| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Documentatie nederlandse letterkunde
Op blz. 293 van de lopende jaargang maken R. Spoor en P. de Vroomen melding van een ‘Werkgroep Documentatie’. De volledige naam is: ‘Werkgroep voor de documentatie der Nederlandse letteren’. De secretaris van die werkgroep, Drs. G. Borgers, heeft een overzicht samengesteld van de werkzaamheden van de groep, ten dele al in gang, ten dele voor een nabije toekomst gepland. Aan dat stuk, een stencil van tegen de honderd regels, zijn onderstaande gegevens ontleend.
Sedert het begin van de werkzaamheden in oktober 1967 zijn de volgende projecten ter hand genomen:
1. | vermenigvuldiging van recensies uit dag- en weekbladen, uitsluitend ten behoeve van bibliotheken en instituten; |
2. | bibliografie van vertalingen uit het Nederlands; eind 1970 zal de eerste bibliografie, over 1968, verschijnen, die vervolgens jaarlijks zal worden voortgezet en om de vijf jaar vervangen door een cumulatieve uitgave; |
3. | kritisch-analytische bibliografie van de letterkundige bijdragen aan tijdschriften en essaybundels; de werkgroep streeft ernaar, deze taak onder te brengen bij een of twee afzonderlijke bureaus. |
Nadere bijzonderheden over een en ander zijn te vinden in bovenvermeld exposé van Drs. Borgers. Het gaat uit van het secretariaat, dat gevestigd is in het Letterkundig Museum, Juffrouw Idastraat 11, Den Haag, en in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (A.M.V.C.), Minderbroedersstraat 22, Antwerpen.
Verscheiden bibliotheken, instituten en verenigingen zijn in de werkgroep vertegenwoordigd, en de werkgroep zal het op prijs stellen, in contact te komen met andere instellingen of particulieren die op een of andere wijze doen aan documentatiewerk betreffende de nederlandse letteren.
| |
Frisistiek aan nederlandse universiteiten
Op 29 maart 1969 is in Utrecht een ‘studieconferentie’ gehouden, die tot onderwerp had: ‘De studie van de Friese taal- en letterkunde aan de Nederlandse universiteiten nu en in de toekomst’. Het initiatief daartoe is uitgegaan van de Utrechtse hoogleraar H.T.J. Miedema. Hij heeft ook de conferentie als voorzitter geleid en, met medewerking van D.H. Kok, een verslag ervan geredigeerd dat, als uitgave van de ‘Friese studieraad’ aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, in 1969 verschenen is.
Dat verslag opent met een overzicht van de voorzitter over de geschiedenis van het universitaire onderwijs in Fries en de werkzaamheden die op het ogenblik aan universiteiten en de Fryske Akademy in gang zijn. Daarop volgen, van dezelfde hand, ‘enkele zakelijke mededelingen vooraf en enkele persoonlijke opmerkingen’, die vóór 29 maart aan de deelnemers waren toegezonden.
Achtereenvolgens zijn ter conferentie, na een openingswoord van de voorzitter, inleidingen gehouden over: ‘De studie van de Nieuwfriese literatuur’, door Prof. Dr. A.G.E. Galama; ‘De studie van het Oudfries’, door Drs. H.D. Meijering; ‘De studie
| |
| |
van de Oudfriese rechtsliteratuur’, door Prof. Mr. P. Gerbenzon; ‘De studie van het Middelfries’, door Drs. T. Hoekema (die niet aanwezig was; zijn inleiding is door een ander voorgelezen); ‘De studie van de Nieuwfriese taalkunde’, door Mej. Drs. A. Feitsma. Die inleidingen zijn, deels woordelijk, deels in samenvatting, in het boekje afgedrukt, met een kort verslag van de discussie erna. Een kort verslag is er ook van een algemene ‘forumdiscussie’. Het boekje besluit dan met een ‘Slotbeschouwing’ van D.H. Kok en een ‘Terugblik met enkele nadere gegevens en desiderata’ van Prof. Miedema.
Het is op die conferentie nogal warm toegegaan; soms kwamen meningsverschillen vrij scherp uit, waarbij in het algemeen de Fryske Akademy geringe waardering ten deel viel. Vooral de inleidingen van twee jongeren, Meijering en Feitsma, hebben een sterke kritische inslag. Een vertegenwoordiger van een nog jongere generatie, J. Osinga jr., student in de politicologie, heeft, in een tweede ‘openingswoord’ na dat van de voorzitter, naar de geest des tijds ‘inspraak’ verlangd ‘van alle betrokkenen in de organisatie der frisistiek’.
Het verslagboekje, dat 58 bladzijden telt, kan door particulieren besteld worden door overschrijving van f 4, - op postrekening nr. 81 59 45 van Prof. Dr. H.T.J. Miedema, De Bilt. Vooruitbetaling is niet nodig voor bibliotheken; die kunnen na ontvangst betalen en hun bestelling richten aan de Friese studieraad, p.a. Prof. Dr. H.T.J. Miedema, Park Arenberg 62, De Bilt.
C.B.v.H.
| |
‘Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften’
Als deel 12 van Reeks I in de ‘Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften’, samengesteld door Dr. R. Roemans en Dra. Hilda van Assche, is thans uitgekomen: De tijdschriften opgericht in 1961 (Hasselt, Uitg. Heideland, 1969; 220 blz.; prijs Bfr. 360). De reekstitel is opnieuw ‘uitgerekt’ - van 1960 tot 1961 - om het nieuwe deel te kunnen omvatten. De gedépouilleerde periodieken zijn: Nul (1961-1965), Kontrast (1961-1962), Punt 5 (1961-1962), Stuip - Stuip en Baal - TNT- Stuip (1961-1967) + Baal (1962), Schriften van Driekoningen (1961-1963), Randstad (1961-1967) en Ruimten (1961-1968). Het geheel vormt een serie titels die de aankondiger er eens te meer van heeft doordrongen hoe moeilijk het is op de hoogte te blijven van de literaire actualiteit ten zuiden van de landsgrens: op een na waren de bewuste tijdschriften hem volmaakt onbekend, terwijl in het ‘Register op de medewerkers’ verscheidene bekende namen bij herhaling voorkomen.
Gelukkig is inmiddels duidelijk geworden dat de onderneming door de dood van Roemans niet tot stilstand is gekomen. Volgens mijn inlichtingen zullen in 1970 en '71 de belangrijke delen 1 en 3 uit Reeks II (‘Vlaamse niet-literaire tijdschriften’) verschijnen, die de Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie en de Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij zullen openleggen. Bovendien is een supplement op de oudere delen van Reeks I in voorbereiding. Men kan - in het belang van alle neerlandici - mej. Van Assche slechts veel voorspoed wensen bij het vervullen van haar nuttige taak.
| |
| |
| |
Serie ‘Kort en goed’
In de serie ‘Kort en goed’, een gezamenlijke onderneming van Em. Querido, Amsterdam, en Wolters-Noordhoff, Groningen, verschijnen onder redactie van R. Nieuwenhuys kleine teksten of bloemlezingen uit het werk van bekende schrijvers. Zes bladzijden van het uitvouwbare omslag worden besteed aan een beknopte inleiding met enige bibliografische informatie. (De drie nieuwe deeltjes zijn elk 32 blz. groot; prijs: f 2.25 p. st.)
Een venijnige en geestige bloemlezing uit de essays van Busken Huet, gemaakt door de redacteur van de reeks, draagt de toepasselijke titel Met de humor van een haai (een karakteristiek, afkomstig van Huet zelf): stimulerend tot nadere lectuur, die dan evenwel een veelszins verschillend beeld oplevert.
Een stille zaaier, titel van de keuze die Drs. G. Termorshuizen uit het werk van Frans Erens maakte, lijkt nauwelijks geschikt om een jonge generatie voor de Limburgse Tachtiger te winnen.
Kees Fens ten slotte verzorgde een afzonderlijke uitgave van Nescio's Insula dei, uit 1942, het enige verhaal van grotere omvang dat Grönloh na zijn beroemde drietal heeft geschreven, en dat voor het eerst gepubliceerd werd in Boven het dal.
| |
‘Pays-Bas/Flandre’
Dank zij de financiële steun van de Nederlandse en Belgische regeringen en van het Prins Bernhard Fonds, verschijnt onder redactie van het bestuur der Stichting ter Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk sinds enige jaren een reeks Nederlandse literaire werken in Franse vertaling. Na ‘Ruysbroeck l'Admirable’, Multatuli, Walschap en Vestdijk, zijn in de serie ‘Pays-Bas/Flandre’ van de Parijse Editions Universitaires uitgekomen Marcellus Emants: Une confession posthume (vertaald door Mme. S. Marguéron; 237 blz.; prijs niet opgegeven) en Marnix Gijsen: Télémaque au village (107 blz. - de vertaler wordt merkwaardigerwijze niet genoemd; mocht het de schrijver zelf zijn, dan had dit wellicht zelfs een extra-vermelding verdiend). Over de kwaliteit van de vertalingen kan ik me geen oordeel aanmatigen.
Het is verheugend dat de Franse lezer de laatste jaren de gelegenheid krijgt de Nederlandse letterkunde via de bloemlezingen van P. Brachin (zie Ntg. 62 afl. 2, blz. 153/154) en dank zij deze reeks enigszins te leren kennen. Wat men zou willen weten is: maakt hij van die gelegenheid gebruik? Worden deze boeken in de Franse pers besproken? Hoe? Blijven ze niet liggen op de zolders van de uitgevers? M.a.w. is hier sprake van een, ongetwijfeld nogal kostbaar, prestige-object onder auspiciën van het Cultureel Akkoord, of betekenen deze uitgaven reële cultuurspreiding in den vreemde?
| |
‘Top-punten’
In Bert Bakkers reeks van hele-kleine-boekjes ‘Top-punten’ is een tweede achttal teksten uitgekomen (prijs per groep: f 12.-; losse nummers: f 1.75). In eerste instantie zal de neerlandicus zich wellicht interesseren voor een bloemlezinkje uit de verzen van
| |
| |
A. Roland Holst onder de titel De kamer die de kamer van mijn leven was - gedichten waarin de ‘tweede huid’ die elke kenner van Holsts poëzie vertrouwd is, een grote rol speelt. De keuze is waarschijnlijk door Bert Bakker gemaakt, Holst zelf schreef een zeer kort ‘Ter inleiding’, en verder is het bekende jubileumartikel van M. Nijhoff, gepubliceerd bij Holsts zestigste verjaardag in De Groene, afgedrukt.
G. Borgers herdrukt de Gebruiksaanwijzing der lyriek van Paul van Ostaijen ‘naar de eerste publikatie in het tijdschrift Vlaamsche Arbeid’, vrijwel gelijkluidend te vinden in Krities proza I, en uiteraard afwijkend van de door de editeur gemodificeerde lezing in Verzameld werk IV.
Een kleine keuze uit S. Vestdijks vertalingen van Emily Dickinson - met synoptisch de oorspronkelijke tekst - is ontleend aan schrift 11 van De vrije bladen jg. 16 (1939).
De overige deeltjes zijn ten dele bepaald belangwekkend, maar behoeven hier geen vermelding.
| |
Spectrum van de Nederlandse letterkunde
Met grote regelmaat verschijnen de nieuwe delen in M.C.A. van der Heijdens ‘Spectrum van de Nederlandse letterkunde’. Deel 15, Mij dunkt ik zie het nog, ernstig toneel na 1700, bevat een merkwaardig uiteenlopende verzameling: Kinkers Eeuwfeest bij den aanvang der negentiende eeuw met zijn eigenhandige parodie daarop: De menschheid in 't lazarushuis, waarvan men zich afvraagt welke functie zij vervullen in een dergelijke populaire uitgave (zij kunnen toch moeilijk de ‘general reader’ enthousiast maken voor de boeiende figuur van Kinker); Multatuli's Vorstenschool en Van Eedens De heks van Haarlem. Het ontbreken van Heijermans wordt verklaard door verwijzing naar een nog te verschijnen deel.
Deel 21 behelst een bloemlezing uit Multatuli's werk onder de titel Ik wil gelezen worden. Men vindt er als pièce de résistance de Specialiteiten en een keuze uit de Ideen, voorafgegaan door de Geloofsbelydenis, Max Havelaar aan Multatuli, Het gebed van den onwetende en de Japans[ch]e gesprekken. Van der Heijden is consequent in de voetsporen van Stuiveling gestapt, wiens keuze van drukken voor de Volledige werken (door v.d.H. hardnekkig betiteld als Volledig werk) hij geheel heeft gevolgd. De bewuste uitgaven heeft de samensteller, naar uit enkele steekproeven bleek, wèl zelf afgedrukt (dus zonder de varianten van Stuivelings editie). Intussen erkent hij dat hij aan Stuiveling ‘ook enkele verklaringen te danken [heeft]’, en dat hij door hem ‘soms voor een verklaring op de goede weg is geholpen.’ Het eigen denkwerk van de samensteller is op deze wijze wel weer zo gering mogelijk gebleven. Het is aan Stuiveling om zich gevleid te voelen of iets anders. Voor het vreemde ratjetoe dat de spelling van de Japansche gesprekken vormt, weet ik geen verklaring.
a.l.s.
|
|