De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |||||||
Waarschijnlijkheid en wonderbaarlijkheid in Rotgans' epos ‘Wilhem de Derde’Ga naar voetnoot*1. InleidingAls vurig orangist heeft Lucas Rotgans zich geregeld laten inspireren door het optreden van stadhouder-koning Willem iii en diens vrouw Maria. Een groot aantal gebeurtenissen uit hun leven heeft hij in gedichten vastgelegdGa naar voetnoot1. Maar deze werkwijze bevredigde hem op den duur niet meer: waarschijnlijk vond hij zijn gedichten te incidenteel om aan de roem der vorsten werkelijk recht te doen wedervaren. In het gedicht dat hij schreef naar aanleiding van Willems overkomst in januari 1691 naar Nederland, zegt hij het zelf: Maar 't geen de Koning heeft verricht,
Voor ons, in die voorlede tyden,
Een werk van zulk een groot gewigt,
Een beemdt zoo ruim aan alle zyden,
Slechts in 't voorbygaan aangeraakt;
Vereischt meer tydt om uit te breiden:
Gy die voor Febus altaars waakt,
Wilt U tot deezen zang bereiden;
Zoo klinkt die toon de wereldt door,
En volgt Homeer op 't heldenspoor.Ga naar voetnoot2
Dat Rotgans in dit gedicht (dat overigens zelf kenmerken vertoont van het epyllion of kleine heldendichtGa naar voetnoot3), zijn mededichters oproept tot het schrijven van een ruimer heldendicht, is niet vreemd. Volgens de opvattingen van de Renaissance-poëtica behoorden eposhelden (in tegenstelling tot de hoofdpersonen van een tragedie) immers deugdhelden te zijn aan wie aanzienlijke personen een voorbeeld konden nemen. Aan dit voorschrift, dat van Tasso afkomstig isGa naar voetnoot4, voldeed Willem iii in de ogen van Rotgans, die zijn held slechts door een oranje bril bezag, volkomen: Leert heerschen, Vorsten, naar Prins wilhems wyze en voorbeeld;
Ziet hoe zyn vlugge geest naar eisch de zaaken oordeelt.Ga naar voetnoot5
| |||||||
[pagina 188]
| |||||||
Bovendien beschouwden de meeste literatuur-theoretici van de Renaissance het epos als de hoogste literaire kunstvormGa naar voetnoot1, een vorm dus die uitstekend paste bij zulke verheven personages als Willem en Maria. Rotgans heeft het niet bij zijn aansporing gelaten en zelf het goede voorbeeld willen geven: in 1698 verschijnt bij François Halma en Willem van de Water te Utrecht het eerste deel van Wilhem de Derde,/ door Gods genade,/ Koning van/ Engeland, Schotland,/ Vrankryk en Ierland,/ beschermer des geloofs, enz. enz. enz./ In Heldendicht beschreven/ Door L. Rotgans. Dit deel, dat de eerste vier boeken van het epos bevat, wordt twee jaar later gevolgd door een tweede deel, waarin de boeken v t/m viii zijn opgenomen.Ga naar voetnoot2 Uit zijn voorwoord tot het eerste deel blijkt, dat Rotgans werkelijk een epos volgens de regels heeft willen schrijven: Om nu deze ongemeene stoffe niet op een gemeene wyze, en als een Rymkronyk, te verhandelen, hebbe ik, naar myn vermogen, de regels van een Heldendicht gevolgt; daarom begint myn gezang niet met de geboorte van den Held, maar ik voere den verliefden Veldheer eerst naar de kust van Engeland, om Prinses MARIA ten huwelyk te verzoeken [...] Ook hebbe ik my van voorzeggingen, het Heldendicht eigen, bedient [...]. En om niet historischer wyze en vervolgens te gaan, worden in het tweede boek, na de huuwlyksplegtigheden op het vorstelyke bruylofsfeest, de gevallen van de voorige jaaren, de Heldendaaden van den Zegenpraalenden WILHEM, en zyn geboorte opgehaalt.Ga naar voetnoot3 De ruimte laat hier niet toe uitvoerig in te gaan op de vraag in hoeverre Rotgans de vele regels voor het epos in acht genomen heeftGa naar voetnoot4. Lezing van zijn heldendicht kan slechts tot de conclusie leiden, dat hij zich zeer nauwgezet aan de voorschriften heeft gehouden. Verheven daden van verheven personen worden in een verheven stijl (de Parnastaal van die dagen) bezongenGa naar voetnoot5; Willem en Maria worden voorgesteld als exemplarische deugdhelden; oorlogshandelingen beslaan het grootste gedeelte van het epos; de hoofdhandeling wordt geregeld onderbroken door versierende episoden; na de propositio en de invocatio begint de narratio mediis in rebus. Maar ondanks deze nauwgezetheid zou Rotgans zijn Wilhem de Derde nooit een heldendicht hebben mogen noemen, als hij er niet tevens voor gezorgd had de waarschijnlijkheid en het wonderbaarlijke tot de ziel van zijn werk te maken. Volgens dGa naar voetnoot6 Renaissance-poëtica waren deze twee namelijk essentieel voor het literaire kunstwerke. | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
Het is op deze aspecten in Rotgans' werk, dat ik in de volgende paragrafen wat nader wil ingaan. | |||||||
2. De waarschijnlijkheid2.1. de theorie van de waarschijnlijkheidHet is duidelijk, dat de vraag of Rotgans de waarschijnlijkheid tijdens het schrijven van zijn epos consciëntieus in het oog gehouden heeft, zich niet gemakkelijk laat beantwoorden. Valt zijn gehoorzaamheid aan de andere voorschriften ook voor een lezer van onze tijd vrij eenvoudig te controleren, voor een oordeel over de waarschijnlijkheid zal men het werk zoveel mogelijk vanuit de tijd waarin het geschreven werd, moeten verklaren. Het waren immers de tijdgenoten van de dichter voor wie het epos waarschijnlijk moest zijn. En, zoals de zeventiende-eeuwse Franse theoreticus Rapin het formuleerde: ‘Le vraisemblable est tout ce qui est conforme à l'opinion du public’Ga naar voetnoot1. Op welke wijze nu kon een eposdichter met succes de in wezen tegenstrijdige waarschijnlijkheid en wonderbaarlijkheid combineren? Het heeft hem in de zeventiende eeuw op dit punt niet aan adviezen en voorschriften ontbrokenGa naar voetnoot2. Enkele daarvan, die van belang zijn voor de bestudering van de Wilhem de Derde, noem ik hier. In de eerste plaats wordt de waarschijnlijkheid van een epos het best gediend met een onderwerp waarvan de lezers weten, dat er een historische gebeurtenis aan ten grondslag ligt; voorts verdient het aanbeveling dat die gebeurtenis zich vrij lang geleden heeft afgespeeld, zodat het onderscheid tussen waarheid en fictie aan de lezer niet opvalt en de door de dichter toegevoegde wonderbaarlijkheden niet aan waarschijnlijkheid verliezen. Ook mag het eigenlijke onderwerp (de hoofdhandeling) niet te uitgebreid zijn, zodat er in het epos ruimte overblijft voor de noodzakelijke episoden. In tegenstelling tot de historicus behoeft de eposdichter dan ook niet alle feiten uit de geschiedenis die hij tot onderwerp heeft gekozen, te vermeldenGa naar voetnoot3. | |||||||
2.2. de waarschijnlijkheid in de Wilhem de DerdeNa het voorafgaande wordt het duidelijk welke speciale moeilijkheid Rotgans te overwinnen had. De bewondering voor zijn held bracht hem er toe contemporaine geschiedenis te bezingenGa naar voetnoot4. Dit betekende echter, dat hij in zijn epos minder gemakkelijk ficties kon verwerken dan het geval geweest zou zijn bij een onderwerp uit een ver verleden. Want deze ficties - op zichzelf in het epos veroorloofd, mits ze maar waarschijnlijk waren - zouden door de tijdgenoten gemakkelijk als zodanig worden herkend en dit zou aan de geloofwaardigheid van het geheel afbreuk doen. Inmiddels zal de mening over de waarschijnlijkheid van sommige gebeurtenissen | |||||||
[pagina 190]
| |||||||
in Rotgans' epos van lezer tot lezer verschild hebben. Allerlei moeilijk te achterhalen factoren, zoals de mate waarin en de wijze waarop men over het tijdsgebeuren was geïnformeerd, de individuele waardering voor de persoon en de politiek van Willem iii, kunnen hiervan de oorzaak geweest zijn. Voor een twintigste-eeuwer is het dus niet gemakkelijk uit te maken wat voor de tijdgenoten van Rotgans waarschijnlijk was en wat niet. Het volgende voorbeeld kan dit illustreren: uit de geschiedschrijving is bekend dat het huwelijk tussen Willem iii en Maria Stuart uit politieke overwegingen is gesloten en dat er (vooral van de kant van Maria) geenszins sprake is geweest van liefde op het eerste gezicht: Toen zij [Maria] hoorde, dat zij ten spoedigste met haar Hollandsen neef moest trouwen en naar het vasteland vertrekken, barstte zij in tranen uit en zij bleef gedurende alle recepties en feestelijkheden ontroostbaar. Voor een gevoelige, zelfs overgevoelige jonge vrouw, die, hoewel vroeg gerijpt, de kinderschoenen nog nauwelijks was ontwassen, betekende het nieuws inderdaad een verbijsterende verandering, en de persoon van haar weinig hoofsen, door ziekte en vermoeidheid onaantrekkelijk geworden bruidegom was niet geschikt om haar met haar lot te verzoenen.Ga naar voetnoot1 Maar als we Rotgans moeten geloven, was zij in de zevende hemel: Zy trad in 't slaapvertrek met een van haar vertrouden;
En sprak de juffer aan: ik kan my niet onthouden
Van u te melden 't geen in 't hert beslooten leit.
Myn kuische ziel word door een minnedrift gevleit.
Ik ken de krachten van de liefde en haar vermogen.
Hoe braaf vertoonde zich Prins wilhem voor myne oogen!
Hoe schoon van opzigt, en bevallig van gelaat!
Hoe komen over een zyn zeden en zyn staat!
Men ziet de deugden in zyn aangezigt geschreeven,
En waare tekenen van een doorluchtig leven.
Men leest den Godsdienst uit zyne oogen en het recht.
Wie zou niet haaken naar zo wenschelyk een echt!Ga naar voetnoot2
Mogen we nu echter zonder meer aannemen, dat de tijdgenoten deze passage als een duidelijke onwaarheid hebben ontmaskerd? Een algemeen geldend antwoord op deze vraag kan m.i. niet gegeven worden, al ben ik geneigd aan te nemen, dat het merendeel van de toenmalige lezers Rotgans' beschrijving niet bijzonder onwaarschijnlijk gevonden zal hebben. Ongetwijfeld genoten de groten der aarde in de zeventiende eeuw nog meer privacy dan in onze tijd, waarin televisie en damesbladen de collectieve nieuwsgierigheid naar het intieme leven van beroemdheden vaak met succes bevredigen. Het is dus heel goed mogelijk, dat de meeste tijdgenoten eenvoudig niet van Mary's eerste reactie op de hoogte waren. Pamfletten vormden te dien tijde de belangrijkste bron van | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
informatie over actuele gebeurtenissen en wat op dit gebied over het huwelijk is verschenen, is in zeer optimistische en verheerlijkende toon gesteldGa naar voetnoot1. Ook de lijvige biografie van de stadhouder-koning, van de hand van Lambert van den Bosch en verschenen in 1694, besteedt slechts vijf regels aan het huwelijk, waarover opgemerkt wordt, dat het ‘tot groot genoegen van beyde de landen voltrokken is’Ga naar voetnoot2. Bij dit alles komt dan nog, dat Rotgans' epos meer dan twintig jaar na de voltrekking van het huwelijk het licht zag. De actualiteit van de gebeurtenis was dus vervaagd en het huwelijk had zich bovendien geen slechte reputatie verworven. De persoonlijke band tussen de partners was in de loop der jaren steeds hechter gewordenGa naar voetnoot3. Moge het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van Rotgans' weergave van een gebeurtenis als het huwelijk dus zeer moeilijk zijn, veel meer houvast bieden de reële oorlogshandelingen, die een groot deel van het epos uitmaken. Men kan veilig aannemen, dat het verloop van de oorlog in grote lijnen (de veldslagen, de belegeringen) aan de tijdgenoot bekend was. We zien dan ook, dat Rotgans bij de beschrijving van dit soort gebeurtenissen zich zoveel mogelijk bij de werkelijke toedracht aansluit en zelfs geregeld blijk geeft van zijn grondige kennis van allerlei details. Zo was het hem bekend, dat de vloot waarmee Willem in 1688 naar Engeland voer, uit ruim 650 schepen bestondGa naar voetnoot4, dat bij de slag aan de Boyne de ‘Blauwe Garde’ het spits heeft afgebetenGa naar voetnoot5, dat de Fransen bij de aanvang van de slag bij Steenkerken op een heuvel lagenGa naar voetnoot6 enz. Uit alles blijkt, dat hij de oorlog op de voet heeft gevolgd en de technische aspecten van veldslagen, belegeringen enz. goed heeft bestudeerd. Wel heeft Rotgans zich het recht voorbehouden bepaalde perioden en gebeurtenissen, die binnen het kader van zijn werk minder goed pasten, eenvoudig over te slaan. We zagen echter al, dat dit de eposdichter geoorloofd was. | |||||||
[pagina 192]
| |||||||
Voorbeelden van dit procédé, dat Rotgans nogal eens toepast, vinden we onder andere in het Tweede Boek: Nadat aan het eind van het Eerste Boek het huwelijk tussen Willem en Maria te Londen gesloten is en het bruidspaar zich heeft teruggetrokken, verzoekt het bruiloftsgezelschap aan Bentinck, Willems gunsteling, diens heldendaden te verhalen. In het Tweede Boek volgt dan Bentincks verslag van Willems roemrijke daden in de jaren 1672-'74Ga naar voetnoot1. In 1674 komt er een coalitie tegen Frankrijk tot stand, die vooral het werk is van de jonge stadhouder. Deze coalitie weet echter in de veldtochten van 1675, '76 en '77 geen successen te behalen. Om nu geen afbreuk te doen aan de kwaliteiten van zijn held, laat Rotgans Bentinck daarom diens verhaal beëindigen in 1674. Het overslaan van de volgende jaren wordt waarschijnlijk gemaakt door het late uur. De dichter laat Bentick tot zijn toehoorders zeggen: Verwacht niet dat ik in 't byzonder al zyn vlyt
En zorgen voor den Staat verhaalen zal: de tyd
Verloopt; de middernacht is lange wyl verstreeken.
De schaduw ruimt voor 't licht, dat werkt om door te breeken.Ga naar voetnoot2
Volgens hetzelfde principe vermeldt Bentinck bijvoorbeeld ook niet de eerste aanval van Willem iii op Naarden (september 1672), die op een mislukking uitliep; daarentegen natuurlijk wel de succesvolle tweede (september 1673)Ga naar voetnoot3. In deze beide gevallen zien we hoe Rotgans op funktionele wijze bepaalde gebeurtenissen overslaat, zonder daarbij aan de waarschijnlijkheid afbreuk te doen. In het eerste geval zou Bentincks verhaal te lang worden, in het tweede geval is het doel uiteindelijk toch bereikt. Brengt de aard van de stof (contemporaine geschiedenis) dus met zich mee, dat Rotgans zich in het algemeen aan de waarheid moet houden, in de beschrijving van details speelt hij nog wel eens met fijne nuances tussen waarheid en waarschijnlijkheid. Een aardig voorbeeld daarvan is het volgende: In het epos wordt Willem tijdens de slag aan de Boyne in het gevecht gewondGa naar voetnoot4, terwijl dit in werkelijkheid gebeurde tijdens een verkenningstocht vóór de slagGa naar voetnoot5. Is deze onwaarheid nu tevens een onwaarschijnlijkheid? We stuiten hier weer op de moeilijkheid, dat we niet weten in hoeverre de tijdgenoten na acht jaar nog van deze gebeurtenis op de hoogte waren. Maar in ieder geval doet Rotgans' verdraaiing van de waarheid wel waarschijnlijk aan want Willems haast roekeloze dapperheid in de | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
strijd was algemeen bekend. De Franse veldheer Condé, tegen wie Willem herhaaldelijk gestreden heeft, schijnt over hem gezegd te hebben, dat hij een beproefd veldheer was, behalve in het blootstellen van zijn eigen persoonGa naar voetnoot1. Bovendien blijft de wond zelf een feit en het is nu eenmaal waarschijnlijker, dat men ín de strijd gewond wordt dan ervóór. Het belangrijkste is echter, dat de afwijking van de waarheid hier funktioneel gebruikt is, want zij legt nog eens speciaal de nadruk op Willems dapperheid. | |||||||
3. De wonderbaarlijkheid3.1. de theorie van de wonderbaarlijkheidMoet de waarschijnlijkheid de belangstelling van de lezer gaande houden, deze belangstelling moet toch op de eerste plaats worden opgewekt door de wonderbaarlijkheidGa naar voetnoot2. Deze kan globaal verdeeld worden in twee soorten:
Zonder twijfel doet de eerste soort het minst afbreuk aan de waarschijnlijkheid en om deze reden zijn steeds meer theoretici de voorkeur gaan geven aan deze natuurlijke wonderbaarlijkheidGa naar voetnoot4. Maar daarnaast is het toch ook geoorloofd gebruik te maken van de bovennatuurlijke wonderbaarlijkheid, hoewel dit gebruik zowel door de klassieke (Aristoteles, Horatius) als door de zestiende- en zeventiende-eeuwse theoretici aan banden is gelegd. De opvattingen van deze laatste groep verklaart Bray uit het rationalistisch karakter van de zeventiende eeuw: C'est que le siècle de la raison ne peut guère être le siècle du merveilleux. La vraisemblance étouffe le merveilleux. Leur accord, que l'on proclame nécessaire, n'est pas un accord d'égal à égal. Sans doute presque tout le siècle ne conçoit pas l'épopée sans l'intervention des dieux. Mais ces dieux sont des machines, c'est-à-dire des procédés, un système d'allégories, un arsenal de métaphores, un pur artifice.Ga naar voetnoot5 Ik heb Bray zo uitvoerig geciteerd, omdat zijn formulering volkomen van toepassing blijkt te zijn op Rotgans' epos. | |||||||
3.2. de wonderbaarlijkheid in de Wilhem de DerdeOngetwijfeld is Rotgans bij de conceptie van zijn epos van de natuurlijke wonderbaarlijkheid uitgegaan. Immers: voor een bewonderaar van Willem iii waren diens optreden in het rampjaar 1672, de Glorious Revolution en de kroning tot koning van Engeland al wonderbaarlijk genoeg en waard om door de Faam over de hele wereld te worden rondgebazuind (zoals in het epos dan ook voortdurend gebeurt). | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
Daarnaast maakt Rotgans echter ook geregeld gebruik van ‘machines’, die bij hem in drie groepen uiteenvallen:
Het spreekt haast vanzelf, dat de machinerie van de tweede categorie nauwelijks afbreuk doet aan de waarschijnlijkheid. Wat is de allegorie anders dan de concretisering van een abstract begripGa naar voetnoot1? Wanneer in het epos de Vrede in vrouwegedaante de vredesonderhandelaars te Nijmegen toespreekt, betekent dat niets anders dan dat de vredesstemming op dat moment aan het toenemen wasGa naar voetnoot2. Ook de andere allegorische figuren hebben een dergelijke taak en zijn dus in wezen niet meer dan poëtische verfraaiingen. Maar ook als Rotgans de goden uit de klassieke mythologie ten tonele voert, blijken deze geen andere funktie te hebben. Mars is de oorlog, Neptunus de zee, Aeolus de wind, terwijl Apollo of Febus nu eens de zon, dan weer de dichtkunst voorstelt. Een enkel voorbeeld: Zo zag men 't groote deel van dien gevreesden Staat [de Republiek]
[...]
Nu door onachtzaamheid alleen ten gronde gaan:
Eer Febus veertigmaal zich spoelde in d'Oceaan.Ga naar voetnoot3
Dan [in de winter] buldert Eolus, en geesselt Nereus stroomen
Met onweerbuijenGa naar voetnoot4
Nergens hebben de goden een autonome, buiten hun element vallende wil, zoals dat bijvoorbeeld in de Aeneis het geval is, waar Iuno de persoonlijke tegenstandster van Aeneas is en Venus zijn beschermster. In de gevallen waarin de goden minder nauw met hun element verbonden zijn, laat Rotgans hen toch nooit actief in de gang van zaken ingrijpen. Zo is Neptunus' macht beperkt tot het voorspellen van de toekomst, terwijl hij verder slechts mag toekijken, als Willem en Maria zich op het strand vermaken: ...men zegt dat God Neptuin
Kroop uit zyn glaze zaal, en stak de gryze kruin
Verliefd ten golven uit, en voelde d'ingewanden,
Zo styf bevroren, door Mariaas schoonheid branden:
Terwyl de Zeegodes in 't aanzigt zwol van spyt,
En in haar kamer sloop, ontsteeken door den Nyd.Ga naar voetnoot5
| |||||||
[pagina 195]
| |||||||
Hoe anders is, vergeleken met dit alles, de machtige ingreep van de christelijke Godheid aan het einde van het Zesde Boek! Wanneer Willem en zijn gevolg zich tijdens een overtocht naar Holland in een reusachtige storm bevinden, trekt God zich het lot van Zijn beschermeling persoonlijk aan en zendt de aartsengel Michaël naar de aarde om de winden te bestraffenGa naar voetnoot1. Dit is de enige plaats in het epos, waar een goddelijke macht actief ingrijpt in de gebeurtenissen. Rotgans laat deze ingreep terecht verrichten door de christelijke God. Wanneer immers niet deze, maar bijvoorbeeld Jupiter Willems leven had gered, zou dit voor de christelijke lezer in hoge mate afbreuk hebben gedaan aan de waarschijnlijkheid. Ook om een andere reden kan deze wonderbaarlijke gebeurtenis waarschijnlijk genoemd worden. Op tal van plaatsen in het epos spreekt Rotgans als zijn overtuiging uit, dat Willem III de beschermer is van Gods kerk. Reeds op de titelpagina, die ik in de Inleiding volledig citeerde, wordt Willem ‘beschermer des geloofs’ genoemdGa naar voetnoot2 en zo wordt ook hier, aan het eind van het Zesde Boek, zijn speciale taak onder woorden gebracht, ditmaal door God zelf: Ik wil door zynen [Willems] arm myn tempelkooren stichten:
Zyn yver strekt een zuil, waar voor 't geweld zal zwichten
Van hem [Lodewijk xiv], die redeloos myne uitverkore Bruid [de Kerk]
Schoffeert, en na dien hoon in staale banden sluit:
Die 't heiligdom verwoest door kerkgeweldenaaren,
En vrolyk danst op d'asch van myn verbrandde altaaren.Ga naar voetnoot3
Maar niet alleen Rotgans beschouwde Willem iii als de kampioen van het bedreigde Protestantisme. Het was de contemporaine overtuiging van vele Nederlanders. De vele pamfletten die verschenen zijn naar aanleiding van Willems kroning tot koning van Engeland en zijn optreden in de Glorious Revolution, spreken wat dat betreft boekdelen. Ik citeer hier slechts een drietal titels: 'T Hervormt Christendom, in Engelant beveiligt en bevestigt, door Gods Zegen, onder 't beleit van Zyn Hoogheit [Willem III].Ga naar voetnoot4 | |||||||
[pagina 196]
| |||||||
Hieruit mag men concluderen, dat velen Gods bescherming van Willem als een feit beschouwd hebben en niet als een ongeloofwaardige fictie. Door middel van deze gebeurtenis aan het eind van het zesde Boek heeft Rotgans dit feit nog eens extra willen onderstrepen. Nu moet nog de vraag beantwoord worden waarom de dichter juist op deze plaats in het epos God laat ingrijpen. Hiervoor zijn m.i. twee duidelijke aanwijzingen: in de eerste plaats doet de ingreep op deze plaats geen afbreuk aan de kwaliteiten van de held, want deze verkeert geheel buiten zijn schuld in levensgevaar en kan onmogelijk zelf de weersomstandigheden naar zijn hand zetten; in de tweede plaats is deze overtocht naar Holland (in januari 1691) werkelijk berucht geweestGa naar voetnoot1, zodat de goddelijke ingreep in het epos juist op dit moment gerechtvaardigd is. Ten slotte nog een opmerking over de vermenging van heidense en christelijke machinerie, zoals die ook in Rotgans' epos voorkomt. Deze methode, waarover in de zeventiende eeuw veel te doen is geweestGa naar voetnoot2, had in het algemeen meer tegen- dan voorstanders. Ten onzent behoorde tot de eersten Vossius,Ga naar voetnoot3 tot de laatsten Heinsius, wiens polemiek met Balzac over deze kwestie beroemd geworden is. Heinsius vindt de vermenging geoorloofd, want: Vele onder haer [de klassieke schrijvers], [...] en hebben met de naem van Vulcanus, Bacchus, Venus ende andere namen, gelijck Plutarchus wel segt in zijn boeck in het welcke hy leert, hoe dat de jonge lieden de poëten sonder schade souden mogen lesen, niet dan het vier, de wijn, de minne, ende hare krachten, goet ende quaet, gebruyk ende misbruyck, willen te kennen geven. Als alle de Griecken meest doen. Soo dat bynae gans de oude wijsheyt ende philosophie, die Aristoteles daer nae op een ander maet heeft willen brengen, onder dese namen ende woorden, begraven ende bedeckt licht.Ga naar voetnoot4 Het is duidelijk, dat Rotgans' gebruik van mythologische namen aansluit bij deze opvatting. | |||||||
4. Samenvatting en conclusieNa geconstateerd te hebben, dat een renaissancistisch heldendicht zowel waarschijnlijk als wonderbaarlijk behoorde te zijn, heb ik Rotgans' epos Wilhem de Derde aan deze eisen getoetst. Dit was vooral interessant, omdat Rotgans in zijn epos contemporaine geschiedenis heeft verwerkt, wat niet gebruikelijk was. Dit bracht met zich mee, dat de dichter de waarschijnlijkheid scherper in het oog moest houden. Zijn lezers konden hem immers gemakkelijker op onwaarheden betrappen, waardoor zijn werk aan geloofwaardigheid zou inboeten. Voor zover dit te controleren viel (een obstakel hierbij vormde de onmogelijkheid ons volledig te verplaatsen in de tijdgenoot-lezer), hebben wij gezien, dat Rotgans de | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
waarschijnlijkheid geen geweld aandoet, door zich zoveel mogelijk aan de waarheid te houden. Wel maakt hij op funktionele wijze gebruik van het recht bepaalde perioden of gebeurtenissen over te slaan en wijkt hij in details van de waarheid af, als hij daardoor de kwaliteiten van zijn held nog beter kan doen uitkomen. Ook de wonderbaarlijkheid doet in het epos aan de waarschijnlijkheid geen afbreuk, doordat Rotgans in eerste instantie is uitgegaan van de natuurlijke wonderbaarlijkheid van Willems levensloop. Eveneens terwille van de waarschijnlijkheid laat hij de heidense goden slechts in hun allegorische en metaforische hoedanigheden optreden, als een aanvulling op de christelijke allegorische figuren. Op deze wijze was de vermenging van christelijke en heidense machinerie volgens een autoriteit als Heinsius dan ook geoorloofd. De enige, werkelijke, bovennatuurlijke ingreep in de gebeurtenissen is voor de christelijke lezer toch waarschijnlijk, omdat zij verricht wordt door de christelijke God en omdat zij ongetwijfeld geappelleerd heeft aan de overtuiging van vele Nederlanders, dat Willem als kampioen van het bedreigde Protestantisme door God beschermd werd.
Hoewel nog een aantal vragen omtrent de Wilhem de Derde beantwoord moeten wordenGa naar voetnoot1, en hoewel de behandeling van contemporaine stof eigenlijk indruist tegen de epische traditie, lijkt het toch al gerechtvaardigd te stellen, dat het Rotgans 'verdienste is geweest het eerste profane epos van langere adem in onze letterkunde te schrijven, dat de regels van de renaissance-poëtica volgt. Als zodanig dient het dan ook direct naast Vondels Joannes de Boetgezant genoemd te worden, dat we als ons eerste renaissancistisch-christelijke epos kunnen beschouwenGa naar voetnoot2.
Eindhoven, juni 1969. m.e. van slooten |
|