitvoerige beschouwing. Johan Tielemans onderwerpt de hypothese van Sapir-Whorf betreffende taal en relativiteit aan een herwaardering en komt tot de conclusie dat de twijfel die ten aanzien van de stellingen van Whorff sedert ongeveer 1960 uitgesproken is, op soliede grondslagen rust. Dirk van der Cruyse belicht de diermetafoor en de diermetamorfose in de Mémoires van de hertog de Saint-Simon die van 1691-1723 lopen, en concludeert, dat de studie van Saint-Simon een waardevolle aanleiding kan zijn tot het overwegen en zo nodig herdenken van de meest stringente problemen waarmee de hedendaagse literaire kritiek moet afrekenen. T. van Wallendael is erop uit, aan te tonen, dat Nijhoffs gedicht De Wandelaar slechts ten dele programmatisch is voor de gehele bundel. Dirk Wilmar tenslotte meent in De magie van het woord een positief antwoord te kunnen geven op de vraag: ‘Houdt het woord nog iets meer in dan de schrale bepaling van het woordenboek?’ Een overzicht van de werkzaamheden van de maatschappij en een ledenlijst besluiten het boek.
| |
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie XLI (1967)
Omstreeks 200 bladzijden van dit boek worden ingenomen door het bibliografische overzicht van De Plaatsnamenstudie in 1959-1965 door H. Draye en K. Roelandts. Voorts zij vermeld een bijdrage van M. Hoebeke, die Zuidoostvlaams budze ‘mutsaard’ in verband brengt met ofr. bouge en bonge.
| |
IPO annual progress report No. 4 1969
Dit rapport is verzorgd door A. van Katwijk en H.J.A. van Beckum. In de afdeling onderzoek vindt men verslagen betreffende onderzoekingen op verschillende gebieden. Op dat van de auditorische perceptie werden nieuwe verschijnselen ontdekt inzake het analytische vermogen van het auditorische systeem betreffende de frequentie en betreffende de tijd. Ten aanzien van de spraak werd onderzoek verricht naar de intonatie, klemtoon en tijdsduur in volledige taaluitingen. Op het gebied van de visuele perceptie werd het onderzoek naar de dynamische eigenschappen van het netvlies voortgezet en bijna afgerond. De perceptie van de tijd en de rol van automatische gedragspatronen vormden het onderwerp van onderzoek op het gebied van het perceptuele en motorische vermogen. Een groot aantal zeer verschillende onderwerpen werden in de sector van de medische fysica aangesneden.
Voorts worden, in twee aparte afdelingen, specimina van de toepassing van instrumenten en technieken gegeven, alsmede een overzicht van werktuigen voor bepaalde onderzoekingen.
| |
Moniaal taalgebruik
Op blz. 397 van jaargang 62 van dit tijdschrift kan men lezen, dat er aan het Instituut Nederlands van de Nijmeegse universiteit een werkgroep opgericht is, die zich het
| |
| |
onderzoek van de taal in de slotkloosters ten doel gesteld heeft. Thans kan hier de voorstudie van het Moniaal Glossarium door R.Th.M. van Dijk O. Carm. en H.A. Eykman worden aangekondigd. Daarin vindt men een overzicht van de methodes van verzameling van het materiaal, alsmede proeven van bewerking (sluier en wile). Opzet en uitwerking zijn nauwkeurig overwogen en het is te hopen, dat de nodige subsidies voor een definitieve uitwerking zullen worden gevonden.
| |
Feestbundel voor Prof. Dr. Klaas Heeroma
Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag is Heeroma een feestbundel aangeboden onder de titel Zijn akker is de taal (Fakulteitenreeks 11. Bert Bakker/Daamen N.V. 1970). Uit de vrienden en collega's die aan de bundel hadden kunnen meewerken is een beperkte keuze gedaan en desondanks is een boekwerk van 369 bladzijden ontstaan. Tot de gekozenen behoren de medewerkers van zijn instituut, een aantal van zijn naaste collega's en de dichters met wie hij in opdracht van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming de psalmen opnieuw heeft berijmd. Op die manier is een bundel van zeer gevarieerde inhoud ontstaan, waarvan hier slechts een beknopt overzicht kan worden gegeven. De bijdrage van Ad den Besten heeft tot titel De dichters en de stad. D.P. Blok schrijft over de Drentse plaatsnamen op -hoorn en -ere. W.J. Buma behandelt de etymologie van de Groningse woorden eelsk en haarg. W.J.H. Caron levert een bijdrage Over alliteratie in Nederlandse gedichten. F. van Coetsem stelt de vraag of de rijksgrens tussen Nederland en België een in kracht afnemende taalgrens is. Op grond van jongere Engelse leenwoorden in Vlaams België komt hij tot de conclusie, dat dit tot voor enkele jaren zo goed als uitsluitend op het Romaanse zuiden georiënteerd was, maar thans sporen schijnt te tonen van rechtstreekse Engelse invloed, waardoor de samenhang van de beschaafde omgangstaal ten noorden en ten zuiden van de rijksgrens kan worden bevorderd. Jo Daan geeft in Kruimelwerk uit notariële en oudrechterlijke archieven uit de 17de en 18de eeuw bewijsplaatsen voor het gebruik van du, dou en dij, worf voor erf en aen 't suydt in plaats van en naast ten suyden in Noord-Holland. Friedhelm Debus wijst onder de titel Wie suoze Hôrant sanc op de dichterlijke kwaliteiten van de zesde Aventiure van het
Kudrunepos. R.A. Ebeling geeft een proeve van familienamengeografie van Oostnederland en aangrenzende gebieden. H. Entjes schrijft over Taaltheologie en taaltheorie bij Heeroma. J. Goossens en J. Verheyden behandelen De preteritavormen van de zwakke werkwoorden in het zuiden van het Nederlandse taalgebied (met twee kaarten). G. van der Graft droeg gedichten voor een taaldiaken bij. C.B. van Haeringen constateert bij stofnamen een neiging tot verhijing, die zich sedert de 18de eeuw moet hebben voorgedaan, daar se, volgens Geerts, het gewone pronomen was bij niet-onzijdige substantieven in de 17de eeuw. Teake Hoekema onderzoekt de herkomst van de namen van de mol in de Engelse dialecten in verband met de vastelandse Germaanse dialecten. P.J. Meertens schrijft over Middelnederlandse relicten in de Zeeuwse dialecten. Walter Mitzka heeft teksten in het Nederduits, bewaard in brieven aan studenten herkomstig uit Dantzig die voor 1750 in Leiden studeerden, uitgegeven en op grond van dialectverschijnselen nader gelocaliseerd. Norbert Morciniec schrijft over Diftongering en palatalisering in de nederlandse dialecten. M. Oosterhout behandelt de oudfriese woorden digeria en
| |
| |
brek. Willem Pee schrijft over het al of niet spreken van de slot-n in verschillende posities en komt tot de conclusie dat een uitgebreide objectieve enquête nodig is voor een oplossing van het probleem. J.W. Schulte Nordholt stelde De identiteit van de Amerikaanse neger in zijn geestelijk lied aan de orde. Rudolf Schützeichel schrijft over Die merovingische Lautverschiebung und der fränkische Staffulus regis. Gilbert A.R. de Smet is vertegenwoordigd met Iets over de Pappa Puerorum van Johannes Murmellius. Jo Smit herkent in Terschellinger veldnamen relaties met het schaap. C.F.P. Stutterheim oefent onder de titel Bijwoordelijke bepalingen. Betekenis, functie, distributie, accentvalentie kritiek op de behandeling van de bepalingen van tijd en wijze door Kraak en Klooster. F. de Tollenaere schrijft over Een partitieve genitief bij Wulfila. V.F. Vanacker bespreekt op grond van bandopnamen van vrije gesprekken Een paar punten uit een vergelijkend syntaxisonderzoek van enkele Zuidnederlandse dialekten. G.N. Visser schrijft over De oorsprong van de Tsjomme- en Wemellietkes. S. van Wattum draagt gedichten bij onder de titel Op 't haim. A. Weijnen schrijft over het ongunstige betekenismoment in ontduiken. Heinrich Wesche behandelt Volksetymologie in niederdeutschen Familiennamen. Jan Wit gaf een bijdrage onder de titel De gebiedende wijs in de taal van het hart. C.A. Zaalberg besluit de rij met Honende derde persoon, dat handelt over het honende gebruik van de derde persoon, dat met voorbeelden uit 17de-eeuwse en latere toneelstukken wordt toegelicht.
| |
Studia Germanica Gandensia XI (1969)
De bundel Studia Germanica Gandensia behelst ditmaal slechts twee studies die van rechtstreeks belang voor de neerlandistiek zijn. M. van de Velde heeft in literair proza een onderzoek ingesteld naar de doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep, naar het voorkomen dus van constructies als dat ik zal naar huis gaan in plaats van dat ik naar huis zal gaan. Hij koos daarvoor drie Antwerpse auteurs (omdat in Antwerpen volgens de voorhanden gegevens geen doorbreking voorkomt) uit drie verschillende generaties, en op dezelfde wijze drie auteurs uit het Oudenaardse en Gentse (waar doorbreking wel geconstateerd is) en gebruikte werk van Couperus, Bordewijk en Mulisch ter vergelijking. De doorbreking blijkt meestal beperkt tot elementen die normaal tot het niet-werkwoordelijke deel van de eindgroep behoren, is nergens regel en verschilt van auteur tot auteur zonder dat zijn dialect een voldoende verklaring kan geven.
G. de Smet, Ein vergessenes Bruchstück eines mittelniederländischen Romans aus dem 13. Jahrhundert, toont aan, dat het stuk epiek dat K. Bartsch in Germania 5 (1868), blz. 356-361, als een Nederrijns episch gedicht gekwalificeerd heeft, uit Nederland afkomstig moet zijn. Op grond van de taal moet het origineel ergens in het gebied dat het Oosten van de provincie Utrecht en het Zuiden en Zuidwesten van de provincie Gelderland tot Nijmegen en het Noordbrabantse gebied om Eindhoven en 's-Hertogenbosch omvat, geschreven zijn. Hij geeft de tekst, de orthografische kenmerken, de klank- en vormleer en een volledig glossarium.
Een meer indirect verband met de neerlandistiek houdt de studie English Progressive Tenses and their Dutch Equivalents door A. Brisau. Hij bespreekt de verschillende manieren waarop de Engelse vormen in het Nederlands kunnen worden vertaald en komt tot de conclusie, dat er eerst een onderzoek naar de uitdrukking van het
| |
| |
aspect in het Nederlands nodig is om het Engelse en het Nederlandse systeem te kunnen vergelijken.
Geen verband met de neerlandistiek houden de studies van M. Vandecastele, F.A. Hackmann: De 18de-eeuwse ontdekker van Hendrik van Alcmaer; van R. Coppieters, A Linguistic Analysis of a corpus of Quoted Speech in Evelyn Waugh's Novel ‘The Sword of Honour’; van B. Sundby, Coordination and Word-Order; van W. Braekman, Six Late Wordsworth Letters; van W. Schrickx, Bernard Shaw on Ibsen in a letter to Henri Logeman; van L. Lambrechts, Zum Problem der Zeit in Seghers' Epik; en van M. Perillieux, Johannes V. Jensen. Polemiek en kritiek rond zijn werk.
B.v.d.B.
| |
Een tentoonstelling van Middelnederlandse handschriften
Ter gelegenheid van het eeuwfeest van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor taal- en letterkunde en geschiedenis zal in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel van 24 oktober tot 24 december 1970 een tentoonstelling worden ingericht van een honderdtal Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. Voor de mediëvisten onder ons is dit een opwindend bericht. De kans om de voornaamste codices waarin de Middelnederlandse letterkunde is overgeleverd, codices uit bibliotheken die over de gehele wereld verspreid zijn, in één expositie bijeen te zien, doet zich vermoedelijk maar eens in een mensenleven voor. Er zullen handschriften getoond worden die weinig neerlandici met eigen ogen hebben aanschouwd (ik noem slechts het Gruuthuse-handschrift en de Dyckse codex van Reynaert I). Er zal een geïllustreerde catalogus verschijnen waarin al deze schatten worden beschreven, en die daardoor een compendium van de Middelnederlandse handschriftenkunde belooft te worden. De inrichting van de tentoonstelling en de samenstelling van de catalogus berusten in de kundige handen van J. Deschamps.
| |
Het Bulletin van de Koninklijke Bibliotheek Albert I
Het doorgeven van dit nieuws is een ongezochte gelegenheid om te wijzen op de bron ervan: het Bulletin van de Koninklijke Bibliotheek Albert I (jg. 14, nr. 4, 10 april 1970). In dit maandelijks verschijnende informatieblad vindt men onder meer mededelingen over aanwinsten (zo is in de genoemde aflevering te lezen dat de Brusselse K.B. het unieke handschrift van de Elckerlijc, het zogenaamde hs.-Prims, heeft verworven), aankondigingen van exposities en andere gebeurtenissen, en een rubriek Vakliteratuur, waarin publicaties op het gebied van boek- en bibliotheekwetenschap in het kort worden beschreven. Aangezien de Koninklijke Bibliotheek te Brussel zich heeft ontwikkeld tot een van de voornaamste centra van de studie van het geschreven en gedrukte boek in onze gewesten, is er alle reden om het Bulletin in de belangstelling van neerlandici aan te bevelen.
| |
| |
| |
Een nieuw boek van Lieftinck
De Zuidnederlandse boekverluchtingskunst die in de jaren 1475 tot 1485 een van haar toppen bereikte, houdt prof. Lieftinck al jaren bezig. Hij sprak erover in zijn Leidse inaugurele rede Paleografie en handschriftenkunde van 1963, hij kwam er uitvoeriger op terug in een studie over De meester van Maria van Bourgondië en Rooclooster bij Brussel in het Bulletin van de Kon. Ned. Oudheidkundige Bond, 6de serie, jg. 17 (1964), p. 257-294). Thans heeft hij het resultaat van zijn onderzoekingen neergelegd in een prachtig geïllustreerd boek, dat onder de titel Boekverluchters uit de omgeving van Maria van Bourgondië, c. 1475-c. 1485 is verschenen als Verhandeling van de Kon. Vlaamse Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, klasse der letteren, jg. 31, nr. 66 (Brussel, 1969; 2 dln.: dl. I: tekst; dl. II: platen). Doordat Lieftinck zijn onderwerp in de eerste plaats als handschriftenkundige wil benaderen, is zijn werk niet alleen voor de kunsthistoricus van belang, maar ook voor de filoloog - al vormt het voor deze laatste niet overal even gemakkelijke lectuur.
Zijn visie op de stof is sinds 1963 in verscheidene opzichten geëvolueerd, maar de centrale plaats in zijn betoog wordt nog steeds ingenomen door de onbekende kunstenaar die in 1477 een in Rooclooster geschreven breviertje heeft verlucht. Hij heeft de hand van deze meester nu teruggevonden in een aantal handschriften waarvan de meeste bestemd zijn geweest voor de groten der aarde. De kunsthistoricus Otto Pächt had in 1948 vele van deze miniaturen toegeschreven aan een ‘Master of Mary of Burgundy’; Lieftinck is tot de conclusie gekomen dat het aandeel van deze meester (zo men al niet met een school te doen heeft) bescheidener is geweest dan Pächt aannam. De man die een tijdlang in Rooclooster moet hebben gewerkt, het klooster waarin Hugo van der Goes zich in 1478 terugtrok, is naar zijn mening een veel begenadigder en oorspronkelijker kunstenaar geweest. Oorspronkelijk niet alleen in zijn verbijsterend fraaie bordures ‘en trompe l'oeil’, maar ook in de keuze van zijn onderwerpen. Hij beeldt namelijk bij voorkeur minder traditionele gegevens uit heiligenlevens uit, eenmaal zelfs een scène die alleen bekend is uit de Middelnederlandse versie van de Legenda aurea die in de Windesheimse kloosters in gebruik was. De gedachte aan de verzameling Middelnederlandse religieuze geschriften van Rooclooster, waarvan de catalogus Dit sijn die dietsche boeke die ons toe behoeren de onderzoekers al zoveel jaren heeft beziggehouden, dringt zich hierbij op.
W.P.G.
| |
Een bibliografie van de Nederlandse filologencongressen
Onder de woordspelige, gecontraheerde, reekstitel ‘Bibliograafwerk’ heeft de redacteur W.A. Hendriks nu een derde bibliografie doen verschijnen - na W.A. Hendriks en A.M. Temmink. Artikelen in De nieuwe taalgids die ook elders zijn afgedrukt, waarvan intussen een tweede, uitgebreide druk is verschenen, en P.A.M. Delen. Forum. Kritiek en essay. Het nieuwste deeltje, samengesteld door de redacteur, inventariseert De neerlandistiek op dertig Nederlandse filologencongressen. (Utrecht, W.A. Hendriks, St. Maartensdreef 144. Prijs: f5,95).
De voordrachten op de filologencongressen behoren tot de niet direct voor de
| |
| |
hand liggende vakliteratuur. De samensteller merkt dan ook op dat het aantal verwijzingen ernaar ‘niet uitbundig te noemen [is]’, ook wanneer er aanleiding toe zou zijn. Is het dus al verheugend dat het neerlandistische gedeelte ervan - in zeer ruime, men zou haast zeggen: genereuze, zin opgevat - nu toegankelijk is gemaakt, een extra verdienste is nog dat de plaatsen zijn vermeld waar deze voordrachten - eventueel in uitgewerkte of gewijzigde vorm - later zijn verschenen. Vooral waar de meer recente Handelingen vele lezingen wel uiterst summier samenvatten, zodat het nut ervan meermalen twijfelachtig lijkt, is deze bijzondere dienst aan de gebruiker zeer waardevol. Immers, ook deze latere vindplaatsen zijn niet steeds even gemakkelijk achterhaalbaar. De lezingen zijn in chronologische volgorde opgenomen (mèt daarbij vermeld de achterhaalde latere versies). Drie registers maken het boekje gemakkelijk hanteerbaar: een trefwoordenregister op personen, een op zaken - waarbij men, gegeven de vaak geringe graad van differentiatie, bedacht moet zijn op rangschikking onder overkoepelende categorieën -, en tot slot uiteraard een auteursregister.
Men mag hopen dat een snelle voortgang van het werk aan de retrospectieve delen der Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap binnen afzienbare tijd deze sympathieke kleine handreikingen aan de neerlandicus overbodig zal maken, maar het is wel zeker dat ze nog gedurende een aantal jaren bijzonder welkom zullen blijven. Met dankbaarheid zouden wij b.v. te eniger tijd nog een soortgelijk werkje over de bibliografisch uiterst lastige categorie van de huldebundels zien verschijnen.
| |
De bibliografie der neerlandistiek en de automatisering
In het tijdschrift Informatie. Maandblad voor informatieverwerking, jg. 12 nr. 3 (maart 1970) blz. 100-104, houdt D. Overkleeft een pleidooi voor het gebruik van de computer bij de samenstelling van een neerlandistische bibliografie: ‘Een automatiseringsvraagstuk in de neerlandistiek’. De auteur onderschrijft ten volle dat op zo kort mogelijke termijn een bibliografie van de Nederlandse taal- en letterkunde tot stand moet komen, zulks in aansluiting bij de beschouwing in dit tijdschrift gepubliceerd (jg. 62 (1969), blz. 41-46). Hoewel hij erkent dat de kosten hoog zullen zijn, meent Overkleeft dat de ouderwetse oplossing van publikatie in boekvorm zodanige bezwaren meebrengt, dat men die prijs betalen moet. Immers: het vervaardigen van boeken is een zeer tijdrovende bezigheid, waardoor de bibliografie altijd achterloopt; aanvullingen en wijzigingen zijn maar op beperkte schaal mogelijk; een gewijzigde herdruk is nauwelijks verwezenlijkbaar; (ook) boeken zijn duur; bovendien zullen zij veel informatie bevatten die een bepaalde onderzoeker niet nodig heeft; en ten slotte komt de neerlandicus op den duur met een onhandelbare kast vol boeken te zitten.
Overkleeft tracht aan te tonen dat een bibliografie op de computer al de genoemde bezwaren zou ondervangen. Er is inderdaad al eerder in deze richting gedacht; o.a. heeft Stuiveling aan het ontwerpen van een computerplan meegewerkt. De realisering is afgestuit op de kosten.
Gelukkig is door de opzet van de inmiddels gestarte Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap een groot deel van de door Overkleeft opgesomde
| |
| |
problemen bezworen: het gebruik van de z.g flexowriter, die een randponsband vervaardigt, maakt een zeer snelle produktie in offset mogelijk (verschijning ongeveer een maand na afsluiting van de kopij). Daardoor is ook een frequentie van driemaandelijkse afleveringen met jaarcumulaties te verwezenlijken. Aangezien het basismateriaal bestaat uit kaarten, is herordening en aanvulling een betrekkelijk eenvoudige zaak. De omvang van het materiaal is bovendien niet zo groot dat er in de eerste tientallen jaren gevreesd behoeft te worden voor ‘een onhandelbare kast vol boeken’. De prijs ten slotte is niet onredelijk: f 35, - per jaar, en voor studenten f. 20, -. (Men kan zich abonneren bij het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Juffrouw Idastraat 11, Den Haag). Het eerste nummer heeft niet op het voorziene tijdstip kunnen verschijnen door de verlate levering van de flexowriter, maar nu deze er eenmaal is, zal men naar alle waarschijnlijkheid in den vervolge kunnen rekenen op een prompt verschijnende bibliografie, die, vergeleken bij eventuele toekomstige computerprodukten, en mede gezien de vrij bescheiden schaal van ons werkterrein, een alleszins waardeerbare vogel in de hand zal zijn.
| |
Current Research in the Netherlands
Niet alleen ten aanzien van reeds verschenen publikaties laat de communicatie op het gebied van de neerlandistiek te wensen over, in zeker even sterke mate is dat het geval waar het werk in voorbereiding betreft. Het zal duidelijk zijn dat dit gebrek aan geinformeerdheid al even nadelig is voor de situatie op ons vakgebied als het ontbreken van een bibliografie. In de eerste plaats is de mogelijkheid allerminst denkbeeldig dat er dubbel werk wordt gedaan, en anderzijds kunnen inlichtingen op dit terrein ertoe bijdragen dat vruchtbare contacten worden gelegd tussen onderzoekers die werken aan verwante onderwerpen.
Onder deze gezichtspunten is de uitgave van Current Research in the Netherlands. Humanities 1969. Ed.S.T. Groenman. (Den Haag, Z.W.O., Postbus 2138, 1970. Gratis voor belanghebbenden) zeer toe te juichen.
In 49 per vakgebied geordende rubrieken wordt in dit boek een overzicht verstrekt van wetenschappelijk onderzoek dat door, in of onder auspiciën van Nederlandse universitaire en andere wetenschappelijke instituten op het gebied der geesteswetenschappen wordt verricht, waarbij de bedoeling heeft voorgezeten het contact tussen onderzoekers in en buiten Nederland te bevorderen. Een lijst van instituten en een register van auteurs zijn aan het overzicht toegevoegd.
Helaas is de verschijning van deze tweede uitgave sterk vertraagd, zodat de vermelde gegevens onvolledig en gedeeltelijk achterhaald zijn op het ogenblik van publikatie. Het voorwoord is gedateerd januari 1970, en het boek is uitgekomen in april, maar veel ernstiger is dat de kopij is afgesloten in het late najaar van 1968, en dat daarvan geen melding wordt gemaakt. Het valt te hopen dat Z.W.O. er in zal slagen de volgende edities van dit nuttige overzicht in sneller tempo te doen verschijnen.
| |
Proefschriften in voorbereiding
Reeds een aantal malen is op het Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en
| |
| |
letterkunde te Utrecht een tweejaarlijkse lijst samengesteld van proefschriften in voorbereiding op het gebied van de Nederlandse letterkunde. Tot nu toe was het gebruikelijk dat deze lijst beperkt bleef tot de Nederlandse universiteiten, waardoor het nagestreefde doel: onderling contact en voorkomen van dubbel werk, slechts ten dele werd bereikt.
Overeenkomstig de wens, neergelegd in een motie van de laatstgehouden Conferentie der Nederlandse Letteren (Antwerpen, september 1969), is de zojuist verschenen uitgave uitgebreid tot de buitenlandse universiteiten. De simpele lijst is gerangschikt per universiteit naar promotor. De kopij is voor de meeste universiteiten afgesloten per 1 januari 1970. Zo nodig zal een supplement verschijnen in januari 1971. Het ligt in de bedoeling het overzicht in de volgende editie (januari 1972) uit te breiden tot de Nederlandse taalkunde. Alle hoogleraren en lectoren in de Nederlandse letterkunde zijn in het bezit van de lijst. Voor belanghebbenden zijn nog enkele exemplaren ter beschikking bij het Instituut De Vooys, Emmalaan 29, Utrecht.
| |
Jahrbuch für internationale Germanistik
De titel van het Jahrbuch für internationale Germanistik (Bad Homburg v.d.H., Verlag Gehlen. Jg. I Heft 1, 1969 [verschenen in 1970].) is duidelijk polemisch. Men herinnere zich het zeer bekend geworden Suhrkamp-uitgaafje Germanistik. Eine deutsche Wissenschaft, waarin het chauvinistische en gevaarlijke karakter dat de beoefening van dit vak traditioneel heeft gekenmerkt o.a. door een der redacteuren van het nieuwe Jahrbuch, Eberhard Lämmert, aan de kaak gesteld is.
De uitgave zal in twee halfjaarlijkse Hefte verschijnen. De eerste aflevering van deel I bevat een voorwoord van de redacteur-secretaris Hans-Gert Roloff, waarin een programma wordt geformuleerd dat tot enthousiasme noopt. Het uitgangspunt is nadrukkelijk dat de germanistiek (waaronder hier wordt verstaan de studie van de Duitse, Nederlandse en Skandinavische taal- en letterkunde) een wetenschap is die een duidelijk internationaal karakter bezit. Het doel is, in deze uitgave centrale problemen op het vakgebied ter discussie te stellen en het onderlinge contact tussen de germanisten overal ter wereld naar vermogen te bevorderen. In elke jaargang wordt in een reeks studies een bepaald probleemgebied beschouwd, en daarop zal in de volgende jaargang een discussie volgen waaraan alle geïnteresseerden kunnen deelnemen. Daarnaast zal een groot deel van de inhoud gewijd zijn aan informatie over gespecialiseerde bibliotheken, archieven, organisaties op literair(wetenschappelijk) gebied e.t.q.; er zal een internationale lijst van germanisten worden opgenomen; belangrijke edities zullen worden aangekondigd, onderzoeksprojecten van meer dan incidenteel belang worden vermeld, en een lijst van dissertaties in voorbereiding gepubliceerd. Verder zal men zonder twijfel ook ‘Forschungsberichte’ mogen verwachten: de bijzonder nuttige overzichten over de stand van het onderzoek op een bepaald terrein, waaraan onze neerlandistiek zo bedroevend arm is.
Tot de redactie, die bestaat uit twaalf germanisten, afkomstig uit vele landen, behoort onze mederedacteur W.P. Gerritsen.
De eerste aflevering bevat een zestal, grotendeels belangwekkende en informatieve, studies over het probleem van de verhouding tussen literatuurwetenschap en linguis- | |
| |
tiek, waaraan in het volgende ‘Heft’ nog een aantal zal worden toegevoegd. Naar men weet is dit vraagstuk bijzonder actueel: steeds meer tracht men in de laatste jaren ‘Methoden und Einsichten der Linguistik auch direkt für Fragen und Probleme der Literaturwissenschaft [zu verwenden]’, zoals Herbert Penzl in zijn ‘Einleitende Bemerkungen’ terecht stelt. (Men denke in dit verband aan belangrijke verzamelwerken als Style in Language. Ed.T.A. Sebeok. (Cambridge, Mass., 19684), Essays on Style and Linguistics. Ed.R. Fowler (London, 19672), Mathematik und Dichtung. Herausgeg. von H. Kreuzer und R. Gunzenhäuser (München, 19672) en Linguistique et littérature. Colloques de Cluny. (La nouvelle critique. Numéro spécial. Paris, [1969]), om slechts enkele van de belangrijkste te noemen.)
De afdeling ‘Berichte über Forschungsvorhaben’ gaat in deze eerste aflevering nog uitsluitend over Duitse teksten, doch ook voor de neerlandicus zijn b.v. de beschouwingen over grondslagen en problemen bij de grote edities van Trakl en von Hofmannsthal bijzonder belangrijk. De artikelen daarover van Hans Szklenar resp. van Detlev Lüders moeten ons, gezien het peil waarop in ons land dikwijls uitgaven van ‘moderne klassieken’ worden verzorgd, waarlijk wel iets te zeggen hebben.
Een aantal berichten en mededelingen die het boek besluiten, is gedeeltelijk ook voor de internationaal georiënteerde neerlandicus van belang.
Het voor jaargang II aangekondigde ‘Rahmenthema’: ‘Probleme der Literaturgeschichtsschreibung’, is al niet minder belangwekkend dan het in dit deel behandelde probleemgebied.
Men kan slechts de hoop uitspreken dat het Jahrbuch für internationale Germanistik zich inderdaad zal ontwikkelen tot het kostelijke en onontbeerlijke hulpmiddel dat de redactie voor ogen staat. De start is in elk geval veelbelovend.
| |
Studia neerlandica
Sinds mei 1970 is de neerlandistiek verrijkt met een nieuw tijdschrift, dat wij graag begroeten als een in aanleg belangrijke aanwinst voor het vak: Studia neerlandica. Driemaandelijks tijdschrift voor neerlandistiek. Onder redactie van W. Blok, W.M.H. Hummelen, A. Kraak, E.Th.G. Nuijtens, A. Sassen [en] M.C. van den Toorn. Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep. Prijs: f 60, - per jaargang. Abonnementen uitsluitend door overschrijving van het verschuldigde bedrag op de postrekening van de uitgever, afd. tijdschriften: 1522721).
Het fraai verzorgde tijdschrift, waarvan de eerste aflevering 96 pagina's omvat, opent niet met een beginselverklaring of een programma. Uit de inhoud valt evenwel af te leiden dat het in de bedoeling ligt artikelen van vrij aanzienlijke omvang te publiceren, op een niveau dat een niet onbelangrijke vakkennis vooronderstelt. Recensies en andere gevarieerde rubrieken ontbreken.
In het eerste nummer schrijft W. Blok ‘Over Hij-, Ik- en, vooral, Jij-romans’, M.C. van den Toorn ‘Over de functie van het werkwoord zijn’, H.A. Wage over ‘De principes van Van Eycks literaire kritiek’, en R.P. Botha ten slotte over ‘Methodologische aspecten van de transformationeel-generatieve fonologie.’
A.L.S.
|
|