De Nieuwe Taalgids. Jaargang 62
(1969)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Dokumentatie moderne Nederlandse letterkunde, een proefnemingDe behoefte aan een zorgvuldige dokumentatie van wetenschappelijke informatieGa naar voetnoot1 is al vrij oud. In 1595 klaagde Petrus Bertius, bibliotekaris van de Leidse hogeschool, over het ontbreken van een zakenregister op het bezit van de biblioteek. Hij deed dit nota bene in het voorwoord van de eerste katalogus die door een openbare instelling werd gepubliceerdGa naar voetnoot2. Weliswaar had Johannes Molanus (ca 1533-1585), pauselijk censor te Leuven, een alfabetisch zakenregister ontwikkeld, maar de Bibliotheca materiarum, waarin 12.500 titels verwerkt waren, had uitsluitend betrekking op de teologieGa naar voetnoot3, en verscheen bovendien pas in 1618 in druk. De noodzaak tot het systematisch toegankelijk maken van neergeschreven kennis is door de ontwikkeling van de boekdrukkunst slechts toegenomen. Vooral de opvlucht van het wetenschappelijk tijdschrift in de laatste honderd jaar heeft hier toe bijgedragen. Anders dan bij de technische wetenschappen het geval is, heeft de neerlandistiek, toch ook een betrekkelijk jonge tak van wetenschap, gemeend het jarenlang te kunnen stellen met het geheugen en de privé-kartoteek van de individuele wetenschapsbeoefenaar. Men begint trouwens in te zien dat Nederland ook algemeen een achterstand op het gebied van de informatieverwerking dreigt te krijgen. In een rapportGa naar voetnoot4 aan de minister van Onderwijs en wetenschappen is prof. dr. C.J.F. Böttcher van mening, dat er spoedig een kritieke situatie zal ontstaan, tenzij er maatregelen worden getroffen. Voor het gebied van de neerlandistiek liet prof. SötemannGa naar voetnoot5 zien, dat zelfs recente (en belangrijke) opstellen op het gebied van de nederlandse letterkunde soms niet genoemd worden in de literatuuropgaven van overigens voortreffelijke wetenschappelijke publikaties. Op grond van soortgelijke ervaringen heeft in september 1968 een groepje Leidse studenten het initiatiefGa naar voetnoot6 genomen tot het aanleggen van een dokumentatie van moderne Nederlandse letterkunde. In het besef dat alleen een bescheiden opzet enige kans van slagen zou bieden, heeft men zich hierbij drastisch moeten beperken. Door de gehele opzet trouwens bewust eksperimenteel te houden, kunnen de mogelijkheden en moeilijkheden voortdurend onderzocht worden. Terwijl de bronnen die worden bijgehouden in beginsel ongelimiteerd zijn, komt de restriktie van de opzet vooral naar voren in de beperking tot artikelen over auteurs die op of na 1 januari 1850 in leven waren of zijn. De boekstaving van kreatief werk - hoe belangrijk ook - wordt welbewust | |
[pagina 292]
| |
nagelaten. Er is een Bronnenlijst van meer dan 150 binnen- en buitenlandse wetenschappelijke en literaire tijdschriften; deze tijdschriften worden bijgehouden voorzover verschenen na 1 januari 1968. Dit is wederom een grote beperking, maar het is een voordeel dat op deze wijze spoedig met ‘iets’ begonnen kon worden bij de gebleken medewerking van een aantal entoesiaste studenten. Voor de verwerking van recente essaybundels zijn aparte richtlijnen opgesteld. Wat kan men nu nog vangen met dit zó geknoopte net? Zgn. sekundaire en tertiaire literatuur van wetenschappelijke en essayistische aard, interviews en polemieken, in memoriams en recensies van wetenschappelijke werken. De mazen van het net zijn met opzet zo nauw gemaakt, omdat de eisen van de gebruiker niet nauwkeurig te omschrijven zijn. Een Voorlopige handleidingGa naar voetnoot1 behandelt een aantal grensgevallen; hoofdregel is dat bij twijfel tot opname wordt overgegaan. Moeilijke gevallen worden op regelmatig terugkerende vergaderingen besproken. Ook artikelen die tot de algemene literatuurwetenschap behoren worden opgenomen, indien tenminste één nederlands auteur in het artikel ter sprake komt. Op de bronnenkaarten staan de volledige gegevens van de onderzochte tijdschriften; op aanvullende bronnenkaarten worden de onderzochte afleveringen van de tijdschriften zorgvuldig bijgehouden, terwijl hier ook ruimte is voor mutaties in de redaktie e.d. Aan de hand van deze kaarten kan men op elk gewenst moment de stand van zaken opmaken. Indien uit de vermeldingen op de verwijskaarten niet blijkt over welke auteurs het artikel gaat, worden de namen van deze auteurs op de kaart vermeld. Op de plaats voor ‘diversen’ tenslotte worden de algemene onderwerpen genoteerd waarover het artikel eventueel óók nog gaat. Dit laatste vormt de eerste aanzet tot een alfabetisch zakenregister, dat - ten behoeve van verdere bestudering en analyse in een later stadium - strikt gescheiden wordt gehouden van het register op auteurs. Opgeteld zijn er dan de volgende afdelingen in de kaartenbak: a) een bronnenlijst met aanvullende kaarten, b) een lijst van artikelen over auteurs, c) een lijst ‘diversen’ van artikelen over onderwerpen, d) een lijst van de auteurs van de opgenomen artikelen. Tenslotte wordt er in klein bestek gewerkt aan een lijst van tijdschriften die hun bestaan hebben afgesloten, en vóór de grens van 1 januari 1968 vallen (bv. Leiding, Merlyn). Deze tijdschriften kunnen immers op een bepaald moment als één bron in het systeem worden ingevoegd, zonder dat de heldere overzichtelijkheid van de kaartenbak direkt gevaar loopt. De invoeging kan bv. geschieden op het moment dat een dergelijk ‘overleden’ tijdschrift wordt aangekocht. Wat betreft het technisch gedeelte moet nog gezegd worden, dat de Reproduktieafdeling van de Rijksuniversiteit zich op verzoek van prof. H.A. Gomperts bereid heeft verklaard de kaarten die door de leden van de werkgroep worden uitgetypt in offset te vermenigvuldigen. Hierdoor is het niet alleen mogelijk dat iedere medewerker één eksemplaar van alle vervaardigde kaarten in zijn bezit krijgt (als een soort honorering), maar ook dat het gevonden materiaal volgens het catch as catch can typeGa naar voetnoot2 alfabetisch geordend wordt. In dit geval betekent dit dat men evenzeer terecht kan voor verwijsplaatsen naar auteurs over wie geschreven wordt, als wel naar auteurs door wie geschre- | |
[pagina 293]
| |
ven wordt. Iedere kaart komt dus op tenminste twee plaatsen in het systeem voor, - en in talloze gevallen op meer plaatsen. Het uiteindelijke nut van de hier beschreven dokumentatie kan men beperkt noemen, maar het is er, onmiskenbaar. Om ooit nog eens te komen tot een systeem van verwijsplaatsen dat een gooi doet naar volledigheid (en dát is toch de bedoeling), zijn de uitwisseling van ervaringen op dit gebied en de koördinatie van soortgelijke proefnemingen van het hoogste belang. Hiertoe werd het projekt aangemeld bij de Commissie bibliografie der Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften. Deze kommissie is door de Werkgroep DocumentatieGa naar voetnoot1van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren samengesteld. Om de samenwerking met de direkte belanghebbenden (de universitaire afdelingen en instituten ter bestudering van de Nederlandse letterkunde) te bevorderen, wordt het bovenstaande plan hier ter diskussie gesteld. Bij afwezigheid van een bureau voor de samenstelling van een neerlandistische bibliografie, en bij het ontbreken van fondsen waaruit een dergelijk bureau zou kunnen worden bekostigd, moet het mogelijk zijn te komen tot een landelijke werkverdeling ten aanzien van het materiaal dat zich hoger en hoger opstapelt. Leiden
ronald spoor
|
|