Om de haverklap
De Nederlandse taalkundigen hebben blijkbaar niet goed raad geweten met het woord haverklap in de bekende verbinding om de haverklap. Zo kan men bijvoorbeeld bij F.A. Stoett in diens Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden3 (Zutphen 1915), p. 296, het volgende lezen: ‘Om een haverklap, d.w.z. om eene nietigheid, eene beuzeling, en vervolgens: ieder oogenblik. In het Zaansch: om 't haverslag, om een haverklap (Boekenoogen, 209). Misschien beteekent klap in haverklap eig. klapvlies, zaadhulsel, dus kleinigheid, en haverslag eig. klopsel, afval van haver, dus haverkaf of haverstroo’. De redacteuren van het Woordenboek der Nederlandsche Taal vi, 153, wisten geen betere oplossing en hebben de opvatting van Stoett daarom maar overgenomen. Vreemd blijft bij deze verklaring de overgang van ‘haverafval’ naar ‘ieder ogenblik’. Terecht tekenden Franck-Van Wijk in hun Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche taal, p. 235, hierbij aan, dat deze uitleg ‘waarschijnlijk onjuist’ is.
Slaat men nu het Friesch Woordenboek van Waling Dijkstra e.a. op, dan vindt men daar in deel i, 1900, p. 62, het zinnetje hy flokt om in aveklap ‘hij vloekt om de haverklap’. Zoals ik in een artikel in Us Wurk, jg. 17, 1968, p. 69, heb betoogd, wijst de genoemde Friese vorm ons de weg naar het goede begrip van haverklap. Wanneer wij namelijk het eerste lid van de samenstelling ave als ave(marij) opvatten en het tweede deel klap met mnl. clap (Mnl. Wb. iii, 1447) ‘het kleppen van een klok’ identificeren, dan betekent de gehele zinswending niets anders dan ‘na elk kleppen van de ave(marij)klok’, die in vroeger tijden de bewoners opriep tot het bidden van het Avemarij. In het W.N.T., Suppl. i, 2191, is een vindplaats opgenomen van het woord avemarijklok uit 1502. De bewerkers delen daarbij mede, dat die klok vooral in de morgen werd geluid. Daarentegen spreken Kluge-Mitzka in hun Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache onder Avemaria van ‘Abendläuten’. Of het luiden nu 's morgens of 's avonds geschiedde, doet verder weinig ter zake. Het is in ieder geval zeker, dat die klok iedere dag zijn geluid liet horen. Onder angelus (W.N.T., Suppl. i, 1150) staat vermeld, dat dit gebed driemaal daags, 's morgens en 's avonds om zes en 's middags om twaalf uur, gebeden werd onder het gelui der klokken, waaraan drie maal drie slagen voorafgingen. Het is derhalve aan geen twijfel onderhevig, dat er in het verleden een aveklok (Engels ave-bell) heeft bestaan en de zegswijze is nu volkomen doorzichtig geworden, dunkt mij. ‘Na elk kleppen van het ave’ (om een aveklap) duidt het steeds terugkerende aan, waarvoor in het Fries ook gezegd wordt ‘alle
klapsketen’ of ‘alle amerijen’. De hier gegeven verklaring vindt nog steun in het synonieme ‘alle amerijen’, want oorspronkelijk was amerij ‘de tijd die nodig is voor het bidden van een avemarij’. Eerst na de Hervorming moet het woord aveklap in protestantse streken langzamerhand niet meer begrepen en volksetymologisch tot (h)ave(r)klap vervormd zijn. De hierboven aangehaalde omschrijvingen ‘haverafval, kleinigheid, nietigheid, beuzeling’ hebben volgens mij niets met de oorspronkelijke zegswijze te maken. Zo ruimt het Friese aveklap de moeilijkheden bij de interpretatie van haverklap uit de weg. Bestudering van het Fries komt, zoals zo dikwijls, ook het Nederlands ten goede!
w.j. buma