De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Problemen om een zwijnshuidIn 1710 verscheen van de hand van Lukas Schermer een treurspel onder de titel Meleager en Atalante, waarvoor de stof geleverd werd door de geschiedenis van Meleagros zoals Ovidius die vertelt in het achtste boek van zijn Metamorphosen. Enkele jaren geleden heeft Dr. C.M. Geerars deze tragedie opnieuw uitgegevenGa naar voetnoot1, voorzien van een degelijke inleiding, waarin hij o.m. de verspreiding van de Meleagerfabel nagaat en aangeeft welke afwijkingen van de Latijnse dichter Schermer zich veroorloofd heeft. Die afwijkingen waren noodzakelijk, omdat de auteur de stof wilde gebruiken voor het schrijven van een drama waarvan het hoofdthema is dat ‘de ware liefde gaat boven opgedrongen min’Ga naar voetnoot2. Over de vorm van het spel merkt Geerars op dat die geheel voldoet aan de eisen van de classicistische leerGa naar voetnoot3. Ik kan dat met hem eens zijn. Minder gelukkig ben ik met de wijze waarop hij het stuk naar de structuur geanalyseerd heeft om aan te tonen dat het eenheid van handeling bezit. Hij heeft er nl. geen rekening mee gehouden, dat de ontwikkeling van het dramatisch gebeuren niet alleen bepaald wordt door de liefde van Meleager voor Atalante, maar ook door een religieus motief. Bij Ovidius heeft de liefdesbetrekking tussen Meleager en Atalante nauwelijks enige functie in het verhaal over de wraakoefening van de godin Diana voor de smaad, haar door Oeneus, de koning van Calydon, aangedaan. Het bestaan van de liefde van Meleager wordt slechts geconstateerd, waarschijnlijk alleen maar om diens aanbieding van de huid van het gedode zwijn aan Atalante te motiveren. Wat bij Ovidius maar bijzaak was, werd door Schermer echter tot hoofdthema verheven. Dat dit consequenties had, is duidelijk. In de eerste plaats moest de auteur, ook om te voldoen aan de regel der waarschijnlijkheid, bepaalde elementen van het oorspronkelijke verhaal elimineren. Vooral echter moest hij voor het liefdesmotief en het religieuze motief een nieuw evenwicht vinden. Het is de vraag, of hij daarin geslaagd is. Ieder die het verhaal over Meleager bij Ovidius gelezen heeft, moet het opgevallen zijn, hoe sober de Latijnse auteur is in zijn mededelingen over de rol van Diana, zo sober zelfs dat men zich kan afvragen of hij zelf aan haar optreden in zijn vertelling wel veel waarde hechtte. Waarom heeft Lukas Schermer het dan nodig geoordeeld, in zijn tragedie, die toch een liefdesdrama is en geen godsdienstig spel, het religieuze zo sterk te beklemtonen? De tekening van sommige karakters is er niet beter door geworden. Neem bijvoorbeeld de figuur van Plexippus. In het eerste toneel van het derde bedrijf, waar Meleager in het bijzijn van het vorstenpaar en de Griekenlantsche ridders de zwijnsvacht aan Atalante aanbiedt, voegt Plexippus de prins toe: Gy stort u willens in de vreeselykste plaagen;
Ja gy, die even voor de Goden hebt gepleit,
Zyt d'eerste hoonder van de Hemelsche achtbaarheit.
(vs. 796-798)
| |
[pagina 170]
| |
Er is voor deze woorden geen parallel te vinden bij Ovidius. Deze laat het verzet van Plexippus (en diens broer) niet voortkomen uit bezorgdheid voor de eer van Diana, maar enkel en alleen uit afgunst. Dat is weliswaar een min of meer banale reden voor het voeren van oppositie, maar ter verklaring van Plexippus' handelen is ze voldoende. Bij Schermer daarentegen zijn er (ogenschijnlijk?) twee redenen waarom Plexippus zich tegen zijn neef keert. Deze versmaadt een huwelijk met zijn nicht Alkmene en daarom zegt Plexippus, haar vader, in een terzijde, nadat Meleager hem op de geciteerde woorden geantwoord heeft: En ik zal 't schelmstuk loonen,
Meinedige, 't past my als vader, vol van moet,
Den hoon van droeve Alkmeen te wreeken in uw bloet.
(vs. 800-802)
Daarmee vertolkt Plexippus m.i. de enig ware drijfveer van zijn verzet tegen Meleager. Nergens in het gesprek dat hij later met zijn dochter voert (iv, 4), laat hij blijken dat er naast de smaad, haar aangedaan, nog enige andere reden zou bestaan om zijn neef te straffen. Voor de onheilsbode Licidas, die het hof de tijding brengt van de dood van Alkmene en haar vader, staat het klaarblijkelijk vast, dat Plexippus aan Meleager de vacht van de ever ontrukt heeft ‘om de min van Atalant’ (vs. 1506). Er is dus reden om te veronderstellen dat Plexippus' vroomheid geveinsd is en dat zijn ijveren voor de eer van Diana slechts dient om voor het hof (vs. 791-798) en voor het volk (vs. 1520-1546) de ware beweegreden van zijn daden te verbergen. Ik ben mij ervan bewust, dat de contekst van Plexippus' woorden noch die woorden zelf tot deze interpretatie van zijn optreden dwingen. Maar als zijn vroomheid wel oprecht is - bij Ovidius vinden wij geen oplossing voor het dilemma waarvoor Schermer ons geplaatst heeft - dan klemt te meer de vraag waarom de wraak van Diana juist Plexippus, Alkmene en Althea treft, maar niet Eneus, die als ‘koning van Kalidonien’ er verantwoordelijk voor is, dat de godin niet de verschuldigde eer bewezen is, of Meleager, die volgens Geerars ‘niet geheel zonder schuld (is) in zijn geringe eerbied voor de goden’Ga naar voetnoot1. Een antwoord op deze vraag wordt nergens gegeven, ook niet in het laatste toneel, waar Dianira, de vertrouwde van Alkmene, vertelt dat na het overlijden van Althea een schitterend licht de sterfkamer vervulde en zij een hemelse stem hoorde zeggen: Het geslacht
Van Testius moest dus Dianaas wrok vergelden;
Dat Kalidon weer bloeje, en d' eer der Grieksche Helden
Het waardig loon geniet van zyne oprechte Min.
(vs. 1802-1805)
Toch zouden wij dat antwoord graag gekregen hebben, omdat voortdurend de mening wordt verkondigd (bijna had ik gezegd: de fictie volgehouden) dat de toorn van Diana gericht is tegen Kalidon en zijn hof. Ondubbelzinnig maakt de godin dat aan Eneus in de droom bekend: O Kalidon, land van mijn getergde wraak, zegt zij, | |
[pagina 171]
| |
Uw wreev'lig hof, dat noch, van straf en plaagen vry,
Van verre u kermen hoort in d' opgepronkte zaalen,
Wil 'k zonder uitstel mee zyn reuk'loosheit betaalen.
(vs. 466-468)
Tevens echter laat zij hem zien dat slechts zijn vrouw, haar broer en diens dochter door haar gedood worden. Gemotiveerd wordt niet, hier noch elders in het spel, waarom juist deze drie dat lot zal treffen, zodat wij blijven zitten met de vraag wat Diana toch wel heeft tegen de Thestiden. Zijn zij, en niet in de eerste plaats Eneus, verantwoordelijk voor de nalatigheid in het offeren en dus voor de ramp die het land getroffen heeft? Tot die veronderstelling geeft de tekst geen enkele aanleiding. Dr. Geerars heeft in zijn inleiding deze kwestie niet besproken. Heeft hij het probleem niet onderkend? Als dat het geval is, wordt daardoor misschien zijn visie op de figuur van Meleager verklaard. ‘Als held’, zegt Geerars, ‘is hij niet geheel zonder schuld in zijn geringe eerbied voor de goden, hetgeen zich het sterkst manifesteert in het aanbieden van de jachtbuit aan Atalante in plaats van aan Diane, die er recht op heeft. Deze daad is het tenslotte die alle rampen oproept.’Ga naar voetnoot1 Maar waarom treft Meleager dan geen wraak van Diana? Waarom straft zij dan wel voor de ene belediging en niet voor de andere? Sterker nog: zij geeft de belediger haar goddelijke zegen (vs. 1804-1805). Kennelijk gaat Geerars ervan uit, dat Atalante, Althea, Eneus en Plexippus het gelijk aan hun zijde hebben als zij menen dat Diana opnieuw in gramschap zal ontsteken wanneer haar de jachtbuit niet wordt aangeboden. Ik betwijfel sterk of dat juist is. Dat Meleager de indruk wekt, niet geheel schuldeloos te zijn, wil ik niet ontkennen, maar ik geloof niet dat het in Schermers bedoeling lag, zijn held voor te stellen als de schuldige veroorzaker van de dood zijner verwanten. Zeker was het niet zijn opzet, hem te presenteren als een man met weinig respect voor de goden. Waarom laat hij hem anders ongestraft blijven? Waarom laat hij hem anders aan het eind van het spel nadrukkelijk zijn onschuld betuigen? Gy weet, o Hemel! hoe my 't strenge Nootlot smart,
Doch hoe ik nimmermeer myn doorgepynigt hart
Bezoetelt heb met schult; dit zal my al myn leeven
In myn gerust gemoet een stillen Vrede geeven.
(vs. 1821-1824)
Van belang lijkt mij in dit verband wat de vertoornde Diana in het derde toneel van het tweede bedrijf tot Eneus zegt: ‘Gedwonge Godtsdienst heeft de minste macht op my’ (vs. 465), alsmede wat Meleager ten antwoord geeft aan zijn oom, die hem ervan beschuldigd heeft ‘d'eerste hoonder van de Hemelsche achtbaarheit’ te zijn: Hy hoont de Goden, die met opzet zoekt te hoonen,
Dus ben ik vry van schult.
(vs. 799-800)
| |
[pagina 172]
| |
Meleager heeft niet de bedoeling, door zijn handelwijze de godin te beledigen, en kan dus niet beschuldigd worden van de vermetelheid waarover hij zelf spreekt in vs. 319 en vs. 681 en die, volgens zijn eigen woorden, ‘verdient de goddelyke plaagen’. Het tragische in de figuur van Meleager is dat hij, innerlijk onschuldig, de dood veroorzaakt van de meeste van zijn bloedverwanten, die er slechts een ‘gedwonge godtsdienst’ op na houden, slechts handelen uit vrees voor Diana of de godsdienst gebruiken voor hun eigen doeleinden. Het is Schermer niet gelukt, dat overtuigend uit te beelden. De onschuld van Meleager moeten wij uit diens eigen mond vernemen, wat dramatisch uiterst zwak is; uit zijn daden valt ze moeilijk af te leiden. Enigszins denigrerend reeds klinken zijn woorden in vs. 788-789 met betrekking tot de priester van Diana: Men nootzaak my dan niet, dat ik myn buit zou moeten
Een gryzen Tempelier in handen geeven,...
Nog minder geschikt om ons ervan te overtuigen, dat hij nooit zijn hart ‘bezoetelt (heeft) met schult’, is wat verteld wordt in vs. 1546-1548: dat hij de zwijnshuid, op last van Eneus ‘ter eeuwiger gedachtenisse’ bezorgd ‘in 't heilig tempelkoor der machtige Diaan’ (vs. 1509-1510), voor de ogen van het volk uit het heiligdom weggesleept heeft. Dat lijkt immers sterk op heiligschennis. Evenmin blijkt zijn onschuld zonneklaar bij de confrontatie met Plexippus. Integendeel steekt diens ijver voor de eer van Diana, of die nu gehuicheld is of niet, scherp af tegen de ogenschijnlijk onverschillige houding van Meleager. Alleen bij de andere antagonist, Alkmene, blijkt de godsdienst ontwijfelbaar slechts haar eigen oogmerken te dienen (iv, 2). Niet alleen de verhouding van Meleager tot Diana blijft vaag, ook de eerbied van Atalanta voor de godin is twijfelachtig. Wanneer haar minnaar haar openlijk de huid van het gedode zwijn aanbiedt, wijst zij dat geschenk af met de woorden: 'k Heb nimmer zo veel eer door 't jaagen ingeleit,
Dat ik, een sterveling, met dees' onheilge handen
Zou naasten 's Hemels buit, gy haalde op uwe landen
Veel zwaarder plaagen, als gy nu zyt doorgestreên.
Zoekt gy door offerhande en vierige gebeên
Dianaas ouden wrok te paajen, wil dan geeven
't Geen zy u afeischt om voortaan gerust te leeven.
(vs. 758-764)
Zij is de eerste die op het al dan niet vermeende recht van Diana wijst, en wij mogen wel aannemen dat de auteur geen onoprechtheid in haar woorden heeft willen leggen. Maar welke waarde heeft haar beroep op de aanspraken van de godin als zij aan het eind van hetzelfde bedrijf besluit dat zij het aangebodene alsnog zal accepteren. Op zijn minst gaan wij twijfelen aan de waarachtigheid van haar betuiging, wanneer ons blijkt dat zij de vacht, die haar na de bekentenis van haar wederliefde opnieuw wordt aangeboden, zonder enige vrees of zelfs maar zonder de minste aarzeling aanvaardt, enkel en alleen uit rancune jegens Eneus, die haar uit de nabijheid van Meleager heeft willen bannen (vs. 1150-1154). Veel geloofwaardiger, en veel sympathieker ook, zou zij ons geweest zijn als wij haar het geschenk opnieuw hadden zien weigeren, om de- | |
[pagina 173]
| |
zelfde reden als voorheen, en haar hadden horen betuigen dat zij geen pand van Meleagers liefde nodig heeft om aan die liefde te geloven. Door te accepteren laadt zij tegenover de toeschouwers immers de verdenking op zich dat haar beroep op het recht van Diana niet meer was dan een voorwendsel om Meleager, die zij beschouwde als de bruidegom van Alkmene, op een afstand te houden of om niet openlijk te laten blijken dat zij hem wederliefde toedroeg. Het beeld van Atalante zou erbij gewonnen hebben, als Schermer op de zoëven genoemde of op een andere wijze de zwijnshuid van het toneel had laten verdwijnen. Ook Meleager zou er acceptabeler door geworden zijn. Nu is deze door de halsstarrigheid waarmee hij zijn recht op de jachtbuit blijft handhaven - hij blijkt zich zelfs niet eens af te vragen of Diana aanspraken op de trofee kan doen gelden - niet in staat de herhaalde betuigingen van zijn onschuld waar te maken. Had de auteur het motief van de huid in het vierde bedrijf laten vallen, dan zou hij echter inconsequent geweest zijn in de tekening van Plexippus. Hij had deze ten tonele laten verschijnen als verdediger van Diana, hij moest hem dus ook met Meleager om de vacht van het zwijn laten strijden. Dat Schermer het religieuze motief in zijn tragedie met enige nadruk uitgewerkt heeft, betreur ik zeer. Aan de eenheid in de liefdesaffaire is daardoor afbreuk gedaan, en zeker ook aan de schildering van sommige karakters. Dat Plexippus zwak getekend is, komt voornamelijk doordat bij hem het wraakmotief vermengd is met een dubieus religieus motief. Meleager kan ons alleen overtuigen van de ernst van zijn liefde, niet van zijn eerbied voor Diana. Bij Atalante twijfelen wij aan de diepte van haar godsdienstig gevoel. Lukas Schermers Meleager en Atalante is niet het sterke stuk dat het had kunnen zijn. De vrijheid die de auteur zich ten opzichte van zijn bron veroorloofd heeft, blijkt nog niet groot genoeg geweest te zijn. Een nevenmotief werkt nu storend op het hoofdthema in. g.c. de waard |