De Nieuwe Taalgids. Jaargang 62
(1969)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
Betrekkingen tussen de Middelnederlandse Moriaen en de Parzival van Wolfram von Eschenbach1. InleidingHet grootste Middelnederlandse verzamelhandschrift van Arturliteratuur is de Haagse Lancelot-kompilatie: een vertalende bewerking van een Franse Lancelot-enprose. Benaderend gezegd omvat het, zeer traditioneel voor die tijd, het Lancelotverhaal (waarvan bij ons het eerste deel verloren ging), de graalqueste en de Mort Artu. Deze volgorde is naar middeleeuwse opvattingen volkomen normaal. Het unieke van de middelnederlandse kompilatie temidden van de gelijkgebouwde middelfranse, middelhoogduitse en eventuele andere maar verloren gegane middelnederlandse ligt in een reeks toegevoegde romans, die met de Lancelot-Queste-Mort op zich niets uitstaande hebben, b.v. De Wrake van Ragisel, de Riddere metter Mouwen, Walewein en Keye, Lancelot en het hert met de witte voet, en de Torec. Ze staan zonder uitzondering tussen de graalqueste en de Mort Artu. Maar nog één andere arturroman heeft de kompilator er, ook tegen de traditie in, tussen geschoven: de Moriaen. Anders dan de bovengenoemde ingebouwde romans staat deze niet tussen de graalqueste en de Mort Artu, maar meer naar voren: na de Lancelothistorie (en een kleine fragmentarische daarop aansluitende bewerking van Chrétien de Troyes' Roman de Perceval) en vóór de graalquesteGa naar voetnoot1. Voor de andere punten op te sommen, waarin de Moriaen van de andere arturromans uit de Haagse codex afwijkt, geef ik eerst een korte samenvatting van de inhoud. Tijdens een hofdag in Bretagne komt een bijna dodelijk gewonde ridder bij Artur en zijn tafelronde aan. Walewein verzorgt hem op zijn eigen kundige manier. De ridder blijkt verslagen te zijn door Perchevael, die op zoek is naar de graal en de bloedende speer. Zijn lange afwezigheid vormt de aanleiding tot een bittere jammerklacht van Artur. Daarom gaan Walewein en Lancelot op weg om Perchevael te zoeken (vss. 30-409). Ze ontmoeten een ridder, zwart van huid en wapenrusting, die hun met geweld wil dwingen ergens een antwoord op te geven. Maar ze laten zich niet dwingen. Een tweegevecht tussen Lancelot en deze ridder blijft onbeslist, doordat uiteindelijk Walewein tussenbeide komt. De zwarte ridder blijkt op zoek te zijn naar zijn vader Acglavael, broer van Perchevael. Acglavael heeft hem verwekt bij een moorse vorstin toen hij overal Lancelot zocht. Lancelot en Walewein verklaren juist naar de twee broers op queste te zijn. Met z'n drieën trekken ze naar een kluizenaar bij een ‘wegescede’. Hij heeft Perchevael en Acglavael voorbij zien gaan, maar weet niet waarheen. Er zijn drie richtingen mogelijk: recht vooruit naar het land van onreden, rechtsaf naar het land van het felle dier en linksaf naar de zee. Walewein kiest de eerste, Lancelot de tweede en de zwarte ridder de derde weg. Bij de wegescede zullen ze elkaar weer ontmoeten. (vss. 410-1212) | |
[pagina 346]
| |
de jonkvrouw nemen haar weer mee naar huis. Walewein vervolgt zijn tocht. 's Avonds komt hij bij een kasteel, waarvan de heer hem heel gastvrij ontvangt. Even later wordt de zoon van de gastheer dood binnengedragen. Het blijkt de ridder te zijn die Walewein verslagen heeft. Aan het weer gaan bloeden van zijn wonden in Waleweins nabijheid merkt iedereen dat juist de gast de zoon van de burchtheer doodde. De vader wordt heen en weer geslingerd tussen eer- (men krenkt een gast geen haar) en wraakgevoel. Hij vindt een kompromis: zijn mannen zullen de wapenrusting van Walewein beschadigen en hem de volgende ochtend overvallen nadat hij afscheid genomen heeft. Zo gebeurt het. De gevangen Walewein willen ze radbraken en ophangen bij de wegescede. (vss. 1213-2354) J. te Winkel heeft in de inleiding op zijn uitgaveGa naar voetnoot1 afdoend bewezen dat in de oorspronkelijke Moriaen, de tekst die de kompilator van de Lancelotcodex gebruikte, niet Acglavael maar Perchevael de vader van de held was. Dit is van belang omdat deze roman dus eigenlijk in veel nauwer verband tot de Parcival-overlevering staat als de tekst uit de kompilatie doet vermoeden. Niet alleen wat de plaats aangaat valt de Moriaen op tussen de andere arturro- | |
[pagina 347]
| |
mans van het Haagse handschrift, opmerkelijk is bv. ook dat er geen enkele keer in gezinspeeld wordt op een - franse - bron. We zijn zo gewend aan verwijzingen naar franse auteurs of de ‘walsce tale’ dat het ontbreken ervan sommige literatuurhistorici ertoe laat overhellen de Moriaen als een oorspronkelijk middelnederlands werk te beschouwenGa naar voetnoot1 Lancelots avontuur uit de Moriaen komt later in de kompilatie uitvoeriger terug in Lancelot en het hert met de witte voet. Meer nog de belangstelling waard zijn de min of meer woordelijke overeenkomsten met de Walewein, die Jonckbloet al signaleerde in zijn uitgave van deze arturroman die niet in de kompilatie staatGa naar voetnoot2. Ze vormen een twintig- à dertigtal regels (dat hangt er van af of men de min of de meer woordelijke overeenkomsten telt). Vijf van deze verzen komen zelfs in een overeenkomende situatie nog eens in de kompilatie voor, nl. in het tweede boek, vss 41166-70 en 41182Ga naar voetnoot3. Prof. Draak bewees dat de Moriaen hierin rechtstreeks op de Walewein teruggaatGa naar voetnoot4. Een laatste punt dat de aandacht verdient is de aard van de hoofdpersoon: hij is een moor. Bij de middeleeuwse arturromans komt zoiets nog maar één andere keer als literair motief voor: in Wolfram von Eschenbachs Parzival, boek 1, huwt Parzivals vader Gahmuret een moorse vorstin, bij wie hij een zwart-witte zoon verwekt, Feirefiz. Maar voordat die geboren wordt, is Gahmuret al lang en voor goed vertrokken. Later levert Parzival een onbesliste strijd tegen zijn halfbroer. Moren en morenland vormen in Wolframs werk maar een bijmotief. Misschien is dit de reden waarom iedereen tot nu toe alle rechtstreeks verband tussen de Moriaen en de Parzival ontkende en aannam dat ze allebei op een gemeenschappelijke franse bronGa naar voetnoot5 of oosterse bronnenGa naar voetnoot6 teruggingen. Dat dit rechtstreeks verband juist wel bestaat, wil ik hier proberen aan te tonen. Ik baseer deze bewering op (woordelijke) overeenkomsten in situaties (de metode die men t.o.v. de Walewein toepaste), overeenkomsten in idee en overeenkomsten in de struktuur van de twee werken. | |
[pagina 348]
| |
2. (Woordelijke) overeenkomsten in situatiesGa naar voetnoot1Bij het aangeven van de situatie-overeenkomsten heb ik me naar twee kanten beperkt: van de Moriaen geef ik alleen de met Wolfram overeenkomende passages aan die vooral woordelijk overeenstemmen (de andere zijn zo glibberig; op grond van overeenkomsten-zonder-meer zouden zoveel arturromans een zeker verband vertonen!). Anderszijds heb ik me in de Parzival beperkt tot die episodes waarin Wolfram duidelijk afwijkt van zijn voorbeeld, de Perceval van Chrétien de Troyes (omdat het anders niet is uit te maken of de Moriaen te vergelijken is met de Perceval of met de Parzival). Deze twee beperkingen vergroten juist, naar ik hoop, de overtuigingskracht van de andere overgebleven overeenkomsten. M 30
Die coninc. artur sat tenen male
2.1.
In bertangen ende hilt hof
De allereerste regels van de Moriaen wijken al af van het gewone stramien, zoals we dat in de traditie (en de kompilatie) kennen. Daar houdt Artur altijd hof in Ka(r)meloet (Jonckbloet i, vss. 22, 19603, 35503, 47235, Jonckbloet ii, vs. 23115) of Kardoel (bv. Jonckbloet ii, vss. 11247, 21977) of Cardeloet (Jonckbloet ii, vss. 14584, 22263). Alleen dit ene verhaal uit de hele codex (en zelfs uit de hele middelnederlandse Arturliteratuur) vermeldt als hofplaats ‘Bertangen’. Uitgebreide onderzoekingen over de relatie tussen Von Eschenbach en zijn franse bronnen hebben al 24 jaar geleden aan het licht gebracht dat de verandering van Chrétiens Carduel en Caerlion in Bretagne in de Parzival ‘typisch Wolframs’ isGa naar voetnoot2: P 267,13
daz dû gein Bertâne vars
21
sagę Artûsę und dem wîbe sîn
(dass Du in die Bretane reisest
Sag' Artus und seiner Gemahlin)
Wolfram noemt Artur zelf ook herhaaldelijk: ‘Artûs der Bertenois’ (Bv. P 753, 30), verbogen ‘Artuse dem Berteneise’ (bv. P 165, 24), of ‘der Berteneise herre’ (bv. P 273, 5). Vergelijk hiermee in de Moriaen: 2886
Die (van bertangen hadden verloren
Den coninc. artur haren here
2.2. De ridder die door Perchevael deerlijk gewond werd, komt weer snel bij door de goede zorgen van Walewein. Op de zelfde manier wordt Gâwân in de Parzival door koningin Arnîve verzorgd, Arturs moeder. M 71
Doe dedene walewein. dragen
75
Op ene coetse harde sochte
79
Ende datmenne warme decke
Ende bereide ende berecke
P 578, 4
diu alde küneginne wîs
ein bette hiez bereiten,
dâ vür einen teppech breiten
bî einem guoten viure.
| |
[pagina 349]
| |
(Die alte weise Königin liess bei einem guten Feuer ein Bett aufstellen und davor einen Teppich breiten.) M 77
Hiet hi dat men hem dade uut
Al dat hi hadde toter huut
P 578,14
und sîn harnas emphiengen,
daz siz sanfte von im naemen
(seinen Harnisch an sich zu nehmen. Sie sollten ihn sanft ausziehn) M 80
Ende bereide ende berecke,
Ende gave hem soppen in
wijn claer
P 579,11
dô nam diu alde künegîn
dictam und warmen wîn
14
dô erstreich si diu bluotes mâl
ûz den wunden,
(Da nahm die alte Königin Diptam und warmen Wein... Damit wischte sie die Blutstropfen aus den Wunden,) M 82
Her walewein. soude hem daer naer
Begaden alsmen pleget wonden
Men hadde niet te dien stonden
Artsatere vonden alsoe goet
Alse verre als god de sonne scinen
doet:
P 579,20
die quaschiuren si verswande
mit der salben krefte
und von ir meisterschefte.
(sie beseitigte die Quetschungen durch die Kraft der Salben und mit ihrer Meisterschaft.) M 87
Van dat hi hem wilde onderwinden
Ende daer hi dlijf an conste vinden
Dat en mochte niet bederuen
Noch van genen wonden steruen
111
Want ic sal v hulpen sciere.
P 578,25
daz er niht ist ze verhe wunt,
ich mache in schiere wol gesunt.
(dass er nicht tödlich verwundet wurde, so werde ich ihn bald heilen.) M 112
Doe trac hi vt sire aluwire
Een cruet dat was also goet,
116
Hi staecs den riddere inden monde
P 580,27
eine wurz si legete in sînen munt:
(Sie legte ihm eine Wurzel in den Mund.) Maar terwijl Waleweins kruid de eetlust opwekt, laat dat van Arnîve de held eerst in een gezonde slaap vallen. M 118
Doe verlichte therte sijn
Ende begonste drinken ende eten
Ende sijns leets vele vergeten.
P 581,23
dô hiez dar tragen diu wîse
trinken und guote spîse.
er rihte sich ûf unde saz,
mit guoten vreuden er az.
(Da liess die kundige Frau ihm zu trinken bringen, und gutes Essen. Er richtete sich auf und sasz und nahm sehr vergnügt seine Mahlzeit ein.)
2.3. Na het verhaal van de gewonde ridder barst Artur uit in een jammerklacht om de afwezige Perchevael. Hetzelfde doet Arturs gemalin in de Parzival. Bij allebei is Parcivals afwezigheid de oorzaak; allebei klagen ze over hun eenzaamheid; met Parcival schijnen al hun vrienden weggegaan te zijn: M 226
al benic here van gode
Ic mach secgen vrindeloes
Sint ic percheualen verloes
P 646,10
wart mir nimmer mêr bekant,
mîn süeziu werdiu gespil.
(Seitdem habe ich niemals meine liebe Freundin wiedergesehn.) | |
[pagina 350]
| |
En dat om de graal te zoeken: M 230
Ende mi dongeual gevel,
232
Te sokene tgrael ende spere
Dat hi vinden nine can
P 646,8
waz mir doch leides dâ geschach!
15
... daz der werde Parzivâl
von dem Plimizôl nâch dem grâl
reit.
(Welch leid widerfuhr mir dort! dass der edle Parzival von Plimizöl aufbrach, den Gral zu suchen.) M 243
Ic benre sere gecrinct of
232
Ende min lant ende min hof,
Dat ic sijns hebbe gedeert
So lange ic benre bi onteert
Dies benic oec bouen mate
Drove.
P 646,21
grôz jâmer nâch der werden diet
mich sît von staeten vreuden schiet'.
diu künegîn trûrens vil verjach.
(Die grosze Sehnsucht nach diesen lieben Menschen hat mir seither jede ungetrübte Freude ferngehalten. Die Königin sprach von ihrem Kummer.)
2.4. Lancelot en Walewein ontmoeten op hun speurtocht een indrukwekkende onbekende ridder (Moriaen), net zoals Parzival zijn halfbroer Feirefiz tegenkomt M 410
Des margens alst was dach
Voren si wech alle beide
Menege wstine menege heide
Ende hoge berge ende dale
.......................
419
Quam een ridder jegen hen gereden
Op een ors van sconen leden
Ende wel gewapent daertoe
P 733.30
dô er dannen schiet, dô begundez
tagen
735,5
Parzivâl reit balde
gein einem grôzen walde
ûf einer liehten waste
gein einem rîchen gaste.
(Als er von dannen schied, begann es eben zu tagen... Parzival ritt bald einem groszen Walde zu und traf in einer Waldlichtung einen Fremden, der ein reicher und mächtiger Mann zu sein schien.)
Lancelot en de onbekende stoten op elkaar zoals Parzival en de hem onbekende Feirefiz, eerst met speren. Maar beiden bleven op hun paard. Dan zetten ze de strijd voort met zulke goede zwaarden (Wolfram weidt hierover veel langer uit dan de auteur van de Moriaen), dat de vonken ervan af springen: M 506
Die sparken vlogen so bedichte
Vten helmen ende uten swerden
Ende vilen neder opter eerden
P 742,12
viurs blicke ûz helmen sprungen,
(Feuerfunken sprangen aus den Helmen.)
De strijd blijft onbeslist; vermoeidheid dwingt hun tot een pauze. Wat Lancelot vóór het samentreffen heeft gezegd, toen zijn tegenstander hem tot een bepaalde mededeling dwingen wilde, zegt Parzival nà het gevecht: M 450
Ic ware mi vele liuer doet
Dan mi een ridder dwingen soude
Van dies ic doen nine woude
P 745,22
'sol ich daz durch vorhte tuon,
sô endarf es niemen an mich gern,
sol ichs betwungenlîche wern.'
(dasz ich (es) aus Furcht sagen und erzwungen den Wunsch erfüllen soll, so darf mir niemand damit kommen.)
Aan het eind van het middelnederlandse verhaal zal Moriaen zijn vader bij een bos | |
[pagina 351]
| |
aan de overkant van de zee vinden. Over Feirefiz luidt het: P 736,25
der selbe werlîche knabe
hete in einer wilden habe
zem fôreht geankert ûf dem mer.
(Dieser wehrhafte Bursche hatte in
dem natürlichen Hafen, der sich
unweit des Waldes befand, auf
dem Meere Anker werfen lassen.)
2.5. Moriaen moet zich in de ridderzedenleer laten onderwijzen en Feirefiz in die van het christelijk geloof. Moriaen om als gelijke van Walewein en Lancelot mee op queste te mogen, Feirefiz om als Parzivals gelijke deel te kunnen hebben aan het graalgeheim. Allebei aanvaarden de lessen die hun geboden worden, nogal berustend en onderworpen: M 934
... sint dat gijt wilt
Ic saelt vor vwen wille ontberen;
(so glaube ich, was Ihr gebietet.)
P 818,3
ich geloube, swes ir gebietet.
2.6. Nadat ze bij de wegescede ieder hun weg hebben gekozen, is Walewein de eerste die een avontuur overkomt. Hij heet dan ook ‘der avonturen vader’ (M 1684). Terecht heeft Jonckbloet in zijn inleiding op de Lancelot-uitgave, blz. xxxv, erop gewezen dat deze titel overeenkomt met Wolframs ‘des maeren herre’ (bv. P 338,7), alleen heet daar juist Parzival zo en niet Gâwân. Ook in een ander opzicht vergist Jonckbloet zich hier, nl. als hij stelt dat Walewein alleen in de Moriaen zo heet. In een andere roman van het door hem uitgegeven Lancelothandschrift, de Wrake van Ragisel, wordt Walewein, afwijkend van het franse voorbeeld La Vengeance Raguidel, precies zo genoemd. Toevallig is wel dat de Wrake soms een antifeministische strekking heeft en dat Wolfram in bepaalde passages ook nogal tegen vrouwen te keer kan gaan. Waleweins avonturen waren op zich interessant om de regels die met de Waleweinroman van Penninc en Vostaert overeenkomen (zie 1). Maar ze verdienen des te meer de aandacht, omdat ze bij de passages waarvoor in de Walewein geen parallel aan te wijzen valt, frappant veel lijken op de Parzival. Wolfram wijkt hier sterk af van Chrétien en hij beroept zich juist op deze plaats op de ons nog steeds duistere bron Kyot. Zowel Wolfram als de auteur van de Moriaen laten een waarschuwing voor de lezer voorafgaan: M 1688
Nv alreirst so mogedi horen
Vte nemende aventuren
Some soete ende some suren
Walewein. was comen int strec
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1694
Hine hadde hem niet vorwacht
Van sinen swaren meskiue
P 399,1
nû hoert von âventiuren sagen
und helfet mir dar under klagen
Gâwâns grôzen kummer.
......................
9[regelnummer]
der eteswenne gelücke neic
und nû gein ungemache seic.
(Nun hört von Abenteuern sagen und, während Ihr hört, laszt Euch mit mir Gawans groszen Kummer zu Herzen gehen.... der oft genug dem Glücke dankbar sein durfte und der nun ins Ungemach sank.)
De bezetting van de kastelen waar Walewein/Gâwân aankomt, is dezelfde: M 1898
Daer waren wel vif hondert man
Vans heren lieden daer binnen
Daermen wapine an mochte kinnen
P 399,27
vünf hundert ritter oder mêr
(ob den allen was einer hêr)
die kômen im dâ widerriten
| |
[pagina 352]
| |
(Fünfhundert oder mehr Ritter, die von einem Herrn geführt wurden, kamen ihm da entgegengeritten,)
Hij moet zijn zwaard afgeven: M 1703
Doen dede dragen die werd
Waleweins. wapine ende sijn swerd
P 407,25
er sprach: ‘wan hete ich doch mîn
swert!’
(er sagte: ‘Hätte ich doch nur mein Schwert!’)
Allebei de gastheren beseffen dat het schande is het gastrecht te schenden: M 1847
Sloge hi sinen gast te doet
Hi souts hebben lachter groet
Alse verre alsmer af soude spreken
.....................
2002
Ende soudic minen gast ontliuen,
Men souts mi spreken grote scande
Weder ende vort in elken lande
P 412,18
werltlîch prîs iu sînen haz
teilt, erslahet ir iuwern gast:
ir ladet ûf iuch der schanden last
425,27
die schame wir alle müesten klagen,
würde er in iuwerm hûs erslagen.
(Das Urteil der Welt wird Euch mit Hasz beladen, wenn Ihr Euren Gast erschlagt. Ihr ladet Euch die Last der Schande auf... Es wäre eine beklagenswerte Schande, wenn man ihn in Eurem Hause erschlüge.)
De heer, in moeilijk parket, roept de raad bijeen: M 1839
Hi riep sine liede altemale
Ane dene side vander sale
Te sinen rade
.....................
1987
Ginc die here met sinen lieden
Te rade daer si hen beriden
P 422,17
und rât mirz waegest waz ich tuo'
19[regelnummer]
nû gêt der künec an sînen rât:
424,7
nû hoert wie sich der rât geschiet,
waz man des landes künege riet.
(‘wäget mir den besten Rat, was ich tun soll.’ Der König geht nun zu seinem Fürstenrat... Nun hört wie man dem Landeskönig riet, ehe der Rat auseinander ging.)
Voor de rest van de dag en de nacht zal de gast voor wraak gevrijwaard blijven: M 1881
Ic sal v leiden na dese sake
Daer gi sult sijn nv tegemake
Ende sachte slapen toten dage
1906
Her riddere ic wille dat gi met minnen
Trameer weest liue gast.
P 412,25
nû gebet uns einen vride her,
die wîle daz dirre tac gewer:
der vride sî ouch dise naht.
(Nun stellt uns einen Frieden her, solange der Tag dauert, er mach auch noch für die Nacht halten.)
Maar de heer en zijn mannen zinnen op wraak: M 1988
daer si hen beriden
Bi wat saken ende bi wat treken
Dat si hen scoenst mochten wreken
Van haren groten sere
P 413,10
der künec liez einen vride wesen,
unz er sich baz bespraeche
wie er sînen vater raeche.
(Der König liesz einen Frieden ergehen, bis er sich genauer beraten hätte, wie er Rache nähme für seinen Vater.) | |
[pagina 353]
| |
Geen wonder dat M 1972
Dus was sijn [Waleweins, H.P.]
herte in groten vare
P 417,9
nû seht ir wie Gâwân dô stuont:
alrêst was im grôz angest kunt.
(Man sieht wie es um Gawan stand. Jetzt erst erkannte er die Grösze der Gefahr.) Dat in allebei de werken Walewein zich 's nachts in een toren bevindt, hoeft niets te betekenen: zowel Wolfram als de schrijver van de Moriaen kunnen hierbij teruggaan op Chrétien. De afloop van deze scène is verschillen: in de Parzival verplichten de gastheer en zijn mannen Gâwân om de bloedende lans te gaan zoeken, in de Moriaen nemen de dienaren van de kasteelheer Walewein de volgende ochtend gevangen en martelen ze hem. 2.7. Ondertussen rijdt ook Moriaen de door hem gekozen weg op: M 2358
Ende quam tere passagen ter vard
Daer hi opter zee bi quam
2394
Maer hi sagere scepe staen
Daer scepliede binnen lagen
Die tfolc over te vorne plagen
P 225,2
er kom des âbents an einen sê:
dâ heten geankert weideman,
den was daz wazzer untertân.
(Abends kam er an einen See. Dort lagen fischende Weidmänner vor Anker, denen das Wasser gehörte.) Maar terwijl bij Wolfram de vissers gewoon op vragen antwoorden, vluchten ze in de Moriaen allemaal weg, bang voor zijn zwarte voorkomen. De streek is hetzelfde, men zoekt er vergeefs onderdak: M 2375
Noch hine vant niweren daer hi
mochte
Herbergen
....................
2384
Maer hine sager moderbaren
Nieweren wonen daer omtrent
2389
Het was al heide ende sant
Hine vant daer anders geen lant
Daer ne wies no gers no coren
P225,17
wâ er herberge möhte hân.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
P 225,19
'herre, mirst niht bekant
daz weder wazzer oder lant
inner drîzec mîlen erbûwen sî.
(Wo er Herberge finden könnte. Herre soviel ich weiss, ist Wasser und Land dreiszig Meilen in der Runde völlig unbebaut). Wel komt bij Wolfram de held aan de overkant, maar zijn zending mislukt en hij moet onverrichterzake terugkeren. Moriaen moet dat al meteen: niemand wil hem overzetten. M 2367
Maer hi sach daer hoefslagen
Van orssen, die vor hem lagen
2372
Hi volgede den voet slagen
P 248,17
Parzivâl der huop sich nâch
vaste ûf die slâ die er dâ sach.
249,2
kêrte ûf der huofslege kraz.
(Parzival ritt den Spuren nach, die er dort sah... folgte den Spuren der Hufschläge.) M 2436
Dus moesti keren dor die noet
Dies dreef hi menegerhande clage
(das reute gewaltig den kampfstarken Helden.)
P 256,3
daz rou dô groezlîche
den helt ellens rîche.
Bovendien kwelt hun de hitte: M 2410
Doen si Moriane sagen
Die sinen helm hadde af gedaen
2455
Sider dat hi danen voer
Sijn hoeft verwermdem ende swoer
P 256,5
durch klagę und durch den tac sô
heiz
begunde netzen in der sweiz:
durch den luft von im er bant
den helm und vuortę in der hant,
| |
[pagina 354]
| |
(Da er sich heftig anklagte und da der Tag so heisz war, begann der Schweisz ihn zu netzen. Um Luft zu schöpfen, löste er den Helm, und trug ihn in der Hand.)
Allebei de helden keren terug, elk naar een kluizenaar (Parzival met een echtpaar dat hij ontmoette): M 2451
Mi en es niet beter dan ic kere
Ten clusenare den goden here
P 268,25
dâ war niht langer dô gebiten,
si beidę und ouch die vrouwe riten
vür eine klosen
30[regelnummer]
der einsidel der hiez Trevizrent.
(Man verweilte dort nocht länger. Die beiden Herren samt der Dame ritten zu einer Klause... Der Einsiedler, der hiesz Trevizrent.)
Maar voor ze daar aankomen moeten ze nog strijden, Moriaen tegen de ridders die de onschuldige Walewein aangevallen, ontkleed en tot bloedens toe gewond hebben, Parzival tegen Orilus die zijn onschuldige, bijna naakte en tot bloedens toe verwonde vrouw met zich mee sleept.
2.8. Een van de opvallenste trekken in de Parzival is wel dat Wolfram zowat alle personen familie van elkaar maakt en vooral, dat hij bij hun optreden ook steeds de familieverhouding vermeldt zonder dat de situatie dit per se eist. In plaats van ‘Parzival’ lezen we dan ook bv. herhaaldelijk: Gahmuretes kint (212,2; 224,5; 333,15 enz.). Ook in de Lancelotkompilatie komen enkele familieverbanden voor, maar lang niet zo veel, en ze worden nooit aangeduid als de situatie dit niet werkelijk nodig maakt. Alleen in de Moriaen vinden we dit - onnodig - gebruik opmerkelijk sterk terug M 3097
Alse dese redene hadde verstaen
Acglauaels sone moriaen
Een grensgeval is M 2558
Daeraf slachti sinen vader
Den edelen riddere acglauale
Niet alleen bij zijn titelheld houdt Wolfram von Eschenbach aan deze gewoonte vast, ook Gawan heet nogal eens bij hem: mîner [Arturs, H.P.] swester sun (726,11; 727,10 enz.). Ditzelfde vindt men in de Moriaen: Arturs suster sone (551).
2.9. Walewein en Moriaen lijden bij de kluizenaar honger en gebrek. Deze scène komt overeen met wat Parzival bij Kondwiramurs ondervindt. Maar gelukkig komt daar M 2867
gariët sijn [Waleweins H.P.] broder,
Sijns vader kint ende sire moder.
P 190,14
iuch sol ouch der bruoder mîn
[Kyots zwager, H.P.]
hînte stiuren,
(Auch mein Bruder soll heute Abend etwas schicken,)
De gaven die zij bij zich hebben, zijn dezelfde: M 3027
Beide vleesch ende broet
Ofts mi geuile oec noet
Ende goden colen claren wijn
In twe butsele die hier sijn
P 190,10
ich sendę iu zwelf brôt,
schultern unde hammen drî,
dâ ligent ehte kaese bî,
und zwei buzzel mit wîn.
15
.... des ist nôt'.
| |
[pagina 355]
| |
(ich kann Euch zwölf Brote senden, drei geräucherte Schulterblätter und Schinken, auch etwas Käse dabei und zwei Buzzel mit Wein.... denn es tut not.)
Deze kleine episode valt vooral op, omdat Chrétien in de overeenkomende passage alleen maar zes broden en één vat wijn vermeldt.
2.10. Gariët meldt dat Perchevael bij zijn oom, een kluizenaar, boete doet voor zijn zonde M 3065
Die hi an sire moder dede
Ter seluer wilen ende ter stede
Daer hise int foreest liet
Die hi achterst van hare sciet
Ende nine woude bliuen metter vrowen
Doen bleef si doet van rouwen
Dit klopt niet met het bekende verhaal van Chrétien: Si se regarde et voit cheüe
Sa mere au chief del pont arriere;
Et jut pasmee an tel meniere
Con s'ele fust cheüe morte.
(Perceval, vss. 622 e.v.)
(Hij zag zijn moeder bij de afrit van de
brug in elkaar zakken en daar lag ze in
onmacht, alsof ze dood was neergevallen.)
(kursivering van mij.)
Maar het komt des te meer overeen met Wolfram: P 128,17
der werlde riuwę aldâ geschach:
dô si ir sun niht langer sach
(der reit enwec: wemst deste baz?)
dô viel diu vrouwe valsches laz
ûf die erdę, aldâ si jâmer sneit
sô daz si ein sterben niht vermeit.
(Da geschah ein weltgroszes Leid. Als sie
ihren Sohn nicht mehr sah - er ritt hinweg -
wer wäre dessen froh? - da sank die Frau,
die ohne Falsch war, zur Erde. Da schnitt ihr
der Jammer mitten durchs Herz, so dasz sie
dem Tode nicht entging.)
Sterker nog, Wolframs volgende regels stemmen overeen met wat eerder in de kompilatie over de dood van Parcivals moeder verteld wordt: 23
ir vil getriulîcher tôt
der vrouwen wert die hellenôt.
. . . . . . . . . . . . . .
26
sus vuor die lônes bernden vart
Jonckbloet I 35911
Si sciet van disen ertrike
Op den selven avont helichlike.
(Ihr vielgetreuer Tod bewahrte die Frau vor dem Höllenfeuer. So fuhr sie die Fahrt, die ihr himmlischen Lohn brachte.)
Wolframs regels komen niet bij Chrétien voor, die uit de kompilatie staan niet in de Lancelot-en-prose.
2.11. Als Gariët en Moriaen eenmaal (Perchevael en) Acglavael gevonden hebben, verklaart de vader dat hij niet eerder heeft kunnen komen vanwege de queste naar Lancelot èn vanwege het feit dat M 3594
hi wilde wreken den lachter
Die onsen vader was gedaen
Ouer menech iaer seldi verstaen
| |
[pagina 356]
| |
Minen broder was doen weten
Dat onse viande hadden beseten
Ons erue dat ons soude sijn bleven
Daer si onsen vader vte verdreuen
Dit wildi wreken ende sparen niet
Ende hier ombe haddewi menech verdriet
Eer wijt weder conden ontfaen (verg. ook 3829-37)
Bij Chrétien is er geen sprake van dat aan Parzival en zijn broers (of hun vader) landen afgenomen zijn. Maar wel bij Wolfram, waar Herzeloyde haar zoon bij zijn vertrek zegt: P 128,3
dû solt ouch wizzen, sun mîn,
der stolze küene Lehelîn
dînen vürsten abę ervaht zwei lant,
diu solden dienen dîner hant,
...................
P 331,15
im waerę ouch leit daz Lehelîn
im naeme zwuo rîche krônen sîn.
(Du sollst auch wissen, mein Sohn, der
stolze kühne Lähelin kämpfte Deinen
Fürsten zwei Länder ab, die Deiner Hand
dienen müssten... Er bedauerte auch,
dass Lähelin ihm zwei mächtige Kronen
geraubt hatte.)
Bij Wolfram zijn aan de zoon (Parzival) de landen ontroofd, in de Moriaen aan de vader. Wat dit motief betreft, knoopt de Moriaen bij een oudere traditie aan dan de Parzival. Men vermoedt nl. dat de bekende afzondering waarin Parcivals moeder haar zoon opvoedt, oorspronkelijk een wraakmotief was: ze wilde Parcival zo lang verbergen tot hij van zijn vaders rovers en/of moordenaars niets meer te vrezen had, maar hun zelfs kon verslaan en zo zijn vader wrekenGa naar voetnoot1. In de Moriaen vermeldt de auteur de beroving van de vader en de wraak volledig, zie bovenstaande verzen. Maar bij Wolfram zijn de landen aan de zoon ontstolen en van een wraakneming is geen sprake. Het is duidelijk dat dit motief in de Parzival dan t.o.v. de uitwerking ervan in de Moriaen nogal verwaterd is. (Zie ook 5.6.) 2.12. In afwachting van Acglavaels genezing zullen Moriaen en zijn gezellen Arturs gemalin gaan ontzetten. Zij wordt, net als koningin Belakane in de Parzival, door twee krijgsmachten belegerd, waarvan er één van over zee komt: M 2978
Dat foreest staet optie zee
Daer die gene ane quamen
Die den coninc. met crachte namen
[nl. krijgers van de koning
van Sassen, H.P.]
2985
Noch hebbewi enen anderen pant
Die yrsche coninc. es comen int lant
Ende heeft orloge begonnen
P 25,22
mit manegem soldiere
westerhalp dort an dem mer
dâ liget îsenhartes her
......................
31,14
vür die andern ehtę uns suochet
noch
des stolzen Vridebrandes her,
die getouften von über mer.
(Aber im Westen dort am Meere liegt mit zahllosen Söldnern das Heer Isenharts... Vor den andern acht Toren sucht uns das Heer des stolzen Fridebrant heim, die Getauften, die übers Meer gekommen sind.) | |
[pagina 357]
| |
Ze hebben het land verwoest: M 4168
Hi hadde verwst ende verbrant
Soe vele men mochs niet geweten
(obwohl sein Land verwüstet war,)
P 53,15
swie verwüestet waere sîn lant,
Zoals Parzivals vader Gahmuret nieuws over de burcht van Belakane vraagt, vragen Moriaen en zijn gezellen dat over de burcht van de koningin. Ze krijgen vriendelijk antwoord: M 4218
Doen vrachde her gariët
Enen man dien hi gemoette
Ende dien hi houeschelijc groette
Om dat lant ende om niemare
.................
4224
Die gode man antwerde mettien
P 16,29
dô hiez er vrâgen der maere,
wes diu burc waere:
17,5
daz wart im minneclîche enboten.
(Da liesz er Kundschaft einziehn, wem die Burg gehöre... Freundlich lieszen sie es ihm sagen.)
Het ontbreekt op allebei de kastelen niet aan krijgers of aan voedsel, maar juist aan een leider: M 4247
Si sijn alle sonder touerlaet
Ende leitsman ende raet
P 24,30
hete wir einen houbetman,
wir solden vînde wênec sparn,
(Hätten wir nur einen Hauptmann, so würden wir die Feinde mit Macht angreifen,)
Op de burcht verwelkomen ze de redder(s) in de nood hartelijk: M 4292
Die ridders waren daer wel ontfaen
P 20,7
sîn wirt in minneclichę emphienc,
(Der Mann, bei dem er wohnen sollte, empfing ihn freundlich,)
Zoals de maarschalk Gahmuret bij Belakane looft, prijst Walewein Moriaen bij de burchtkrijgers: M 4296
Walewein. vertelde onder die genote
Vanden goden riddere moriaen
Wat hi dor hem daer hadde gedaen
Ende dat hi ware der bester een
Die de sonne nie besceen
P 21,5
daz ist ein ritter sô getân,
daz wir ze vlêhen immer hân
unsern goten, die in uns brâhten,
..................
29
dar zou hôrtę ich in nennen,
man solde wol erkennen
daz er den prîs über manegiu lant
hetę
(ist ein so gewaltiger Ritter, dasz wir unsern Göttern, die ihn uns sandten, immer danken müssen,... Zudem hörte ich auch die Leute so von ihm sprechen, dasz man ihn wohl für einen halten musz der den Ruhm über viele Lande hin beansprucht.)
Wat Wolfram over zijn held laat vertellen, roept Moriaen zelf uit: M 4306
Het ware sonde ende onnere
Soude wi den casteel opgeuen
Wine souden eer auenturen onse
leuen
P 21,14
âvoi wie wênec wirt gespart
sîn lîp, swâ man in laezet an!
(Läszt man ihn an den Feind - eh voilà, so sorgt er nicht um sein Leben.) | |
[pagina 358]
| |
Hun aanwezigheid doet het hart van de krijgers sneller kloppen. Ze zijn vast van plan zich tot het uiterste te verdedigen. Tot twee maal toe valt in de Moriaen bij deze scène een ‘typisch Wolframse’ uitdrukking: M 4318
Wi mogen hier wel prijs beiagen
M 4325
Wi selen prijs beiagen nv
‘Prises jâhen’ komt men haast op elke bladzijde bij Von Eschenbach tegen (bv. 691,8; 692,27 enz.).
's Avonds gebruiken de helden in allebei de werken een overvloedige maaltijd. De volgende ochtend M 4406
Ende talre irst dat men vernam
Dat der dageraet naecte
Daer ne was nieman die vaecte
Si wilden grote dinc bestaen
Si gingen hen allen wapinen saen
.................
4415
Si waren binnen wel gereden
Ende hadden starke orsse bescreden
19[regelnummer]
Si daden hen die porte ontsluten
P 36,4
unz er erkôs den grâwen tac:
der gap dennoch niht liehten schîn.
9
sîn harnas truoc man sâ zehant.
er reit dâ man tjostieren vant.
.................
12
ûf ein ors, daz beidiu kunde
hurtlîchen dringen
und snelleclîchen springen,
17
man gein der porte vüeren sach.
(bis er den Tag heraufgrauen sah. Noch ehe es hell wurde... Dann brachte man ihm seinen Harnisch, und er ritt zum Tjostieren... auf sein Schlachtross, dass im Anprall gegen dem Feind zu stürmen wie im Schwertkampf hurtig zu springen geschult war,... Man sah wie er zum Stadttor führte)
Net zoals Gahmuret opent Moriaen helemaal alleen de eerste veldslag. Iedereen staat vol bewondering: M 4427
Hi dede doe die vorebetalge:
30
Men sach nie eertscen man
Slaen soe vreeselike slagen
P 36,19
si engesaehen nie helt sô wünneclîch,
ir gotę im solden sîn gelîch.
(sie hätten nie einen so wonniglichen Helden gesehen, er erschien ihnen wie einer ihrer Götter.)
Telkens vermelden de schrijvers de sterkte van de wapens: M 4426
Moriaens wapine waren so vast
P 38,22
sînem sper was daz îser breit
und der schaft veste.
(einen Speer mit breitem Eisen und festem Schaft.)
Gahmuret neemt twee vorsten gevangen, Moriaen en de zijnen een. Het verhaal van de bodes die ze naar de verderopliggende legers sturen, zorgt er meteen voor dat de vijand de strijd staakt: M 4483
Doe liep die niemare harde wide
Achter lande vanden stride
Des conincs. volc dat daer lach
Si haddens harde swaer verdrach
M 4489
Si trocken achter. ende al die gene
Die den coninc. dienden gemene
P 39,4
nû rîtet gein der Schotten her
und bitet si daz si uns uns verbern
mit strîtę,
8
swaz er gebôt oder bat,
endehaft ez wart getân:
die Schotten muosten strîten lân.
| |
[pagina 359]
| |
(Nun reitet zum Heer der Schotten und bittet sie den Krieg gegen uns auf zu geben... Was er gebot, und bat, ward schlieszlich getan: die Schotten mussten vom Kampf abstehn.)
De vijanden moeten zich gewonnen geven en de koning (in de Moriaen Artur, in de Parzival Gahmuret die Belakane huwt) als leenheer erkennen, voor ze zich terugtrekken: M 4526
In dien datmen hem orlof gave [de koning van Yrlant, H.P.];
29
Ende te rumene arturs rike
Met al sinen volke gemeinlike
P 53,12
nâch urloube drungen
zem künege swaz dâ vürsten was.
dô rûmden si den palas.
(Die versammelte Fürsten nahmen Abschied vom Könige und räumten den Palas.)
Artur en Gahmuret delen grote beloningen uit: M 4535
Ende artur was so blide daer of
Dat hi dede beropen hof
Ende wilden dat tsijns verteerden
Al die gene dies begeerden
43
Den loen dies hen artur boet
Die was ongemate groet.
P 53,16
doch kunde Gahmuretes hand
swenken solher gâbe solt
als al die boume trüegen golt.
er teile grôze gâbe:
sîne man, sîne mâge
nâmen von im des heldes guot.
(Gahmuret konnte eine solche fülle von Gaben verschwenden, als ob die Bäume Gold trügen. Er teilte grosze Gaben aus. Seine Mannen und Gefreundten empfingen von ihm des Helden Gut.)
2.13. De bruiloft van Acglavael en de Morin steekt in pracht en praal die van Gahmuret en zijn tweede gemalin Herzeloyde naar de kroon: alle gasten krijgen kostbare geschenken: M 4636
Daer worden gegeuen gode peerde
Cledere grau ende oec bont
Menegen scellinc menech pont
Menech scoenheit was daer gegeuen
Om datmen te blideliker soude leuen
Menestrele ende yraude mede
Ward daer gegeuen grote rijchede
P 100,27
sîn habe was vil ungespart.
araebesch golt geteilet wart
armen rittern al gemeine,
und den künegen edel gesteine
teilte Gahmuretes hant
101,3
(dâ wart daz varnde volc vil geil,
die emphiengen rîcher gâbe teil.)
(Gachmuret hatte nicht im Sinne, seinen Reichtum zu sparen. An die armen Ritter insgemein wurde arabisches Golt verteilt. Den Königen aber schenkte Gachmuret Edelsteine. Auch das fahrende Volk wurde sehr lustig, denn ihm ward reiche Gabe zuteil.)
Na lange feestelijkheden komt het afscheid: M 4655
Doen die feeste daer was leden,
Ende die heren sijn gesceden,
Ende allen orlof hebben genomen,
P 101,5
lât sî rîten, swer dâ geste sîn:
den gap urloup der Anschevîn.
(Lassen wir reiten was da an Gästen war. Der Anschevin [= Gachmuret, H.P.] gab ihnen den Abschiedsgrusz.) | |
3. Overeenkomst in ideeDat de helden in de twee vergeleken werken door Parcival of zijn vader bij een moorse vorstin verwekt zijn, dat de vader er tijdens de zwangerschap over zee vandoor gaat en | |
[pagina 360]
| |
dat het kind, groot geworden, later de vader gaat zoeken, is de hoofdlijn, misschien overbodig te vermelden. Maar deze hoofdlijn is het gegeven, niet de idee. De overeenkomsten in idee tussen de Moriaen en de Morenboeken uit de Parzival zijn m.i. nog veel frappanter dan het gegeven zelf. Zowel in de dertiende-eeuwse duitse als in de nederlandse arturliteratuur is de situatie van een moor als hoofdpersoon uniek. Dit wil niet zeggen dat er niet eerder zwartgekleurde types voorkomen: o.a. door de kruistochten zijn de Oriënt-idee en een zekere kennis van het oosten al vroeg in de letterkunde ‘neergeslagen’. (In Duitsland bv. in Ezzo's Bamberger Kreuzlied (1065), Annolied (1100), Kaiserchronik, Alexanderlied.Ga naar voetnoot1 In het middelnederlands de Floovent (misschien voor 1170) Roelantslied (12e eeuw), Reynout van Montalbaen.) Het grote verschil tussen de moren uit genoemde werken en die uit de Parzival en de Moriaen is dat zij voor het eerst niet als te verdelgen vijanden worden voorgesteld, hoe dapper ook, maar als helden, intiem verwant aan en van gelijke of zelfs hogere waarde als de christenridders. In de Parzival zet Wolfram de moorse vorstin Belakane op hetzelfde - christelijkgetinte - nivo als Gahmuret, Parzivals en Feirefiz' vader. Overbekend zijn de regels: 28,11
swie sie waerę ein heidenin,
mit triuwen wîplicher sin
in wîbes herze nie geslouf.
ir kiusche was ein reiner touf
(obwohl sie eine Heidin wäre, (deuchte es G.)
dass nie ein gleich getreuer weiblicher Sinn
in ein Frauenherz gefahren sei. Ihre Unschuld
war eine reine Taufe)
Na de strijd die Gahmuret voor haar wint, geeft ze zich aan hem, maar haar liefde voor hem is veel eerder ontstaan, bij hun eerste ontmoeting toen ze zag hoe hoofs hij was en
P 29,2 daz er waere wol getân (dasz er ein wohlgeschaffener Mann war.)
Precies zo vergaat het de moorse vorstin, Moriaens moeder: M 653
Dat si sinen wille dede
Dor sine grote hoveschede
Ende om dat hi was so scone
De zoons, Feirefiz en Moriaen, zijn alletwee de meerdere van de christenridders: Parzival die onoverwinnelijk was, slaagt er niet in zijn halfbroer te verslaan en hij moet de strijd opgeven; Lancelot die nog nooit zijn gelijke ontmoet heeft, kan Moriaen niet overmeesteren, Walewein moet een eind aan het vreselijke gevecht maken. (In beide gevallen doet de moor het eerst zijn helm af.) Wat het duitse werk betreft, is het unieke van zo'n situatie al eerder opgemerkt. Men heeft dit op verschillende manieren proberen te interpreteren. Het verst gaat m.i.H.B. Wilson in zijn artikel The symbolism of Belakâne and Feirefiz in Wolfram's ParzivalGa naar voetnoot2. Hij ziet het zwartzijn van Belakâne en de zwart-wit-gevlektheid van Feirefiz in het licht van de aan het Hooglied ontleende Maria-antifoon uit de vespergebeden van Lichtmis tot de Advent: | |
[pagina 361]
| |
Nigra sum, sed formosa,
filiae Jerusalem; ideo
dilexit me rex, et introduxit
me in cubiculum suum.
(Zwart ben ik, maar mooigevormd, o dochters
van Jerusalem; daarom heeft de koning
mij liefgehad en me binnengeleid in zijn
slaapkamer.)
Bij zijn interpretatie houdt hij zich aan de uitleg van Bernard de Clairvaux: zwart is heidendom en Oud Testament, blank is christendom en Nieuw Testament. Het heidendom staat in evenwichtige verhouding tot het christendom, zonder heidendom geen christendom, zonder het Oude Testament geen Nieuw Testament. En wat de gelijkwaardigheid betreft: mannen als Mozes en Job hebben verdiensten gelijk aan die van de heiligen uit de nachristelijke tijd. Feirefiz is gelijk aan Parzival. De zoon van de heidense moorse vrouw doet niet onder voor die van de blanke christin. Zonder met de interpretatie zo ver te willen gaan als Wilson, is het m.i. toch onmogelijk om helemaal te ontkomen aan de ‘nigra sum sed formosa’-gedachte (los van de eromheen geweven interpretatie) in de Moriaen. Want ook hier: M 768
More sijn sward alse brande
Maer datmen an ridders soude prisen
Haddi also scone na sire wisen
Al was hi sward wat scaetde dat
An hem was sake di hem messat
Ende hi was langer een haluen voet
Dan enech ridder bi hem stoet
Nochtan was hi van kinscen dagen
Dat Lancelot hem niet kan verslaan, is al vermeld. Maar bovendien redt deze zwarte maar goedgevormde ridder op zijn eentje Walewein uit doodsnood en als de vijanden Arturs gemalin belegeren: M 4427
Hi dede doe die vorebetalge
Hine gauer niet omme ene maelge
Dat hi den strijt daer began
Men sach nie eertscen man
Slaen so vreesselike slage
Maar ondanks hun schoonheid (en hun ongeëvenaarde dapperheid) beseffen zij die ‘sward sijn alse een raven’ (M 427), die ‘nâch rabens varwe was ir schîn’ (P 20,6), dat ze anders zijn: M 2447
Om dat ic ben van moriane
Ende ic hebbe andere gedane
Dan die hier te lande behoren
P 22,8
erst anders denne wir gevar:
(Er hat eine andre Haut als wir.)
Toch aanvaarden de tafelronderidders de afwijkende kleur en ze erkennen Feirefiz' en Moriaens hoge kwaliteiten ten volle. Er mankeert hun dan blijkbaar nog iets dat niet gelegen is in huidskleur of strijdbaarheid. In allebei de werken missen de moorse helden iets aan hun vorming: Moriaen moet eerst in drie lessen van Walewein en Gariët zelfbeheersing leren en de gewoonte altijd maar te vechten afzweren. Dan zal hij niet meer ‘ontwegen’, maar zijn vader vinden. Feirefiz die ook altijd veel te graag het geluid van zwaarden op helmen hoort (P 814, 28 e.v.), moet zich ook matigen, heidense gewoontes afzweren en zich na enige onderrichting laten dopen. Dan krijgt | |
[pagina 362]
| |
hij Parzivals nicht en deelt hij met hem de macht in het rijk van de Graal. Samenvattend: de grondidee waarmee de auteurs van de Moriaen en de Parzival hetzelfde gegeven laden, is het ‘nigra sum sed formosa’. Allebei de schrijvers laten goed uitkomen dat de zwarte hoofdpersonen in aangeboren eigenschappen (schoonheid, kracht) de meerdere zijn van de christenridders, maar dat zij nog iets moeten afzweren (hun overdreven liefde tot het gevecht en, in de Parzival, ook de afgoden) voor ze als volmaakte ridder hun doel kunnen bereiken. | |
4. Overeenkomsten in struktuurGa naar voetnoot14.1. Struktuurprincipes binnen het werk4.1.1. De Parzival is onder te verdelen in ‘strofen’ van ongeveer dertig regels. Tekstbezorgers van dit werk zijn dan ook gewoon ze bij de versnummering zo aan te duiden (P 20,6 = vs. 606). Wolfram von Eschenbach zelf schijnt dat zo bedoeld te hebben: K. Lachmann: ‘jene gröszeren abschnitte dagegen, die ich beziffert und durch grosze anfangsbuchstaben bezeichnet habe, sind mit geringer nachhilfe aus den besseren handschriften genommen, in denen sie meistens mit gemahlten initialen anfangen. Diese abschnitte hat Eschenbach ohne zweifel selbst bezeichnen lassen, und vom fünften buche des Parzivals an offenbar gewollt dasz sie jeder dreiszig zeilen enthalten sollten.’ (Wolfram von Eschenbach, Berlin 18794, Vorrede, blz. ix). Als men dit struktuurprincipe vergelijkt met de Perceval van Chrétien de Troyes, dan blijkt dat Wolfram wat dit betreft, hier zijn voorbeeld niet gevonden kan hebben. De Perceval is bijna niet onder te verdelen in stukken van ongeveer dertig regels; hoogstens kan men bij belangrijke episodes een tendens ertoe aanwijzen (Gurnemans' les omvat 30 verzen). Maar als men het dertigtallenstelsel op de Moriaen probeert, blijkt dat zonder moeite te passen. Ook de Moriaen is onder te verdelen in ‘strofen’ van ongeveer 30 regels. Alleen zijn ze niet met initialen aangegeven zoals in de beste Parzivalhandschriften, niet in de kompilatie, ook niet in de kleine fragmentjes (waarover later). Een steekproef bij de Walewein toont aan dat dit structuurprincipe waarschijnlijk ook hier voorkomt. Eksperimenten op dat deel van de kompilatie, dat voor de Moriaen staat, mislukten vooralsnog.
4.1.2. Een minder stringente overeenkomst in struktuur tussen de twee werken is het afwisselen van de avonturen van de hoofdpersoon en die van Walewein. Deze overeenkomst beperkt zich niet strikt tot de Moriaen en de Parzival: ook de Perceval van Chrétien vertoont een tendens ernaar; maar omdat Chrétien zelf deze roman niet afgemaakt heeft, weten we niet in hoeverre het bij een tendens blijft en wat voor funktie de Waleweinavonturen zouden krijgen. Het is bij Chrétien de Troyes in principe denkbaar dat de handelingen van Perceval en Gauvain elkaar in één punt ontmoeten en samen zouden blijven gaan, op zo'n manier dat Gauvains avonturen onmisbaar zouden blijken voor het sukses van de hoofdpersoon Perceval. | |
[pagina 363]
| |
De Moriaen en de Parzival zijn de twee enige voltooide werken uit die tijd waarin de Waleweinepisodes alterneren met die van de hoofdpersoon. Bij de Parzival is het nog steeds een omstreden kwestie wat voor funktie ze voor de struktuur van het werk zelf hebben, bij de Moriaen is de vraag zelfs nog nooit gesteld. Maar wat de verhouding tot de avonturen van de hoofdpersoon betreft, kunnen we in ieder geval vaststellen dat Waleweins avonturen helemaal niets afdoen of bijdragen aan het welslagen van de onderneming waaraan de titelhelden zich hebben gewaagd. In teorie - afgezien dus van de bouw van het hele werk, alleen gelet op het sukses van de hoofdpersoon - zou men de Waleweinavonturen eruit kunnen lichten (zoals A. Bellemans in zijn uitgave van de Moriaen ook gedaan heeft), zonder dat Moriaen zijn vader niet kan vinden, zonder dat Parzival en Feirefiz de graal niet kunnen bereiken. Maar nog eens: we zullen nooit weten of ook het onvoltooide werk van Chrétien dit kenmerk vertoont. | |
4.2. Overeenkomsten in ‘buitenbouw’Het is nog steeds een openstaande strijdvraag of Wolfram von Eschenbach zijn Parzival werkelijk met zijn Gahmuretboeken begonnen is, of dat hij er deze delen voorgevoegd heeft terwijl hij al bijna op de helft van zijn epos was. Eigenaardig is dat zich ook bij de Moriaen een dergelijke kwestie voordoet. In de ‘proloog’ lezen we: M 23
Ic wane di gene die lancelote. maecte
Dat hem in sijn dichten vaecte
Dat hi vergat ende achter liet
Van moriane dat scone bediet
Is dit een holle frase of bestond er bij de middelnederlandse Lancelot-Queste-Mortvertalers een soort traditie om de Moriaen ongeveer op deze plaats op te nemen? De Haagse codex is wel de enige bewaardgebleven Lancelot-Queste-Mortbewerking, maar we weten dat er nog meer bestaan moeten hebben, ook hele vroegeGa naar voetnoot1. Polemiseert de kompilator van het Haagse handschrift hier tegen één van zijn voorgangers of zijn medewerkers (er waren vijf afschrijvers)? De toon van het verwijt is er ernstig genoeg voor, ook door de eropvolgende regels: M 27
Mi wondert wies si hen onderwinden
Die dichten wilt ende rimen vinden
Sine volbrachten daer af die tale
Deze regels kunnen m.i. geen holle frase zijn, maar duiden wel degelijk een traditie of minstens een van te voren vaststaand plan aan. De Moriaen hoort vóór de graalqueste en het is absoluut geen toeval dat ze - in afwijking van de plaats die de andere ingevoegde romans innemen, zie 1. - juist daar staat. En dit vormt het laatste argument voor een rechtstreeks verband tussen de Gahmuret-Belakane-Feirefiz-handeling in de Parzival en onze Moriaen. We hebben gezien dat er in onze codex maar twee werken vóór de graalqueste zijn opgenomen: een fragmentarische Percevalbewerking - logisch dat die voor de graalqueste staat, omdat in ons handschrift Perchevael, een van de drie graalwinnaars, meteen na zijn | |
[pagina 364]
| |
suksesvolle tocht sterft - en de Moriaen. Dat dit werk vóór de graalqueste moest staan - en ook per traditie stond - spreekt ook vanzelf als we ons herinneren dat in de oorspronkelijke Moriaen Perchevael de vader is en niet Acglavael. Moriaens speurtocht naar de vader zou na de graalqueste, waar Perchevael sterft, zinloos geweest zijn. In de hele westeuropese Arturliteratuur zijn zowel deze unieke kombinatie (moorverhaal - graalqueste) als hun onderlinge gelijke volgorde alleen te vinden in het Haagse handschrift en in de Parzival. | |
5. Wie beïnvloedde wie?Uit (woordelijke) overeenkomsten in situaties (2), uit overeenkomsten in idee (3), en binnen- en buitenbouwstrukturen (4), blijkt dat er een rechtstreekse verhouding bestaat tussen de Moriaen enerzijds en de Gahmuret-Belakane-Feirefizboeken van de Parzival anderszijds. En wel een veel verderreikend verband dan tussen de Walewein en de Moriaen, gezien de aard en de grotere omvang van de overeenkoms en. Nu blijft alleen de vraag open: wie beïnvloedde wie? Men neemt aan dat de Parzival tegen 1210 voltooid was. Handschriften uit deze eerste jaren van de dertiende eeuw bestaan er helaas niet meer. De Moriaen zoals we die uit het Haagse handschrift kennen, dateert van ongeveer 1300. Maar er zijn ook enkele kleine aparte fragmentjes van over, waarvan dr. Gysseling het schrift uit het begin van de veertiende eeuw dateert. Maar hij voegt erbij: ‘Op grond van taal en spelling zou ik de verloren Vorlage uit de 2e helft van de 13e eeuw dateren, doch dit is best mogelijk op zijn beurt een omwerking van een oudere tekst: er is zo bitter weinig bewaard aan literaire handschriften uit die tijd.’Ga naar voetnoot1 De fragmentjes en de tekst van het Haagse handschrift horen tot eenzelfde versie, ze stemmen bijna volmaakt overeen. Niemand kan bewijzen of ontkennen dat er ook eerdere handschriften van bestaan hebben. Maar J.L. Weston schat dat onze Moriaen zeer oud is. Dat baseert ze op twee feiten: de zeeroversmanieren van de Yren en de Sassen (‘it would seem to indicate an early date’) en hun onderlinge verwarring; en ten tweede de artsenrol van Walewein: ‘which appears to belong to early tradition. The references in the poem before us are the most copious, but we also find the same accomplishment referred to in the Romance of Lancelot et le cerf au pied blanc where Gawain instructs the physician as to the proper treatment of Lancelot's wounds and the Parzival of Wolfram von Eschenbach (Book x.1.104) also refers to this tradition. It is noticeable that Chrétien de Troyes in the parallel passage of his poem has no such allusion, nor can I recall any passage in the work of that poet which indicates any knowledge, on his part, of this characteristic of Gawain. This is one of the points of variance between Chrétien and Wolfram which, slight in itself, offers when examined valuable evidence as to a difference of sources.’ (Morien, resp. blz. 152, noot 13 en 149/50, noot 2.) Ik citeer haar uitvoerig omdat haar opmerkingen niet alleen pleiten voor hoge ouderdom van | |
[pagina 365]
| |
de Moriaen, maar ook nog een ekstra overeenkomst geven tussen dit werk en de Parzival. Omdat de Moriaen in bepaalde passages waarschijnlijk teruggaat op de laattwaalfde-eeuwse Walewein, moeten we zijn ontstaan situeren tussen ± 1190 en een heel vroeg tijdstip in de dertiende eeuw. En dan zou de konklusie: de Moriaen is geput uit de Parzival, iets meer voor de hand liggen.
Maar daar pleiten verschillende omstandigheden tegen: de aard van de vaderloze zoon (5.1. en 5.2.), de verkleuring van het hoofdmotief (5.3., 5.4. en 5.5.), het wraakmotief (5.6.), Feirefiz' deelname aan het graalgeheim (5.7.) en de onderzoekingen van prof. Draak en dr. Tilvis (5.8.). 5.1. A.v.d. Lee die een studie van het zoon-zoekt-vader-motief gemaakt heeft (a.w., blz. 63), merkt op dat de zoons in kwestie groter en krachtiger zijn dan normaal. Talrijke verzen uit de Moriaen duiden dat nog aan, bv.: M 487
Omdat sijn ors was so groet
Ende hi was merre dan lanceloet.
2556
Datmen op hem sloech ende stac
Dat en dietde niet algader
2506
Van soe vresseliken slagen
En horde noit man lesen no singen
Datse ieman mochte volbringen
Die slage die moriaen sloech
Metten swerde dat hi droech
3452
Moriaen die was harde groet
Daer he sere af was veruaert [hi =
Gariët, H.P.]
4430
Men sach nie eertscen man
Slaen so vreesselike slage
2531
Ware die duvel vor hem comen
Hi mochte hem dleven hebben genomen
Gelijc enen man, als hem dochte.
Indien hi dat sterven mochte
Soe haddi sijn lijf daer gelaten.
In Wolframs Parzival blijft daar alleen van over dat Parzival in een tweegevecht Feirefiz niet kan overwinnen. Aanduidingen van biezondere lengte of kracht bij Feirefiz zijn er niet meer. 5.2. In de oudere versies van het in de Moriaen en de Parzival gebruikte verhaaltype heeft de zoon een herkenningsteken bij zich om zich t.o.v. de vader te kunnen legitimeren (A.v.d. Lee, a.w., blz. 62). M 697
Dies bringic een goet littekijn
Dat hi min vader soude sijn
Ende dat hi hare sijn trowe gaf [nl. de moorse vorstin, H.P.]
Feirefiz heeft geen herkenningsteken meer bij zich. 5.3. In de Moriaen is de held zwart. Daaruit vloeien natuurlijkerwijs de hindernissen voort die hij op zijn tocht ondervindt, men is bang voor zijn ongewone huidskleur. In de Parzival is dit verchristelijkt: Gahmuret verlaat Belakane omdat ze niet gedoopt is, Feirefiz kan pas na zijn doopsel aan het graalgeheim deelhebben. De toevoeging van het geestelijk ‘ongedoopt’ aan het zinnelijk waarneembare ‘zwart’ lijkt me sekundair. Met zijn argument dat Gahmuret aanvoert om Belakane te verlaten hebben de duitse Parzivalexegeten tot nu toe niet veel raad geweten. Want ook toen Gahmuret Belakane nog liefhad, was ze nog ongedoopt. Misschien dat we een aanloop tot de verchristelijking vinden in de verzen van de Moriaen: 3464
Doe hi sach moriaens ansichte
Waendi dat geen kersten ware [hi = veerman, H.P.]
| |
[pagina 366]
| |
Maar dit is dan ook het enige wat omtrent dit bijmotief in de Moriaen te vinden is. 5.4. Bij Wolfram treffen we uitvoerige beschrijvingen van sieraden en wapenen aan, geen spoor ervan in de Moriaen. Bij Wolfram hebben de naamloze personen uit de Moriaen (bv. zijn moeder, de kluizenaars, de ridders die Parzival zijn land afnemen,) allemaal eigen namen. Als de Parzival het voorbeeld voor het middelnederlandse werk was geweest, dan zou er daarin toch wel een spoor van zijn overgebleven. Het is waarschijnlijker dat Wolfram die ook de naamloze personen van Chrétien namen gegeven heeft, dit ook bij die van de Moriaen gedaan zal hebben. 5.5. Een feit dat de talloze Parzivalkenners ook niet weten te verklaren, is: wat doet dat Schotse leger van over zee bij Belakane, de oosterse vorstin? Voor de Moriaen die in ‘Bertangen’ speelt, doet zich zo'n moeilijkheid bij de aanvallende Sassen en Yren niet voor. Als men overeenkomst 2.12, als uitgangspunt neemt (een van de omvangrijkste), en de Moriaen hierin als voorbeeld voor de Parzival ziet, vervallen veel van de moeilijkheden bij het duitse werk. 5.6. In overeenkomst 2.11. was al sprake van een motief dat in de Moriaen beslist ouder moet zijn dan in de Parzival: het ontnemen van landen aan Perchevaels vader, resp. aan Parzival zelf en de wraak die Parcival en zijn broer daarvoor nemen. H. Sparnaay en M. Richey die dit motief onderzocht hebben (zie noot 11), en het maar in een drietal romans tegengekomen zijn: de Parzival, een middelengels en een later italiaans werk (de Moriaen is maar een klein onbekend middelnederlands werkje), konstateren dat het nergens gaaf is overgekomen. Maar juist in onze roman is dat wel het geval. Ook hierin moet hij dus ouder zijn. 5.7. In de graaltraditie bereiken of Parcival alleen of Galaät met twee helpers (bij ons Perchevael en Bohort) de graal. Bij Wolfram delen - uniek in de arturtraditie - Parzival en de zoon van de moorse vorstin deze eer. Is het nu niet logisch te veronderstellen dat Wolfram, bekend om zijn behendigheid in het kombineren en om zijn zucht naar symboliseren, een moor als uit de Moriaen bekeerd en gedoopt heeft en hem tot mede-graalheld heeft gepromoveerd? Als men het omgekeerde zou aannemen, dan was er in de Moriaen wel heel veel gereduceerd en weggelaten. Hiermee bereikt men nooit dat het werk weer een primitiever aanzien krijgt, hoogstens dat het gaat rammelen. En het frappante aan de Moriaen is juist dat het in zijn motieven primitiever aandoet dan de Parzival en tegelijk een biezonder fraai kunstwerk is (het enige waar de literatuurhistorici het t.a.v. dit werk over eens zijn). 5.8. Recente onderzoekingen van Prof. Draak en dr. TilvisGa naar voetnoot1 hebben onomstotelijk aangetoond dat er wat arturliteratuur betreft, een sterke kultuurstroom gelopen moet hebben van en over Vlaanderen naar Duitsland. Verschillende proza-Lancelotbewerkingen in het middelhoogduits moeten blijkens taaleigenaardigheden op het middelnederlands teruggaan en niet rechtstreeks op het frans. Ook moet men - zelfs onafhankelijk van de franse arturmode - hier al heel vroeg bekend zijn geweest met de arturstoffen, getuigen namen als Walewein en Artur die hier al in het begin van de 12e eeuw en daarvóór aan kinderen gegeven werdenGa naar voetnoot2, en getuige het feit dat onze oudste 12e-eeuwse | |
[pagina 367]
| |
arturroman, de Walewein, niet alleen oorspronkelijk middelnederlandsGa naar voetnoot1 is, maar al uitmunt door gaafheid en fraaie kompositie. Ook de Moriaen kan oorspronkelijk zijn, het tegendeel is niet bewezen én de auteur beroept zich nergens op franse bronnen. Te Winkel (Moriaen, blz. 34) neemt zelfs als mogelijkheid aan dat onze moor oorspronkelijk een koning van de Morini (Zuid-Vlaanderen) of Moringen (eiland van Dordrecht) was en dat de naam van de held de schrijver dan tot de huidskleur inspireerde. Dr. M. Gysseling sluit samenhang met de Morini uit. Wel kan volgens hem de naam Moriaen een afleiding zijn van het element ‘moor’, dat in de Nederlanden sedert de 7e eeuw ‘belegt’ is (hij geeft verschillende voorbeelden, vooral uit Zuid-Vlaanderen). - Sint Mauritius was ook de patroon van de ridderschap. Samenvattend dacht ik te kunnen stellen: de Moriaen en bepaalde gedeelten van de Parzival zijn rechtstreeks afhankelijk van elkaar. Op grond van de afwezigheid van vroege Moriaenhandschriften zou men ertoe besluiten dat dit werk ontleend zou zijn aan het grote epos van Wolfram von Eschenbach. Op grond van acht, zij het niet allemaal even zwaar wegende, bezwaren hiertegen, bezwaren die positief de andere kant uit wijzen, lijkt het me logischer dat de knappe en zeer zelfstandig omvormende kompilator die Wolfram von Eschenbach in zijn Parzival steeds meer blijkt te zijn (H. Eggers noemt hem hierin ‘ein hervorragender Kenner deutscher, französischer, anglonormannischer und wohl auch lateinischer Literatur’Ga naar voetnoot2, ook en op indrukwekkende manier de middelnederlandse Moriaen gebruikt heeft. Daarin zou zijn werkwijze dan niet afwijken van die van zijn vroeg-dertiende-eeuwse landgenoten, die net als hij door de middelnederlandse arturliteratuur gefascineerd raakten en eruit vertaalden. Eindhoven, juli 1968 hanneke paardekooper-van buuren |
|