in de eerste helft van de 19e eeuw. Terwijl de medicus Eeltje vooral bekend werd als dichter van het Friese volkslied, heeft Joost of Justus bijna een halve eeuw lang pionierswerk gedaan voor de studie van de Friese taal- en letterkunde. Hij was echter van beroep doopsgezind predikant in Bolsward en sinds 1821 in Deventer, waar hij ook overleden is. Wegens zijn moeilijk karakter is hij herhaaldelijk door literaire faculteiten gepasseerd bij hoogleraarsbenoemingen.
De eerste bundel dankt zijn titel aan een vraag van Halbertsma's vriend Bilderdijk in een brief uit 1829 aan H.W. Tydeman: ‘Kent Gij Halbertsma van Deventer?’. Kalma heeft hierin 16 in het Nederlands geschreven, onuitgegeven studies van Halbertsma voor de druk gereed gemaakt, een moeizaam werk. Ze dateren uit de jaren 1840-1865 en behandelen verschillende vaak weinig taalkundige onderwerpen, o.a. het volkskarakter der Friezen (deels in het Engels), de etymologie van het Keulse (en Limburgse) Alaaf, de bijgelovige voorkeur voor de zuidkant van het kerkhof, zijn reis naar het eerste germanistencongres in Frankfurt, waar hij zijn vriend Jacob Grimm trof, de uitgave van Maerlant's ‘Spiegel Historiael’ en zijn aantekeningen daarbij: ‘Een fatsoenlijke steen op het graf’ (van het Kon. Ned. Instituut van Wetenschappen), Kath. Wilh. Bilderdijk, enz.
Kalma heeft deze teksten van uitvoerige aantekeningen (in het Fries) voorzien en er een systematische en een chronologische lijst aan toegevoegd van alle handschriften van Halbertsma op de Prov. Bibliotheek van Friesland. Het werk van Halbertsma is over het algemeen leesbaar gebleven en de inhoud is vaak nog van belang. Geeft het geen nieuws over het behandelde onderwerp, dan is het vaak interessant voor de kennis van de schrijver.
In de tweede bundel wordt Halbertsma volgens de ondertitel als een afbreker van het vermolmde en als een bouwer aan de eigen cultuur gezien. Deze bundel bevat, behalve een bibliografie van Halbertsma's werk en een register, 30 studies: 23 in het Fries en 7 in het Nederlands, geschreven door 23 deskundigen. Kalma heeft er zes voor zijn rekening genomen, onder meer de kroniek van Halbertsma's leven, waar wel behoefte aan bestond, naast de meer specialistische studies die volgen, o.a. over Halbertsma en Deventer: volgens Halbertsma een achterlijk stadje van kruideniers die hem een lastige Fries vonden (door drs. H.R. van Ommeren), over Halbertsma als Fries literator (door dr. Y. Poortinga), als biograaf (D.A. Tamminga), als historicus (mr. K. de Vries), als oudheidkundige (drs. H. Halbertsma), als volkskundige (S.J. van der Molen), over zijn contacten met Duitsland (mej. drs. G.A. Piebenga), over zijn anglofilie en Engelse reizen (dr. K. Dijkstra), over zijn reis naar Italië (Kalma), over zijn (slechte) Latijn en zijn bibliotheek (drs. S. Sybrandy), over de vertalingen van zijn Friese werk (Theun de Vries, die zelf ook veel van de Friese vertellingen in het Nederlands heeft vertaald).
De Groningse hoogleraren W.J. Buma, de frisist, en K. Heeroma, de ‘saxonist’ als ik dat zo zeggen mag, hebben twee belangrijke aspecten van Halbertsma's taalkundige werk besproken. Buma huldigt hem om zijn levenswerk, het ‘Lexicon Frisicum’, dat ten dele (postuum) verschenen is. Hij laat zien hoe de schrijver naast een aantal etymologische onjuistheden veel goeds en oorspronkelijks heeft gegeven. Verschillende woorden uit zijn rijke materiaal ontbreken in de bestaande woordenboeken.
Heeroma behandelt Halbertsma als dialectoloog. Uit het handschrift van het