De Nieuwe Taalgids. Jaargang 62
(1969)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oudste druk van Bredero's Spaanschen Brabander IerolimoIn zijn bekende bibliografie van 1884Ga naar voetnoot1 rangschikte J.H.W. Unger de oudere drukken van Bredero's werken en voorzag ze van een codeletter. Hij liet de reeks uitgaven van de Spaanschen Brabander Ierolimo beginnen met een als druk A aangeduide ongedateerde editie, getiteld:Ga naar voetnoot2 G.A. Brederoods // Spaanschen Brabander // Ierolimo // Gespeelt op de eerste Duytsche // Academie, // Op het Woort // Al sietmen de luy men kensse niet. // [vignet: een vosje] T'Amstelredam. // By Cornelis Lodewijcksz. vander Plassen / Boeckver- // kooper / in d'Italiaensche Bybel. [viii + 56 blz. 4o] Op de tweede plaats vermeldde Unger als druk B: G.A. Brederoods // Spaanschen Brabander // Ierolimo. // Ghespeelt op de eerste Duytsche // Academie. [vignet: het wapen van de Academie] T'Amstelredam, // Voor Cornelis Lodowijcksz.vander Plassen / Boeck- // verkooper / in d'Italiaensche Bybel. 1618. [xvi + 56 blz. 4o] Lange tijd meende men - met Unger - dat A inderdaad de oudste druk was, vooral omdat druk B uitgebreider voorwerk bevat. Dit blijkt duidelijk uit het feit dat vele moderne edities werden gebaseerd op de tekst van druk A, te weten de uitgaven van Moltzer, Prinsen, Terwey, Knuttel en Stoett. Het was A.A. Verdenius die voor het eerst, in zijn grote artikel in het Tijdschrift van 1925Ga naar voetnoot3, druk A de oudste rechten betwistte en er krachtig voor pleitte druk B als de eerste en betrouwbaarste editie te erkennen. Het betoog van Verdenius komt in grote trekken hier op neer:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals men ziet hebben we hier niet te maken met een absoluut dwingende bewijsvoering, voering, maar eerder met een op belangrijke aanwijzingen steunende waarschijnlijkheidsredenering. De aangevoerde argumenten wijzen er in onderlinge samenhang en convergentie wel op, dat druk B ouder moet zijn dan druk A, maar wat toch eigenlijk ontbreekt is een strikte argumentatie vanuit de gedrukte tekst zelf. Hoewel de latere uitgevers van de Brabander zich reeds door Verdenius lieten overtuigen en allen druk B voor hun edities prefereerden boven druk AGa naar voetnoot1, acht ik het geen nutteloze arbeid een poging te wagen een stringenter uit de teksten zelf voortvloeiend bewijs van B's prioriteit te leveren, te meer nu ik hiervoor gebruik kan maken van interessant feitenmateriaal dat naar ik meen tot dusver niet werd gesignaleerd. Mijn ontdekking en uitgangspunt is, ruw gezegd, dat de ene druk B de andere niet is. We hebben van de uitgave van 1618 twee, gedeeltelijk zelfs drie, exemplaren. Op het eerste oog is er geen enkel verschil tussen deze drie afdrukken waar te nemen. Wanneer men fotocopieën van overeenkomstige bladzijden boven op elkaar op een lichtbak plaatst, resulteert opnieuw een scherpe, goed leesbare tekst. We hebben te maken met hetzelfde zetsel, waarvan de drie afdrukken alle onregelmatigheden identiek weerspiegelen. Pas bij nader toezien blijken er toch, binnen deze ene druk, kleine verschillen tussen de drie afdrukken te bestaan en in totaal wel zoveel, dat we met goed recht van twee, gedeeltelijk drie versies van druk B mogen spreken. De eerste versie, die ik voor het gemak van nu af B1 zal noemen, is die van het exemplaar uit het bezit van de Amsterdamse Universiteit. De tweede versie, B2, is die van de door Unger beschreven editie die te Leiden berust en de derde, B3, treffen we gedeeltelijk aan in een eigenaardig samengesteld exemplaar van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, ook door Unger beschreven en als samenstel benoemd met het codeteken B*.Ga naar voetnoot2 Dit laatstgenoemde boekwerkje bevat: eerst 16 pagina's volgens druk B (titelbladzij en voorwerk), dan 24 pagina's van een totaal andere druk (de vellen A, B en C waarop vss 1 t/m 970), ten slotte 32 pagina's (de vellen D t/m G waarop de rest van het spel) weer volgens druk B. Het zou de moeite waard zijn aandacht te besteden aan die intrigerende 24 bladzijden van druk x, maar ik ga daar in dit artikel aan voorbij en beperk me tot het gedeelte van B3 dat er samen mee is ingebonden.
Om tot een ordelijk betoog te komen, wil ik nu eerst de versies B1 en B2 vergelijken en de verschillen tussen beide interpreteren. Hier volgt een opsomming van de punten waarop de twee versies uiteen lopen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op enkele uitzonderingen na kunnen we deze onderlinge verschillen niet verklaren door ongewild materiaal-technisch ontstane beschadigingen van het zetsel. Het is duidelijk, waar we immers geen twee verschillende drukken maar twee versies van één zelfde druk voor ons hebben, dat deze verschillen zijn terug te voeren op bewust gewilde en na enige tijd in het zetsel aangebrachte veranderingen. Degene die dat deed, Bredero zelf?, de drukker?, moet gemeend hebben daardoor even zovele verbeteringen tot stand te brengen. Is nu B1 verbeterd tot B2 of omgekeerd? Interpretatie vande genoemde verschilpunten brengt mij tot de volgende groepering: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B2 verbetert 5 drukfouten van B1, de gevallen 2, 6, 8, 9 en 12.Ga naar voetnoot1 B2 verbetert 2 plaatsen op grond van verstechnische overwegingen: de gevallen 4 en 7. (In geval 4 heeft B2 een korrekte alexandrijn, So mocht de kuycken-dief wel schielijck haar verrassen, terwijl B1 hier een silbe te veel heeft en wel op een zo ongelukkige plaats in de versregel dat het maatschema frontaal met de konkrete afwisseling van beklemtoonde en minder beklemtoonde lettergrepen in botsing komt: So mocht haar de kuycken-dief wel schielijck eens verrassen. Wat geval 7 betreft: B1 heeft daar met de regel Soo isset best dat wy van ons selven beginnen eveneens een slechtgebouwde alexandrijn. De zin hapert duidelijk op het eind doordat de gewone (hier in het zinsverband nog versterkte) klemtoon bij selven op de eerste en niet op de tweede silbe ligt, zoals in het schema zou passen. Door het invoegen van eerst achter selven ontstond in B2 een leesbare alexandrijn, wel iets te vrij door de extra silbe, maar voorzien van het doorslaggevend kenmerk: een juiste afwisseling van arses en theses). B2 verbetert voorts 3 plaatsen op grond van konsekwent taalgebruik: de gevallen 5, 11 en 13. (In geval 5 behoren de zinnen van vs 1030 en van vs 1031 een zelfde onderwerp te hebben - zoals in B2 men - en niet twee verschillende - zoals in B1 men en je - zodat de lezing nu moetje lustich schryven. In dien men wil... verbetering behoefde. Wat de beide andere gevallen betreft, daar is telkens een punt achter een vraagzin veranderd in het vereiste vraagteken). B2 verbetert ten slotte in 1 geval (16) de bladspiegel. (Het is in druk B - op uitzonderingen na - geen gebruik dat de regel inspringt als er niet een nieuwe persoon het woord neemt). Onze interpretatie van niet minder dan 11 verschillen wijst er dus op, dat B2 een verbeterde versie is van B1, maar voor we dit als vaststaand feit aannemen, zullen we ons eerst moeten ontdoen van de 3 aanwijzingen die onder c zijn genoemd en welke in tegengestelde richting duiden. Dit laatste is niet moeilijk, daar het hier gaat om verschillen die licht als ongewilde toevalligheden zijn te verklaren. In geval 15 ontbreekt in B2 de afdruk van de apostrof in wack're. Het is heel goed mogelijk dat die is beschadigd nadat een aantal exemplaren - waaronder B1 - waren afgeleverd. In de gevallen 3 en 10 gaat het om verschuivingen in de marge, wat in drukken van deze aard herhaaldelijk voorkomt en gevoegelijk aan toeval kan worden toegeschreven. In ieder geval is het buiten kijf dat deze drie verschillen onbelangrijk, bijna futiel, zijn, in tegenstelling tot de ingrijpende afwijkingen, gedeeltelijk zelfs van redactionele aard, die onder andere in groep d zijn te vinden. Ik acht het dan ook gerechtvaardigd te be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluiten dat B2 een verbeterde versie is van B1. En daaraan is de konsekwentie verbonden, dat B1 een eerder exemplaar is van druk B dan B2.
Nu we de verhouding hebben bepaald tussen de beide versies B1 en B2, zal onze volgende opgave zijn de derde versie, B3, aan een onderzoek te onderwerpen. We mogen om te beginnen zeggen, dat praktisch in alle gevallen waarin B1 en B2 van elkaar verschillen, B3 steeds de lezing heeft van B2. Dat gaat niet op voor de eerste drie verschilpunten. In geval 1 namelijk heeft B3 - juist als B1 - de lezing: van 't Spel (voorwerk, 7 vo) en de gevallen 2 en 3 kunnen we in B3 niet kontroleren, daar deze vallen in het gedeelte van exemplaar B* dat niet volgens B3 maar volgens een andere druk x voor handen is (vss 1 t/m 970). Voor onze interpretatie heeft dit echter geen konsekwenties, aangezien bij geval 1 niet valt uit te maken welke lezing men toenmaals prefereerde. We kunnen op dezelfde wijze als voor B2 is gedaan, de gevolgtrekking maken, dat ook B3 een verbeterde versie is van B1 en dus eveneens een later gedrukt exemplaar moet zijn. Maar er zijn meer verschillen tussen B1 en B3 dan we tussen B1 en B2 konden aanwijzen. Deze tweede reeks afwijkingen is per definitie dezelfde als de volledige reeks verschilpunten tussen B2 en B3, afgezien dan van de reeds genoemde plaats in het voorwerk waar B3 overeenkomt met B1. Ten einde de verhouding tussen B2 en B3 te kunnen bepalen, zullen we nu volgens de reeds gebruikte metode de onderlinge verschillen opsporen en interpreteren. De gevallen waarin de versies B2 en B3 van elkaar afwijken, zijn de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook nu is de vraag: kunnen we aannemen dat het hier gaat om bewuste verbeteringen en zo ja, heeft men dan de versie van B3 ontwikkeld uit die van B2 of omgekeerd? Naar ik meen zijn de verschilpunten als volgt te groeperen en te waarderen:
B3 verbetert 2 drukfouten van B2, de gevallen 3 en 4.Ga naar voetnoot1 B3 verbetert 1 plaats waar B2 een ongelukkig gebouwde versregel heeft: geval 6. (In een omgeving van goede alexandrijnen waar het versschema en de werkelijke spreekaksenten overeenkomen, staat vs 1231 met de eerste 4 heffingen op onbetoonde silben en bovendien met tien in plaats van twaalf lettergrepen: En d'inwoonders zijn zoo stil als een muys. Daaraan heeft men iets willen doen en de niet geheel geslaagde operatie uitgevoerd zoo stil dan maar te herhalen. Het aantal lettergrepen is nu tenminste in orde: En d'inwoonders zijn zoo stil/zoo stil als een muys.) B3 verbetert voorts op 3 plaatsen de spelling van B2, in de gevallen 8, 9 en 14. (Druk B heeft - ik onderzocht vel D, dus vss 971 t/m 1268, op dit punt - (bijna) overal de spelling -ck aan het eind van een woord. Wat geval 9 betreft: de gewone spelling van druk B is ickje, bijv. vss 169, 351, 485. In vs 1255 kon de editeur vrijuit veranderen in -ck, daar hij voor de verdere veranderingen toch bijna de hele regel opnieuw moest zetten. In vs 1266 (geval 14) had hij zoveel armslag niet en kon hij enkel -c in -k veranderen). B3 verbetert 1 plaats van B2 om konsekwenter taalgebruik te verkrijgen: in geval 13 wordt ‘jy selt niemant veugel heten, Of ghy sult ierst...’ van B2 gewijzigd in de lezing van B3: ‘Of jy sult ierst...’, waarschijnlijk ook omdat in de onmiddellijk voorafgaande verzen alsook in het volgende steeds jy wordt gebezigd). B3 verbetert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 plaatsen van B2 ter verduidelijking, de gevallen 7 en 10. (In geval 7 kan langh, dat ‘lang geleden’ betekent, worden misverstaan als ‘gedurende lange tijd’, terwijl jongh van B3 de bedoelde gedachte scherper uitdrukt: ‘in mijn jonge jaren’ dus: ‘lang geleden’. In geval 10 heeft B2 een wat ongeloofwaardig dreigement, want iemands hele lichaam verfrommelen is een hele opgave. B3 beperkt de bedreiging wat overdachter tot alleen het gezicht). Een duidelijke verbetering uit fatsoensoverwegingen heeft B3 in geval 11 met hanghgat tevenover hanghkloot van B2. Hier zien we de in latere drukken nog sterker geworden behoefte Bredero's tekst te kuisen en te verburgerlijken reeds opkomen. B3 brengt ten slotte in geval 16 een verandering aan ter visualisering van het eindrijm. (In druk rijmt wesē/ niet zo duidelijk op afgelesen:, zoals in B2. Daarom heeft B3 er wesen/ van gemaakt). Nog een enkel beloofd woord over de gevallen 12 en 15. Doordat de uitbreiding van vs 1255 een extra regel ruimte vroeg (geval 10), werd in vs 1262 (geval 12) het overschietend woordje niet op een vrije regel, maar achter het volgende vers geplaatst. Zo was de regel terug gewonnen. De verandering van vs 1982 (geval 15) was het offer dat voor de wijziging op het eind van die regel (geval 16) moest worden gebracht. Zoals uit de bladspiegel blijkt, had deze regel de maximum breedte. Toen er achteraan een letter bij kwam, moest er noodzakelijkerwijs elders een vervallen. Vandaar de verandering van afgehouwen (B2) in afgehouwē (B3). De gevallen 12 en 15 zijn dus op zich niet relevant en horen daarom thuis in groep a. Nu we 11 duidelijke aanwijzingen hebben die er op duiden dat B3 een verbeterde versie is van B2, mogen we ons wel wat kritischer opstellen tegenover onze eerste interpretatie van geval 5, genoemd onder c. Daar is niet het ene teken in de plaats gekomen van het andere, maar de apostrof die wel in B2 staat afgedrukt laat in B3 verstek gaan. Aangezien het heel goed mogelijk is, dat we hier met een of andere slijtage van het zetsel te maken hebben, misschien is het tekentje gezakt, moeten we op grond van de soms ingrijpende verbeteringen die we hebben aangewezen, aannemen dat B3 een verbeterde, en dus latere, versie is van B2. Gecombineerd met het resultaat van ons onderzoek naar de verhouding tussen B1 en B2, zijn we dus zo ver gevorderd, dat we weten: B1 komt vóór B2 en B2 weer vóór B3. Alle drie zijn ze versies van eenzelfde druk, gedateerd 1618, en vrij kort na elkaar tot stand gekomen. Men heeft gepolijst en verbeterd tijdens het drukken van de verschillende exemplaren en langzamerhand is de tekst op enkele detailpunten veranderd, niet door uitgebreide correctie aan de hand van een andere, afwijkende, editie, maar vanuit bezinning op en bespreking van alleen deze druk B zelf.
Hoe boeiend het ook mag zijn de verbeteraars van 1618 op de vingers te kijken, belangrijker is voor ons dat we door het chronologisch rangschikken van de drie versies van druk B een temporele schaal hebben verkregen waarop we ook de ongedateerde druk A een plaats kunnen aanwijzen. Voor B2 en B3 vonden we immers een aantal typische kenmerken die op onderling bepaalde tijdstippen tot stand zijn gebracht. Ontbreken in druk A al deze specifieke veranderingen, dan is A ofwel onafhankelijk ofwel vóór versie B2 ontstaan. Vinden we in A de eigenaardigheden die B2 bleken te typeren, dan moet A gedateerd worden ná B1 en vóór B3. Heeft A echter alle kenmerken van B3, dan staat vast dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B1 en B2 vooraf zijn gegaan aan druk A. Dit laatste is het geval. Op de significante punten komt A overeen met de lezing van versie B3. Om deze uitspraak enigszins te nuanceren, bespreek ik nog die gevallen waarin druk A niet zonder meer de betreffende kenmerken van B3 vertoont. Vooreerst wat betreft de reeks van 16 verschilpunten die ten opzichte van B1 reeds in B2 zijn aan te wijzenGa naar voetnoot1: in geval 3 van deze reeks staan in B2 de namen in marge twee regels te hoog op de bladzij met de vss 554 t/m 589, pagina B4 ro. Deze plaats kunnen we niet in B3 kontroleren daar die in het gedeelte valt dat daaraan ontbreekt. In druk A zien we bij deze versregels iets anders: daar staan de namen niet te hoog, maar er is wel een foutieve onderlinge verwisseling opgetreden. Voor vs 583 staat Trijn in plaats van Anne en voor vs 586 Anne in plaats van Trijn. Het is heel aannemelijk dat de zetter van A juist hier een fout maakte doordat hij een latere versie van druk B als uitgangspunt gebruikte en in verwarring werd gebracht door de daar opgetreden verschuiving (zoals reeds in B2). Dit is des te waarschijnlijker als men bedenkt dat in B2 de aanduiding Trijn bijna voor vs 583 terecht is gekomen. In de gevallen 11 en 13 van de reeds in B2 aangebrachte verbeteringen heeft men vraagtekens geplaatst in plaats van de punten die er eerder stonden (B1). In druk A treffen we het teken; aan. Aangezien ook wel elders in A het vraagteken zo wordt getransscribeerd, komt A op deze punten in wezen met B2 en B3 overeen. Dan is er nog geval 15. We hebben aangenomen dat de apostrof in wack're (B1) ongewild is uitgevallen (in B2 en B3). A heeft hier wackre, wat dus het meest doet denken aan navolging van het per abuis ontstane wack re van B2 en B3. Afgezien van de niet relevante afwijkingen (10 en 14) heeft A dus van deze eerste serie verbeteringen er tien zonder meer en vier lichtelijk aangepast overgenomen. De tweede serie verbeteringen, die welke we pas in B3 aantroffen, beslaat toevalligerwijs eveneens 16 gevallen. Daarvan is het eerste, de iets lager gedrukte S, niet relevant. Voor de rest heeft A overal B3 gevolgd, hoewel op enkele punten niet absoluut. Zo heeft B3 in geval 5 van deze tweede reeks foutief verdobb len, waarschijnlijk door beschadiging van het zetsel dat in B2 de apostrof nog wél had. Druk A heeft hier weer verdobb'len, misschien door correctie op grond van de spatie die B3 nog heeft behouden. Ten slotte heeft A in vs 1982 (geval 15, B2-B3) afgehouwen en niet afgehouwē zoals B3. Ik herinner er aan dat ik de verkorting van B3 beschouw als een gedwongen ingreep teneinde aan het eind van de versregel het rijm beter te kunnen zichtbaar maken (geval 16, B2-B3). In ieder geval vinden we 13 van de 15 relevante kenmerken van deze tweede reeks, ons pas uit B3 bekende, verbeteringen precies zo in A terug.
Zoals reeds in het begin van dit artikel aangekondigd, meen ik met bovenstaande bewijsvoering een in grote lijnen onontkoombaar evidente argumentatie te leveren voor de prioriteit van druk B. De versies B1 en B2 zijn zeker ouder dan druk A, versie B3 is - gezien de samenhang met de beide andere - naar alle waarschijnlijkheid ouder dan druk A. Gevoegd bij de redenering van Verdenius bekrachtigt ons onderzoek diens stel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ling, dat voor een uitgave van de Brabander men uit behoort te gaan van druk B omdat die de oudste is. Aan welke versie men de voorkeur dient te geven, acht ik een open vraag. Het is konsekwent van de oudste druk dan ook de oudste versie te geven (zoals in mijn uitgave), temeer daar aan de gerechtvaardigdheid van de aangebrachte verbeteringen hier en daar ernstig getwijfeld moet worden. Maar men kan met minstens evenveel recht versie B2 (zoals Van Rijnbach en Damsteegt hebben gedaan) tot uitgangspunt nemen, daar de verbeteringen nog tijdens Bredero's leven kunnen zijn aangebracht en Verdenius gelijk kan hebben als hij op het eerste gezicht wat romantisch schrijft: ‘We hebben in B een precies te dateren druk, waarop Bredero zelf toezicht zal hebben uitgeoefend.’Ga naar voetnoot1
Nijmegen, mei 1969 h. prudon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NaschriftKort geleden verscheen een gedegen artikel over de laatste uitgaven van de Brabander in Spiegel der Letteren van de hand van Dr. L. Rens.Ga naar voetnoot2 Daarin las ik dat ook in de bibliotheek van de Rijksuniversiteit van Gent een exemplaar van druk B aanwezig is. Bij bestudering bleek deze uitgave vrijwel overeen te komen met het Amsterdams exemplaar (versie B1). De weinige verschillen zijn de volgende:
Hieruit moeten we konkluderen dat het Gentse exemplaar gedrukt is na het Amsterdamse, maar vóór versie B2 (Leiden). Er zijn reeds 6 van de verbeteringen uit B2 in aangebracht. Aangezien het hier om enkele en vooral: niet-redactionele wijzigingen gaat, lijkt het mij het beste niet te spreken van een nieuwe versie, maar het Gentse specimen te beschouwen als een tweede (iets later gedrukt) exemplaar van versie B1. Het laatste verschil, geval 7, beschouw ik als een ongewilde drukfout die weer snel is verbeterd en in B2 al weer is verdwenen. Voor het overige past dit nieuwe gegeven volkomen in de gedachtegang van het eerder geschreven artikel. h. prudon |
|