| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids. Nr. 4/5
De onzekeren noemde Annie Romein-Verschoor haar artikel dat zij schreef bij het verschijnen van het laatste deel van de briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron. - Naar aanleiding van Simon C. Diks proefschrift ‘Coordination, its implications for the theory of general linguistics’ schrijft Pieter A.M. Seuren over Echte en onechte taalkunde. - De reactie van S.C. Dik op dit artikel van Seuren is getiteld: Seuren over Coordination. - Dit artikel wordt weer gevolgd door een Dupliek van Pieter A.M. Seuren. - In de rubriek Kroniek & Kritiek schrijft J. Bernlef over het ‘Nagelaten werk’ van Hans Lodeizen: ‘Een ziekelijk gebrek aan eetlust’. - De prozakroniek van R.A. Cornets de Groot is getiteld Te weinig wol en handelt over Jan Cremers ‘Made in USA’.
| |
Maatstaf. XVII, Nr. 2
Laurens D. Vancrevel en Jak van der Meulen wijzen in De gemeenschappelijke tirade van het vrolijke forum op een bepaalde mentaliteit bij een aantal auteurs, die sinds jaren, elk op zijn wijze, volgens een opmerkelijk patroon aanvallen hebben gedaan op het surrealisme en gelijkgerichte pogingen om de werkelijkheid zijn menselijke maatstaf terug te geven.
Nr. 3
In Titeldubbeltitel maakt Wim Hazeu enige aantekeningen bij het verschijnsel dat sommige boeken of tijdschriften van de verschillende schrijvers dezelfde titel gekregen hebben.
| |
Raam. Nr. 56
In Daar komt dappere dodo aan geeft Jacques Kruithof een analyse van het gedicht ‘hoop op iwosyg’ van Lucebert. - In de rubriek Nieuwe Boeken karakteriseert Anton Fasel de manier van schrijven die Jaap Harten toepaste in ‘De getatoeërde Lorelei’ als Kantklossen.
| |
Raster. II, Nr. 4
Over Nijhoffs Awater schrijft Margaretha A. Schenkeveld: De achtervolging voortgezet. III, Nr. 2
D. Betlem wil in kort bestek enig inzicht geven in de belangrijkste theorieën en methoden van taalbeschrijving die vooral in de twintigste eeuw zijn ontwikkeld: Een korte geschiedenis van de taalwetenschap. - Het op grote schaal doordringen van Exacte methoden in de linguïstiek is een verschijnsel dat zich pas in de jaren '50 heeft voorgedaan, stelt Frits Kortlandt, waarna hij nader op deze exacte methoden ingaat. - T.A. van Dijk beschouwt de relaties tussen Taaltheorie en literatuurtheorie. - Kees Fens zet zijn in Raster II, nr. 2 begonnen beschouwing over de Ballade van de gasfitter (Gerrit Achterberg) voort: De onoverwinnelijke gasfitter. II.
| |
Kentering. X, Nr. 3/4
In Poëtische ruimtevaart schrijft Jan van der Vegt over science-fiction-motieven in de poëzie, die hij onder meer aantreft in ‘De ruimtevaarder en andere gedichten’ van
| |
| |
Hans Andreus en ‘De astronaut’ van Hedwig Speliers. - Peter Berger ontwikkelt in Saat der Gewalt enkele gedachten over dichten, poëtisch denken, vorm en inhoud; deze gedachten dienen dan als uitgangspunt voor het beschouwen van een aantal aspecten van een nog groter aantal nederlandse schrijvers, o.a. Mulisch, Nijhoff, Achterberg, Lucebert, Hermans. - Over programmagedichten van Lucebert schrijft R.A. Cornets de Groot in De metamorfose van het woord.
| |
Podium. XXIII, Nr. 3 + 4
Al Pratend met Koos Schuur maakten Thera Westerman en Alain Teister enige aantekeningen die ze in dit nummer publiceren. - In Een drievoudig manifest vertelt R.A. Cornets de Groot o.a. wat hij onder poëzie verstaat.
Nr. 5
Lidy van Marissing tekent haar Gesprek met Jacq Firmin Vogelaar op.
| |
Streven. XXII, Nr. 10
J. Kuin bespreekt drie bundels literaire essays, nl. F.R. Leavis, ‘A Selection from Scrutiny’, G. Steiner, ‘Language and Silence’ en J. den Haan, ‘Een leven als een oordeel’: Op een driesprong in de literaire kritiek.
| |
Forum der Letteren. X, Nr. 2
‘Verlezingen’ spelen een belangrijke rol in S.G. Nootebooms bijdrage Hardop lezen als een vorm van continu taalgebruik.
| |
Ts. v. Ned. Taal- en Letterkunde. LXXXV, Afl. 3
K. Heeroma wijst op twee bronnen van Van der feesten een proper dinc. - C.F.P. Stutterheim, Raadsel of grap?, komt Nogmaals terug op Augustijnken's ‘Klacht’; tegen Heeroma, die er geen dubbelgedicht in heeft gezien, houdt hij zich aan zijn eigen interpretaties gegeven in Ts. LXXXIV. - F. de Tollenaere signaleert een aantal Problemen van het Nederlands etymologisch woordenboek door Jan de Vries. - A. Weijnen refereert twee al oudere lezingen: Utrechts, door T. van Veen en B. van den Berg.
| |
Taal en Tongval. XXI, Nr. 1-2
Willem Pée waardeert in Eugène de Bock een Vlaams uitgever van formaat en wijdt een herinnering aan Een Russische nederlandist: Jevgenij S. Sjoebin. - M. Gysseling heeft veel waardering voor het artikel over sinter- in TT 20, maar maakt wel enige kritische kanttekeningen in verband met Sint ‘Heilig’. - De omvangrijkste studie in dit nummer is van de hand van C. van Bree, over De vormen van ‘gezegd’. - J. Taeldeman reageert op een bijdrage van J. Goossens in TT 20: Over een vermeende kwantiteits- en nasaliteitscorrelatie in enkele Vlaamse dialecten. - K. Heeroma wijdt een zestal pagina's, met verderop een kleine aanvulling, aan De breischiel, F. Debrabandere twee bladzijden aan Sperziebonen. - De bijdrage In een vergiet verzuipen van J. Stroop bevat een kaart van ‘vergiet’. - W. Pée levert een Naschrift bij Y. Stoops ‘Wat bedoelen we met algemeen Zuidnederlands?’ K. Kooiman toont het belang aan van de Apocope van -n in het Zuidhollands. - Van de boekbesprekingen noemen we: H.M. Hermkens, Fonetiek en Fonologie (besproken door L. Theyskens); L. van Oyen, Dialektatlas van Zuid-Holland en Utrecht (J. Daan); J. Deleu en Frits Niessen, Frans-Vlaanderen (W.P(ée)).
| |
| |
| |
Naamkunde. I, Nr. 1
De redactie van wat tot voor kort heette Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam heeft het gelukkige initiatief genomen de titel van het tijdschrift te vereenvoudigen tot Naamkunde; de ondertitel vertoont kleine schakeringen: Mededelingen van het Instituut voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis te Amsterdam. Gelukkig ook heeft men ervan afgezien de jaargangnummering te laten doorlopen. Alleen ziet het ernaar uit dat jaargang en kalenderjaar niet parallel gaan lopen, maar hopelijk vergissen wij ons daarin.
H. Draye vond het niet ongepast Uit de geschiedenis van het Leuvens Instituut voor Naamkunde (mit deutscher Zusammenfassung) een en ander mede te delen. - D.P. Blok geeft enige voorgeschiedenis: Die älteste namenkundliche Zeitschrift, de Nomina Geographica Neerlandica. - Dat Niederländer an der Mittleren Elbe und in Brandenburg de woordvoorraad hebben beïnvloed, wordt aangetoond door Karl Bisschoff. - Erhard Barth levert een kleine bijdrage Zur Theorie der Struktur des Namens. - J. Molemans wijst de weg om Het probleem van het lokaliseren van toponiemen dichter bij een oplossing te brengen. - Die Namen der Ubier, door J.L. Weisgerber, wordt door C. Marynissen Een belangrijk werk over de Ubii genoemd.
| |
Levende Talen. Juni
De aflevering opent met een kort bericht betreffende twee Didactische bijeenkomsten voor neerlandici. - R. Vos ontwikkelt enkele principiële bezwaren Naar aanleiding van ‘Actieve taalbeheersing van twaalfjarigen’ (door B. van den Berg) en pleit in dit verband voor ‘een herwaardering van het structuralisme’. - P.J.H. Vermeeren bevestigt het ongunstig oordeel dat elders reeds werd uitgesproken over Daar moet veel strijds gestreden zijn door H.G. van den Doel.
| |
Onze Taal. XXXVIII, Nr. 6-7
Een greep uit de korte stukjes in het dubbelnummer: Een twaalftal regels die antwoord pogen te geven op de vraag: Voor en geen komma? - R.W. Zandvoort signaleert voorbeelden van Pseudo-Engels in onze taal. - Wanneer kan men (kun je) Men vervangen door een ander woord? - Als altijd tot besluit: redactioneel ‘kleingoed’.
Nr. 8
Het zijn vooral Leken die streven naar verhoging van de kwaliteit van het onderwijs in de nederlandse taal. - Verzorgd Nederlands, waarvan zojuist een tweede druk is verschenen, wordt ‘ook aan de niet-taalkundig geschoolde lezers van O.T. gaarne’ aanbevolen; een bijdrage hiertoe levert de redactie door uit dit boek van H.M. Hermkens een stuk over de invloed van vreemde talen op/in het Nederlands over te nemen. - Verder kleinere, meest overgenomen, bijdragen en de bekende redactionele rubriek.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. XXII, Nr. 5
Inhakend op een artikel van B. Kooijman in Spiegel der Letteren X, Nr. 4, analyseert R.A. Cornets de Groot het gedicht ‘April in Paris’ van Hugo Claus: Geheimwaffe van de ziel. - G(erard) W(alschap) wijdt enkele regels aan het probleem Wat literatuur is. - Georges Wildemeersch beschouwt Streuvels anno 1914 en 1948: romanstructuur en levensbeschouwing.
| |
| |
Nr. 6
Christine D'haen vindt de manier waarop Victor E. van Vriesland te werk gegaan is Een schande: Spiegel van de nederlandse poëzie 5. - Nieneke Bertouille schrijft over Willem Walraven (1887-1943).
| |
Dietsche Warande & Belfort. CXIV, Nr. 5
Herwig Leus en Julien Weverbergh waren In gesprek met Louis-Paul Boon en de spoken van zijn Kapellekensbaan. - In het eerste deel van zijn essay Marnix Gijsen en de katholieke opvoeding ontleedt Lieve Scheer de houding van de opvoeders in haar verschillende elementen, terwijl het tweede deel gewijd is aan de manier waarop de personages op deze verkrachtende opvoeding hebben gereageerd. - In Gevallen van de sfinx bespreekt Marcel Janssens de nieuwe verhalenbundel van Jeroen Brouwers, ‘De toteltuin. Gevallen van de sfinx’.
Nr. 6
Lieve Scheer begint een reeks gesprekken met de schrijver Ward Ruyslinck over zijn werk: Röntgens van Ruyslinck. I. - J.L. Pauwels levert commentaar op De eindvoorstellen van de Nederlands-Belgische commissie voor de spelling van de bastaardwoorden. - In Poëzie buiten reeks bespreekt Hugo Brems ‘De lenige liefde’ van Herman de Coninck. - Boekbesprekingen o.m.: L. Scheer, De dood als schorpioen: ‘De steek van de schorpioen’ van Geert van Beek; Marcel Janssens, Teksten van Cees Buddingh': ‘Leve het bruine monster en andere schrifturen’ van Buddingh'; M. Janssens, Zakenmensen eerlijk als goud: de gelijknamige roman van J.W. Holsbergen; Marcel Janssens, Nieuwe gegevens over Paul van Ostaijen: een door De Galge uitgegeven boekje bevattende twee essays, te weten ‘Paul van Ostaijen en het dadaïsme’ van Paul de Vree en ‘Notities rond en om Paul van Ostaijen’ van H.-Fl. Jespers.
| |
Ons Geestelijk Erf. XLII, Nr. 2
Guido de Baere geeft de diplomatische tekst naar het handschrift Vv (Brussel, K.B., nr. 3067-73) van Dat boecsken der verclaringhe van Jan van Ruusbroec; De Baere laat deze teksteditie voorafgaan door een inleiding. - Raming der verspreiding van ‘Een schoone oeffeninghe vander passien Ons Heeren Jesu Christi’, ca. 1540 bevat de volledige tekst van de lezing die A. Ampe hield tijdens het 27e Vlaams Filologencongres (1969). - Is Jan Spieghel de schilder van het oudste Ruusbroecportret? vraagt L. Reypens zich af. - Boekbesprekingen o.m.: Jan Baptist Stalpart van der Wiele, Gulde-Jear Ons Heeren Iesu Christi op alle de zonnen-dagen des iaers, ed. B.A. Mensink; W.M.H. Hummelen, Repertorium van het rederijkersdrama, 1500-ca. 1620 (beide door J.A.).
| |
Nova et Vetera. XLVI, Nr. 6
J. Nuchelmans geeft de grondig herziene tekst van een voordracht gehouden voor de Vereniging Classici Lovanienses op 24 november 1968: Structuralisme in de taalwetenschap.
| |
Tijdschrift voor Levende talen. XXXV, Nr. 3
In Critique imaginale et langage littéraire pleit Maurice-Jean Lefebue voor het toepassen op een literair werk van een integrale kritiek, d.w.z. stilistisch én thematisch, waar- | |
| |
bij hij uitgaat van de stelling dat literaire taal, anders dan de alledaagse taal, als kenmerk heeft dat zij een ‘image’ is.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen. XXVIII, Nr. 3
F. Claes verwerkt veel gegevens in Kiliaan, de grondlegger van de Nederlandse lexicografie; ook oudere woordenlijsten komen daarbij ter sprake. - Verder o.m. het programma van de Erasmusherdenkingen in het najaar te Leuven en Rotterdam.
| |
Nu Nog. XVII, Nr. 4
W. Pée brengt ook hier een Eresaluut aan een pionier van het A.B.: Eugène de Bock, die tachtig jaar is geworden. - Bij de A.B.N.-veertiendaagse heeft G. Stuiveling gesproken over Het Nederlandse taalgebied; zijn rede, ‘een aantal vanzelfsprekende, maar ook wel vaak vergeten stellingen’, vindt men hier afgedrukt. - De bespreking gewijd aan de Eindvoorstellen van de Nederlands-Belgische commissie voor de spelling van de bastaardwoorden beperkt zich tot een summiere weergave.
| |
Standpunte. XXII, Nr. 4 (Nuwe Reeks Nr. 82)
A.P. Grové constateert dat de gedichten van Van Wyk Louw vaak min of meer de vorm van een gesprek aannemen: Die gesprek en die poësie by Van Wyk Louw. - J.A. Verhage stelt dat Langenhovens stilistisch ritme de uitdrukking is van het ritme van zijn geest: Langenhoven se literêre drieslagmaat. - J.C. Kannemeyer zet uitvoerig uiteen waarom hij Oppermans Vergelegen as dualiteitsdrama beschouwt. - Pierre H. Dubois schrijft een Kroniek der Nederlandse letteren, waarin een aantal schrijvers kort behandeld wordt. - A.J. Coetzee schrijft over Die ritme van die ‘vrye vers’ - 'n tentatiewe benadering. - In de rubriek Oor Boeke bespreekt P.D. van der Walt de bundel van Chris Barnard: Duiwel-in-die-bos en een nu pas voor het eerst gepubliceerd prozageschrift van de in 1936 overleden auteur Eugène N. Marais: Die skepbekertjie. - Onder de titel Miskien 'n te groot kleim recenseert T.T. Cloete ‘Die verwysing in die literatuur’, proefschrift van P.G. du Plessis. - J.C. Moll schrijft over Nederlandsch of Kaapsch-Hollandsch: F.W. Reitz en die taalkwessie in die O.V.S. - F.R. Gilfillan vestigt de aandacht op enkele Folkloristiese aspekte van Achterberg se ‘Spel van de wilde jacht’.
Nr. 5 (Nwe Reeks Nr. 83)
T.T. Cloete bestudeert een aantal elementen die Opperman aan Totius heeft ontleend: Astrak van ‘Trekkerswee’ in ‘Ballade van die Grysland’. - Elize Botha beschouwt positie en taak van Writer and Critic in South Africa Today. - Pierre H. Dubois schrijft de tweede aflevering van zijn Kroniek der Nederlandse letteren. - Uitgaande van Heeroma's editie van het Gruuthuse-handschrift bestudeert H. du Randt het motief ‘vogel’ in de poëzie: Voëls van eenderse vere. - In de rubriek Oor Boeke maakt T.T. Cloete een aantal opmerkingen over een aantal schrijvers (o.a. Henk Rall, N.P. van Wyk Louw, Elisabeth Eybers): Bekende skrywers by hernuwing en nuwe bekendes; P.D. van der Walt bespreekt Buite die raamwerk van W.A. de Klerk.
| |
Tydskrif vir Letterkunde. Nuwe Reeks VII, Nr. 2
In de rubriek Redaksioneel is een Pengesprek met C.G.S. de Villiers opgenomen. - D.H. Steenberg schrijft over Opperman se parodie op Marais se ‘Die towenares’.
| |
| |
| |
Tydskrif vir Geesteswetesnkappe. IX, Nr. 2
Johan Combrink zoekt de oorzaak van en een remedie tegen de moeilijkheden die de Afrikaans-sprekenden ondervinden bij het gebruik van Die -de en die -te by verboë verlede deelwoorde. - T.T. Cloete schrijft 'n Studie oor Elisabeth Eybers se Onderdak. - P.J. Nienaber publiceert de Bronnegids by die Studie van die Afrikaanse taal en letterkunde 1968. Deel VI D.
| |
Tydskrif vir Volkskunde en Volkstaal. XXV, Nr. 2
H.J. Lubbe levert zijn eerste bijdrage rond Woordtaboe en die sg. bastervloeke. - Volkskunde? of etnologie, vraagt A. Coetzee zich af i.v.m. verschillende publikaties. - J. Smuts maakt Leksikologiese aantekeninge by ‘Die Kaapse taalargief’ door L.C. van Oordt.
| |
Neophilologus. LIII, Nr. 2
Janis L. Cellinek onthult Further Dutch Sources Used by Martin Opitz, waarmee hij aansluit bij het laatste artikel over deze materie en wel dat van Th. Weevers in Neophilologus XXIII (1938): ‘Some Unrecorded Dutch Originals of Opitz’.
| |
Neuphilologische Kitteilungen. LXX, Nr. 2
Emil Öhmann acht, in verband met Gheraert Appelmans und Meister Eckhart, ‘ausser einer eingehenden vergleichenden Untersuchung des ganzen Wortschatzes und der Stilistik’ van belang ‘eine umsichtige Analyse aller relevanten geistesgeschichtlichen und literarischen Faktoren’, die door hem echter niet worden aangeduid.
| |
Lingua. XXII, Nr. 2
In een uitvoerige ‘Review’ toont M.C. van den Toorn veel waardering voor de dissertatie van D.M. Bakker, Samentrekking in Nederlandse syntactische groepen.
| |
Volkskunde. LXX, Nr. 1
Met als uitgangspunt De kapelaan van Oedelem, een lied uit het Gruuthuse-handschrift, schrijft Hervé Stalpaert een studie over De lotgevallen van pikante liederenthema's vanaf de 14de tot de 20ste eeuw. Boekbesprekingen o.m.: E. de Jongh, Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuw en W.A.P. Smit, Literatuurhistorie bij een meilied van Hooft, beide besproken door P.J. M(eertens).
|
|