De titel van een roman van P. van Limburg Brouwer
Het is een bekend feit, dat bij de literaire geschiedschrijving herhaaldelijk data, auteursnamen en boektitels onvolledig of zelfs onjuist worden opgegeven. De literair-historicus G. Colmjon bijvoorbeeld heeft voor de 19e eeuw hierop bij herhaling overduidelijk de aandacht gevestigd. Trouwens ieder die een literair-historische studie verzorgt, komt dergelijke onjuistheden tegen en pleegt hier dan in een noot op te wijzen.
Een opmerkelijk staaltje van onjuist citeren is het volgende. Vóór mij ligt de in 1847 bij W. van Boekeren te Groningen uitgegeven roman van P. van Limburg Brouwer Het Leesgezelschap te Diepenbeek, als postume uitgave verzorgd door G.A. van Limburg Brouwer. Men zou zo zeggen, een zeer gemakkelijk te citeren titel, maar een blik bij onze hand- en leerboekschrijvers leert ons wel anders. Hun werken zijn alle lezers bekend, zodat we de plaatsen maar niet opgeven. Hofdijk om te beginnen citeert in alle drukken van zijn leerboek ‘Het leesgezelschap van Diepenbeek’. Jan ten Brink geeft in zijn beide werken de juiste titel. Kruseman komt weer met ‘van D.’, evenals Busken Huet. Jan te Winkel geeft, haast vanzelfsprekend, de goede titel. Kalff daarentegen houdt het bij ‘van D.’ De Vooys en in zijn voetspoor Stuiveling citeren de titel weer goed, maar Prinsen en in diens gevolg Walch zijn er weer naast. Brom, accuraat als steeds, heeft het bij het rechte eind, maar Knuvelder komt weer met ‘van Diepenbeek’.
Nu betekent zo'n vergissinkje voor de hand- en leerboekschrijvers die ‘fout’ zijn, natuurlijk niets: men kan, vooral tegenwoordig, niet elk geciteerd werk zelf gezien hebben, al geloof ik, dat Jan te Winkel dit ideaal nog heeft weten te benaderen. Maar wat te zeggen van de zich achter het pseudoniem Chonia verschuilende heer J.C. Kindermann, die notabene een vervolg op Brouwer's ‘Leesgezelschap’ meent te moeten schrijven en op het titelblad laat drukken: ‘Wat er van Diepenbeek werd, door Chonia. Vervolg op van Limburg-Brouwer (met streepje!): Het leesgezelschap van Diepenbeek’. Nu echter komt het ergste: in 1939 verzorgt Dr. Jan de Vries in de bekende reeks voor de Mij. der Ned. Lk. en de Kon. Vl. Akad. een nieuwe uitgave van de roman. En wat prijkt in fraaie rode majuskels op het titelblad? ‘Het leesgezelschap van Diepenbeek’! Zou De Vries nu werkelijk het titelblad van de eerste druk, die in de meeste bibliotheken verkrijgbaar is, niet onder ogen gehad hebben? Ook al zouden de vier volgende drukken ‘van’ in de titel hebben gehad, wat wel niet het geval is geweest (Te Winkel citeert in zijn bronnendeel althans de vijfde druk van 1879 met de oorspronkelijke titel), dan ontsloeg hem dit toch niet van zijn plicht als bezorger van een nieuwe uitgave, ook de eerste druk ter hand te nemen. Enfin, het staat er nu eenmaal onjuist, allen ‘tot leeringhe ende vermaen’.
j.h.j. willems