Een zoekgeraakt hofdicht
Dr. P.A.F. van Veen merkt in zijn De Soeticheydt des Buyten-Levens, vergheselschapt met de boucken, Den Haag 1960, o.a. op ‘dat vele hofdichters ook pastorale werken schreven’ (bladz. 121). Het is dan ook geen zeldzaamheid dat men in zijn omgang met pastorale dichters hofdichten vermeld vindt. Een der vele poetae pastorales minores die onze letteren in de achttiende eeuw ‘rijk’ waren, is C. Boon, Heer van Engelant (1680-1750). Hem danken wij een bewerking van Tasso's Aminta, en een herderspel Dorinda, naar Guarini. Buitendien heeft hij treurspelen gedicht. Dit alles is voor de hedendaagse lezer bereikbaar in zijn Tooneelpoëzy (1730); de twee pastorale spelen in afzonderlijke uitgaven. Het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, deel ii, bladz. 210-211, meldt als eerste van de, niet chronologisch geordende, reeks van zijn werken: Beerezang, en karakterizeert het als een gedicht op zijn buitengoed, onder Oud-Beierland op een plaat De Beer in de Oude Maas gelegen. Boon zal wel niet hebben willen achterblijven bij de dichtpraktijken van zijn vrienden Schim en Hoogvliet. Hun hofdichten worden echter wèl, Beerezang niét in Van Veen's naar volledigheid strevende opsomming van Nederlandse hofdichten vermeld. In Nederlandse openbare bibliotheken schijnt Boon's hofdicht niet aanwezig. Ik heb het althans niet kunnen achterhalen. Misschien is een ander speurder gelukkiger. Vandaar deze melding van het aan Van Veen's aandacht ontsnapte ‘wild’.
p.e.l. verkuyl