Nogmaals de h in het Amsterdams van de 17de eeuw
In ‘Fonologie of Metriek’ (Album Edgard Blancquaert, blz. 165-168) komt De Tollenaere m.i. terecht tot de conclusie, dat de h in het Hollands van de 17de eeuw een foneem was en dat elisie van de h als in Bredero's de heftige Herfst verklaard moet worden als de toepassing van ‘in de 16de eeuw, via Zuid-Nederland uit Frankrijk ingevoerde metrische voorschriften’. Zijn opvatting krijgt steun op blz. 36 van Prudon's uitgave van de Spaanschen Brabander Ierolimo (Assen 1968), waar aan een Verset-schrift (anagram) op de naam van Gerrebrant Adriaensen Brederode, luidende: Ha! Onderbrenger der briesende aart, de waarschuwing wordt toegevoegd: ‘[Ongesonde oordelaar. H. wordt by geen letterconstenaars voor een letter gerekent, maar alleen voor een toeblasen oft asemen. Derhalven is 'tgheen faal datse hier overschiet (= toegevoegd wordt aan de letters van de naam)]’. De ‘letterconstenaars’ konden dus in voorkomende gevallen terwille van de maat of om andere redenen de h mee laten tellen (gebruiken) of niet.
Het anagram van Brederode's naam, dat mij tot nu toe geheel onbekend was, moet, blijkens het gedicht dat erop volgt, en waarin briesende bovendien in nevenschikking met felle voorkomt, zoiets betekenen als: ‘Ha, onderwerper of overwinnaar van het door slechte driften beheerste karakter’. Zie voor onderbrengen ‘overwinnen, onderwerpen’: W.N.T. x, kolom 1254, en voor briesen: W.N.T. iii, 1344, 3.
b. van den berg