De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Uren met LuykenBij de bestudering van Luykens geestelijke poëzie dient groter aandacht besteed te worden aan de invloed van de katholieke spiritualiteit der Zuidelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw. Zo luidde een van de stellingen bij mijn proefschrift over Luyken, die ik 11 januari 1952 aan de Utrechtse universiteit verdedigen moest. Ik kon mijn opponerende promotor toen onder andere wijzen op de in 1657 bij Luykens oudste broer Christoffel verschenen Goddelycke Aandachten, een sinds het midden der achttiende eeuw spoorloos verdwenen emblematabundeltje, waarvan ik in 1949 te Princenhage een vrij gaaf exemplaar had teruggevondenGa naar voetnoot1. De Goddelycke Aandachten ofte Vlammende begeerten eens Boetvaerdige geheijligd en Lief- Rijcke Ziele bleken een piëtistische bewerking van de Pia Desideria van de Brusselse jezuïet Hermannus Hugo te zijn. De zich als P.S. aanduidende bewerker liet zich gewillig identificeren als Petrus Serarius, de mogelijk uit Antwerpen, maar in elk geval uit het Zuiden afkomstige priester der algemene christelijke kerk, die samen met Galenus in het Kort Verhaal van het godvruchtig leven en zalig afsterven van Joannes Luiken wordt genoemd in verband met de bekering van de dichter. Zoals hij in zijn voorwoord verklaart was Serarius door de lectuur van de Pia Desideria geïnspireerd tot verdere meditatie over de daarin ontwikkelde voortgang van het geestelijk leven: ‘... alleen heb ik dit noch te zeggen, dat alhoe-wel ik my verder niet en derf roemen als mijner swakheyd en elende, lijkewel moet ik bekennen, dat, ziende eerst deeze Zinne-beelden in 't Latijn, met schoone, çierlijke Vaarzen, verklaart, mijn hert daar van niet weynig is geraakt geweest; en dien volgens op-gewekt, dezen geestelijke handel en order verder na te speuren...’. Mét de prenten van Boëtius à Bolswert (d.w.z. met de verkleinde en grove kopieën van deze prenten) nam hij ook de verdeling van Hugo's bundel in drie afdelingen van elk vijftien zinnebeelden over. De Gemitus animae poenitentis, de Vota animae sanctae en Suspiria animae amantis werden in de Goddelycke Aandachten de Jonsten eens Boetvaardige, eens Geheyligde en eens Lief-ryke Ziele. De even uitvoerige als rijkbewerkte in disticha geschreven Latijnse gedichten met hun vernuftsspel, hun mythologische stoffering en fraaie uitweidingen werden vervangen door eenvoudige korte gedichten waarin de ‘geestelijke handel en order’ der Pia Desideria verder worden nagespeurd. Anders dan Hugo had gedaan plaatste Serarius het gedichtje niet na, maar vóór de prent, voorzag hij het van een titel en plaatste hij onder het gedicht een bijbeltekst als ‘Goddelyk Antwoord’ op de klachten, verlangens en verzuchtingen der ziel. Zo ontstond er een dialoog, een ‘t' Zaamen-spraak tusschen de Ziele en God’, zoals Serarius het uitdrukt aan het einde van zijn voorrede. Veel later vormde het bundeltje op zijn beurt de grondslag voor de emblematabundel Goddelyke Liefde-Vlammen, van een Boetvaardige, Geheiligde, Liefhebbende, en aan haar selfs-stervende Ziele, die op naam van de schrijverscombinatie P.I.L.B.C. in 1691 bij Joannes Boekholt te Amsterdam verscheenGa naar voetnoot2. Veel belangrijker echter dan de doorwerking van de Pia Desideria via de Goddelycke Aandachten in de Goddelyke Liefde-Vlammen is de betekenis die Serarius' emblemataboekje voor Luyken bij de samenstelling | |
[pagina 82]
| |
van Jezus en de Ziel, zijn eerste religieuze emblematabundel heeft gehad. Reitsma wees er destijds op, dat Luyken bij de samenstelling van deze bundel niet enkel sommige prenten van de Pia Desideria voor ogen hadden gestaan, maar dat hij ook de typografische indeling van Hugo's bundel overgenomen had. Maar Reitsma kon nog niet weten, dat de invloed van de Pia Desideria hier gewerkt had via de Goddelycke Aandachten, waarmee Luyken van huis uit en van jongsaf bekend moet zijn geweest. Met de Goddelycke Aandachten in de hand ziet men dadelijk dat hij zich voor de compositie van Jezus en de Ziel door dit boekje heeft laten leiden. Evenals Serarius liet hij het gedicht aan de prent voorafgaan, voorzag hij dit van een titel (van precies hetzelfde type) en liet hij op het gedicht een ‘Goddelijck Antwoordt’ volgen, zodat ook hier een samenspraak tussen de Ziel en God ontstondGa naar voetnoot1. De overeenkomst tussen beide bundels is zo evident, dat ik me er over verwonderd had bij mijn verkenningstochten in de wereld van Luykens geestverwanten nooit eens een ‘tractaatje’ te zijn tegengekomen, waarin op deze overeenkomst gewezen werd of waarin beide bundels althans samen werden vermeld. Ik wist toen nog niet dat dit gebeurd was in het voorwoord waarmee de uitgever Joannes Boekholt in 1686 de Nederlandse vertaling van Christian Hohburgs Lebendige Hertzens-Theologie had ingeleid. Bijna een halve eeuw geleden had Victor E. van Vriesland aan een marktstalletje voor drie stuivers een exemplaar van deze Levendige Herts-Theologie op de kop getikt en aan het slot van het artikeltje dat hij over het boekje schreef, juist deze passage uit Boekholts voorwoord geciteerdGa naar voetnoot2. Maar van Vrieslands stukje kwam mij pas onder ogen in deel 1 van zijn Onderzoek en Vertoog. Dat was in 1958. Merkwaardigerwijze kreeg ik echter bij gelegenheid van mijn promotie van mijn rector dr. Jan de Lepper te Breda twee exemplaren van de Levendige Herts-Theologie ten geschenke, zodat ik niet tot 1958 behoefte te wachten om kennis te nemen van Boekholts mededeling in zijn voorwoord aan de ‘geheyligde’ lezer: ‘Daar zyn voor desen al twee van gelyke Zinnebeelden in 't licht gekomen, namentlyk de Goddelyke Aandachten, of vlammende Begeerten eens Boetvaerdige Ziele, 't welk niet sonder vrucht is bevonden geweest, en daarom dit ons te meer aanmoedigt om dit tegenwoordige in 't licht te brengen, door | |
[pagina 83]
| |
dien de eerste Druk al over de twintig Jaar geleeden, het licht sag, en nu al over verscheyde Jaaren niet meer te bekomen is geweest. Het ander is een Tractaatje genaamt Jesus en de Ziel, by een gestelt van onsen goeden Vriend Joannes Luyken...’Ga naar voetnoot1.
De Levendige Herts-Theologie bleek nog in andere opzichten voor het Luykenonderzoek van belang, want Boekholt vervolgt: ‘van wiens Geestryke en soetvloeyende Rymen wy eenige in dit Boekje sullen stellen, passende selfs op dese verbeeldinge, welke hy over eenige jaaren gemaakt heeft’. Het bleken geen onbekende gedichten te zijn. Ik vond ze alle terug in De Zedelyke en Stichtelyke Gezangen. Toch is Boekholts mededeling van belang, omdat zij opnieuw de onjuistheid aantoont van de opvatting dat Luyken na de publicatie van Jesus en de Ziel in 1678 ongeveer tien jaren zou gezwegen hebbenGa naar voetnoot2. Ik kon deze opvatting destijds al weerleggen met een verwijzing naar de drie pelgrimsgedichten uit de Zekere Weg om te komen tot de hoogste volkomentheyt (achterin de bundel Goddelyke Liefde-Vlammen), waarvan het laatste gedateerd is: den laatsten September 1684Ga naar voetnoot3. Luyken nam ook deze pelgrimsgedichten later alle drie in De Zedelyke en Stichtelyke Gezangen op. Daarbij voegen zich dus nu de in de Levendige Herts-Theologie opgenomen teksten door Luyken geschreven - zoals Boekholt meedeelt - enige jaren vóór het verschijnen van Hohburgs emblematabundel in het Nederlands, enige jaren vóór 1686 dus. Slechts één gedicht uit de Levendige Herts-Theologie is door de dichter met zijn initialen J.L. gesigneerd. Men vindt het in De Zedelyke en Stichtelyke Gezangen onder de titel Van gantser herten als een lied, dat gezongen kan worden op de toon: ô Heilig Zalig Betlehem of op de wijze van psalm 138. In de Levendige Herts-Theologie wordt het echter aangekondigd als Sinnebeeld, Op een Ziele die aan Jesus 't halve Herte wilde gevenGa naar voetnoot4. Het opschrift onthult meteen het emblematisch karakter van het gedicht. Ik had het prachtig kunnen gebruiken bij de verdediging van mijn stelling dat bij het onderzoek van Luykens geestelijke poëzie meer aandacht besteed dient te worden aan de invloed van de katholieke spiritualiteit der Zuidelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw. Het verwijst ons namelijk naar een der vele series zinneprenten die door middel van de destijds in het katholieke Zuiden zo populaire geestelijke hartsymboliek de verschillende stadia in de verhouding van de gelovige tot Christus of in het algemeen de voornaamste punten van het christelijk leven in beeld brengenGa naar voetnoot5. Luykens gedicht is kennelijk bedoeld als een bijschrift bij de (niet afgedrukte) prent Cordis Divisio van | |
[pagina 84]
| |
Boëtius à Bolswert, een van de prenten uit de bekende reeks door deze graveur vervaardigd voor de Schola Cordis van Benedictus van Haeften. De prent stelt de ziel voor, die met haar rechterhand de ene helft van haar hart aan Jezus - de Amor Divinus - en met haar linkerhand de andere helft aan de wufte met de rijksappel gekroonde Wereld aanbiedt. De bijbeltekst is ontleend aan Osea 10:2: Divisum est cor eorum, nunc interibunt; het onderschrift luidt; Me tibi cum totum dederim, vanissina, cordis, Cur mihi, virgo, tui pars aliquanta datur. Soo niet onwyse Ziel, soo niet,
't Is schande dat men sulk een Heere,
Geveynst het halve Herte bied,
Gy moet een trouwer liefde leere.
Wild gy de Bruyd van Jesus zyn,
Wild gy de schoonste Bruygom vryen,
Reyn af van alle ik, en myn,
Reyn af van alle Hoereryen.
Hy moet alleenig zyn bemind,
Of weet gy niet zyn hooge waarden,
Hoe dat hy is Gods eenig Kind,
Een Heer van Hemel en van Aarden:
Een bron van alle goed en soet,
Van kragt, van ligt, van vreugt en leven,
Die alles schept, en alles voed,
En alle schoonheyd heeft gegeven.
Syn groote meet noch plaats, noch tyd,
Maar 't onbegryp'lyk wonder weesen,
Vervuld de gantsche eeuwigheyd;
Syn vriend'lykheyd is nooyt volpreesen.
Hy is de glans van 't eeuwig vuur,
Dat Vader hiet; en hy hiet Soone,
De schoonste bron in Gods natuur,
De hoogste vreugt der Eng'len troonen.
De Christalyne werelt bloeyt,
In syne kragt; de Zerafynen
Zyn met syn Heylig ligt doorvloeyd,
Als Diamanten en Robynen.
Weg yd'le werelt, slyk en aard,
Met u vergankelyke leven,
Gy zyt geen stip des Herten waard,
Wat sou men u het halve geven!
Nu een regtschapen moed gevat,
O waarde Ziel, met vast vertrouwen
Begraaft u Hert in dese schat,
Het sal u eeuwig niet berouwen.
Wat helpt een weynig geld en goed?
Wat mag een weynig wellust baten?
In 't uurtjen als men sterven moet,
Dan moet men 't immers al verlaten.
Heeft dan de Ziel geen bruylofts kleed,
| |
[pagina 85]
| |
Van 't Godd'lyk weesen aangetoogen,
Soo sinkt zy in een eeuwig leed,
En vind sig jammerlyk bedroogen.
j.l.
De Levendige Herts-Theologie bevat nog acht andere gedichten van Luyken. Het zijn de volgende liederen: Siet, die Hemel schiep, en Aarde, ô Christus, laat den dageraat, Jezus Christus myn leven, Daar is een bron ontsprongen, Myn lief, ik moet van heter minne wenen, O Blinde Werelt vol ellende, Al ruysschen alle woude en 't Geen ik niet wist te zijnGa naar voetnoot1. Omdat ze in De Zedelyke en Stichtelyke Gezangen verspreid voorkomen is het waarschijnlijk nooit opgevallen dat deze liederen - zoals Boekholt meedeelt - geïnspireerd werden door dezelfde prenten als we aantreffen in de Levendige Herts-Theologie van Christian Hohburg: de achttien kleine koperprenten die Antoon Wierix aan het einde van de zestiende of het begin der zeventiende eeuw ontwierp en graveerde onder de titel Cor Jesu Amanti Sacrum. Ook hier is het kind Jezus als een beeld van de Amor Divinus voorgesteld en worden de vorderingen der ziel in haar verhouding tot Jezus uitgebeeld in de vormen van de geestelijke hartsymboliek der Contra-Reformatie. Jezus begint met het mensenhart te beschermen tegen duivel, wereld en vlees, klopt vervolgens aan de deur van de hartewoning om dan binnengekomen met zijn lantarentje het huis in alle hoeken en gaten te doorzoeken. Hij reinigt het met een grote bezem van alle kwaad, zuivert het met een wijwaterskwast, wast en verkwikt het met de stralen van zijn heilig bloed die ontspringen aan de wonden in zijn handen en voeten. Zetelend midden in het hart doceert hij de wijsheid des hemels, hij beschildert de wanden van het hartehuis met de voorstellingen van de vier uitersten, draagt kruis, geselroeden, speer en spons naar binnen. Wij zien hem als een koning op zijn troon met kroon en scepter, wij zien hem daarna slapend in zalige rust verzonken. Uit zijn slaap ontwaakt vervult Jezus dan het hart met zijn hemels gezang, speelt hij op de harp en versiert het hart met rozen. Als een hemelse Cupido doorschiet hij de wanden met zijn pijlen om vervolgens in het hart het vuur van de liefde te ontsteken en boven de aorta een kroon te plaatsen. De prenten waren in de wereld der Brabantse jezuïeten bijzonder geliefd, zij werden herhaaldelijk herdrukt en als boekillustratie gebruiktGa naar voetnoot2. Nauwelijks had de jezuïet Etienne Luzvic te Parijs Le Coeur dévot, throsne royal de Iésus Pacifique Salomon gepubliceerd, of in Douai verscheen een herdruk geïllustreerd met de prenten van Wierix. Het is deze Franse editie waarop Hohburg doelt in zijn voorrede Aan den Aandachtigen en God-Lievende Lezer: ‘... dit tegenwoordige Tractaatje word daarom met recht een levendige herts-theologia genoemt, dewyle het alleene op het Herte ziet, op dat jesus in het herte erkent en bevonden mochte worden. Tot dien eynde dan hebbe ik dese verbeeldinge, die ik in de Fransche Tale gevonden hebbe, willen (hoewel met Versen, Soliloquien, ende Suchtingen verçiert en vermeerdert) aan den dag geven. Soo sy nu uw Herte soodanig sullen trekken, ende door de kracht der Goddelyke genade beroeren gelyk als het myne, soo en suit gy deselve niet te vergeefs ge- | |
[pagina 86]
| |
bruyken’. Waar Luyken de prenten van Wierix heeft leren kennen? In de Nederlandse vertaling van Le Coeur dévot, door Gerard Zoes s.j. in 1627 te Antwerpen bezorgd onder de titel Het Godtvruchtige Herte? In Het Heylich Herte van pater Poirters, waarin we twaalf van de achttien prenten aantreffen? In Hohburgs Lebendige Hertzens-Theologie? Ik zou het niet kunnen zeggen, maar vast staat dat Luyken zich voor een aantal van zijn liederen duidelijk door de hartsymboliek van Wierix' Cor Jesu Amanti Sacrum liet inspireren. Ik kies als illustratie het lied Al ruyschen alle woude, dat gezongen wordt op de wijs: Het daghet uyt den Oosten. Het werd Luyken ingegeven door het twaalfde prentje, dat Jezus voorstelt rustend in het hart, het hoofd steunend op de linkerarm, die op zijn beurt weer rust op de wereldbol met het kruis. Het hart zweeft boven een zee waarover kwade geesten vanuit vier hoeken storm, onweer en bliksem blazen. Het onderschrift bij Wierix luidt: Frustra Boreas minatur/ Frustra fulmen debacchatur, / Frustra spument caerula / Dum in corde lectum stravit / Atque sponsus dormitavit / Tuta ridet sponsula. Al ruysschen alle woude;
Al bruyst het wilde meer,
Al beeft het al van donder,
Al straald de blixem neer,
Myn hert blyft sonder vreesen
In syn wezen.
Het kan ons niet verschrikken,
Al wet van buyten woeld,
Wanneer men maar van binnen,
Die schoonste ruste voeld;
Die schoonste ruste van binnen
Kan 't verwinnen.
Als Jesus sich in 't Herte,
Te ruste heeft geset,
Laat eens een onweer komen,
Dat dese rust belet;
Al 't quaat versmelt in vresen
Voor syn wesen.
O menschen woud gy leeren,
Waar in u heyl bestaat,
't Is hier in dat gy weelden,
En aardsche rykdom haat;
En dat gy tragt te winnen
Rust van binnen.
Ik bied mijn promotor op zijn vijfenzestigste verjaardag deze bijdrage aan als een aanvulling op de verdediging van mijn stelling, maar vóór alles toch als een herinnering aan onze uren met Luyken.
karel meeuwesse |
|