De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Na der Hebreisscher waerheyt’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen speciale beroepsopleiding op het oog hadden, maar dat ze zich door hun voorkeuren hebben laten leiden, zich daarbij zo breed als hun belangstelling ging, hebben willen oriënteren. Philips' interesses gingen vele kanten uit - het 16e-eeuwse ideaal van de universele geleerde heeft hem zeker in zijn greep gehad -: naar de juristerij, de filologie, de medische wetenschap en - waarom zou hij anders Genève bezocht hebben? - naar de theologie en de kerkgeschiedenis. Het Hebreeuws was, mede dank zij een aantal joodse en ex-joodse geleerden als Kimchi en Pagninus, bij de bijbelfilologen, de ‘bijbelse’ humanisten, sterk in de belangstelling gekomen, en Marnix zal er in Leuven en Genève wat van meegenomen hebben. Een specialist in deze taal is hij tijdens zijn studiejaren in geen geval geweest. Nolet durft zelfs zo ver te gaan: ‘... er is een tijd in zijn leven geweest dat hij even vreemd tegen een Hebreeuwse tekst aanzag, als thans de doorsnee-jurist, die zich plotseling aan enkele versregels van Homerus moet wagen en spijtig constateert, dat hij sinds zijn eindexamen op het gymnasium heel wat aan kennis van het grieks heeft ingeboet.’Ga naar voetnoot1 Nolet argumenteert zijn uitspraak met een citaat uit een brief van Marnix aan Bonaventura Vulcanius, waarin hij zegt verschrikkelijk (vehementer) op te zien tegen een bijbelvertaling ‘ut enim fateor video me linguam hebraicam propemodum dedidicisse’.Ga naar voetnoot2 Marnix schrijft dit op 21 juli 1586 en we weten dat hij in de voorafgaande jaren teveel aan zijn hoofd en omhanden heeft gehad om de studie van het Hebreeuws zelfs maar als liefhebberij te kunnen blijven beoefenen. En in zes jaar kan men inderdaad veel verleren. Was zijn kennis in de jaren van voorbereiding tot de eerste uitgave van zijn Psalmen zoveel breder en dieper? Dat moet haast wel, is men geneigd te menen. Maar er is een getuigenis dat tot voorzichtigheid maant. Op 21 november 1580, dus kort na het verschijnen van zijn berijming, schrijft Marnix vanuit Frankrijk - waar hij sedert augustus vertoefde in verband met een diplomatieke missie - aan Vulcanius o.m.: ‘Quod me ad versionem [Psalmorum] novam hortaris, fuit gratum. Ego certe jamdudum antequam Antwerpia discederem, id facere, hoc itineris tam longi otio, et fastidio pellendo, constitueram. Sed nescio quo malo, dum fui oblitus librorum quos mecum debueram asportasse, etiam factus sum negligentior. Paulo tamen antequam tuas accepissem literas [d.d. 15 Octobris], me ad illud opus accinxeram, sed addidit calcar tua exhortatio, ita ut jam omnia absolverim, nisi fortè hallucinor, etsi pleraque tumulturarie, propter librorum inopiam: nullam enim plane habeo versionem ad manum, nisi versu tum Gallico, tum nostrate, nec ullam plane interpretationem. Solummodo adfuit Hebraici textus enchiridiolum: sed tamen, si reverso licuerit conferre cum interpretibus, spero poenitendum me posuisse operam.’Ga naar voetnoot3 - Zonder vertolkers en commentaren, alleen maar met een Hebreeuws psalmboekje in zakformaat, was Marnix klaarblijkelijk hulpeloos! Daarom mogen we, moeten we aannemen dat hij bij het dichten van de Psalmen in Nederlandse verzen een intensief gebruik heeft gemaakt van vertalingen uit het Hebreeuws, commentaren daarbij en lexica. De vraag is slechts: welke? Daar ieder, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder uitzondering, die ooit over Marnix' Psalmen heeft gepubliceerd - ik heb hier de wetenschapsmensen op het oog, niet de stichtelijke-stukjesschrijvers - er a priori van uitging dat de dichter rechtstreeks naar de ‘grondtaal’ werkte, laat de literatuur ons op dit punt volkomen in de steek en zijn we op eigen onderzoek aangewezen. Bij mijn nasporingen, die zich, zij het met grote tussenpozen, over een aantal jaren uitstrekken, heb ik altijd één boek welbewust onaangeroerd gelaten, omdat ik meende dat het voor de Psalmen van 1580 niet (meer) in aanmerking kwam: de bijbel van Tremellius-Junius, die in '79 te Frankfurt van de pers was gekomen, en zeker niet de in mijn bezit zijnde, door Junius nogal gewijzigde editie-Hannover 1596. Totdat ik enkele dagen voor de inzendtermijn eigenaar werd van de ongewijzigde Londense (na-)druk van 1580: Testamenti Veteris BIBLIA SACRA... Latini Recens Ex Hebraeo facti, brevibúsque Scholiis illustrati ab Immanuele Tremellio & Francisco Iunio: /... / Londini, Excudebat Henricus Middletonus, impensis W.N.[orton] M.D.LXXX.Ga naar voetnoot1 Eerst nu bracht een ingeving me ertoe de psalmtekst hieruit te vergelijken met Marnix' berijming van 1580, waarbij ik tot de verrassende ontdekking kwam dat de ‘argumenten’ (korte inhoudsopgaven boven elke psalm) letterlijk naar deze bijbel waren vertaald. Twee volkomen willekeurig gekozen voorbeelden zullen de lezer overtuigen:
Hetzelfde geldt voor de ‘opschriften’.
De veronderstelling ligt voor de hand dat het niet bij deze perifere ontleningen gebleven zal zijn. Mijn kennismaking met Tr.-J. is juist lang genoeg geweest om hier en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar sporen van invloed op de psalmtekst zelf te ontdekken, veel te kort echter om na te gaan hoe ver Marnix zich door deze gids heeft laten leiden. Bij een dergelijk onderzoek moeten immers ook alle andere potentiële bronnen - vertalingen en commentaren - worden vergeleken. Diepgaand kan de beïnvloeding overigens nauwelijks geweest zijn. Het drukprivilegie werd verleend op 7 juli 1579; de ‘Waerschouvvinge aen den Christelijcken Leser’ dateerde Marnix op 18 mei 1580. Hij kan dus in de paar maanden dat hij over Tremellius' vertaling en annotaties beschikte,Ga naar voetnoot1 nog wel enige wijzigingen in het manuscript hebben aangebracht, zelfs nog ter drukkerij van Gillis vanden Rade, doch veel kan dit alles niet geweest zijn. Voorlopig is het licht van Tremellius' Biblia Sacra te zwak om de duisternis van vóór 1579 op te klaren. De zo zeer gewenste opheldering brengt de editie van 1591. Wel is daarin 70 % van alle verzen gewijzigd, zodat met veel recht van een nieuwe berijming gesproken mag worden, maar deze veranderingen betreffen voor het allergrootste deel de artistieke vormgeving, in uiterst geringe mate de materiële inhoud. Aan zijn berijming heeft Marnix, in margine, zijn Nederlandse vertaling van de Psalmen meegegeven, die de grondslag is geweest van zijn dichtwerk, niet alleen voor de tijd na 1580, maar ook in de periode 1573(?)-1579. Zowel Marnix' tijdgenoten als alle volgende generaties, tot op de dag van heden, hebben in de overtuiging geleefd dat het een regelrechte overzetting uit het Hebreeuws was. Aan deze illusie moet ik een eind maken. Marnix heeft zijn prozavertaling vervaardigd naar de Latijnse psalmtekst zoals hij die vond in LIBER PSALMORVM DAVIDIS. Tralatio duplex, Vetus & Noua. Haec posterior, Sanctis Pagnini, partim ab ipso Pagnino recognita, partim ex Francisci Vatabli Hebraicarum literarum professoris quondam Regii eruditissimis praelectionibus emendata & expolita. /... / Oliva [,] Rob. Stephani. M.D.LVI (in fine: M.D.LVII.Cal. Ian.)
Een eerste bewijs vormen ook nu de ‘opschriften’. Ik neem die van dezelfde psalmen als hierboven.
Alleen de Benjamiter uit Ps. 7 herinnert aan Tremellius.
Belangrijker is echter aan te tonen hoezeer de psalmteksten overeenstemmen. Natuurlijk zou een groot aantal psalmen geciteerd moeten worden om alle twijfels te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen wegnemen en bovendien zouden alle overige vertalingen die Marnix in zijn boekerij had, zo niet nog andere, moeten worden bijgebracht om te kunnen doen concluderen dat ze niet als ‘Vorlage’ in aanmerking komen. Daartoe ontbreekt hier de plaatsruimte. Ik beperk me dan ook tot een middelkleine psalm en een klein fragment.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met opzet heb ik een fragment van ps. 84 gekozen om te laten zien dat het Latijn van Pagninus de vertaler soms voor een probleem zet, zodat het raadplegen van een exegetische commentaar noodzakelijk wordt. Het is niet moeilijk wat plaatsen te verzamelen waaruit blijkt dat Marnix de voorkeur gaf aan een andere vertaling, maar dat het Liber Psalmorum van 1556/'57 zijn hoofdbron is geweest, staat wel vast, niet alleen voor de Psalmen, maar ook voor de oudtestamentische ‘Schriftuerlijcke Lofsangen’, die hij als Cantica erin aantrof. In 1594 begon Marnix zijn werk als bijbelvertaler. Behalve persoonlijk eerherstel betekende zijn aanstelling als zodanig ook een wetenschappelijke onderscheiding, waaraan zijn overzetting van de Psalmen natuurlijk niet vreemd is geweest. Hij verhuisde van West-Souburg naar Leiden, waar het complete hulpapparaat van de universiteitsbibliotheek tot zijn beschikking stond en waar hij eventueel adviezen kon inwinnen bij de hoogleraar in het Hebreeuws. Na vergelijking van de belangrijkste vertalingen (Pagninus 1528; Leo Judae 1545, herdr. 1605; Pagninus-Vatablus 1557; Tremellius-Junius 1580, herdr. 1596) was het wederom een verrassing te moeten constateren, dat Marnix ook nu één Latijnse overzetting van het Oude Testament - verder dan het boek Genesis schijnt hij in de volgende vier jaar niet gekomen te zijn - als grondslag voor zijn werk heeft aangenomen en aangehouden. Hij heeft in Santes Pagninus een onbeperkt vertrouwen gehad en deze dan ook woord voor woord gevolgd. Robert Etienne had de door de auteur zelf verbeterde bijbel in 1557 uitgegeven, met de annotaties van Vatablus: BIBLIA. Vtriusque Testamenti. De qvorvm nova interpretatione et copiosissimis annotationibus lege quam in limine operis habes epistolam. Oliva Rob. Stephani. M.D.LVII. Twee kleine fragmenten uit Geneses zullen mijn bewering moeten waarmaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik moet de verleiding weerstaan om na te gaan hoe Marnix zijn tekst vertaalde: waar hij een variant kiest uit het notenapparaat; waar hij eventueel aan een andere ‘bron’ de voorkeur geeft, maar ook, hoe hij van het Latijn Nederlands maakt. Nu echter de ‘Vorlage’ gevonden is, kan dit met meer vrucht gebeuren dan vroeger het geval was. Marnix een hebraïst, de grootste hebraïcus van zijn tijd? - zoals sommigen gemeend hebben. De ‘Hebreische waerheyt’ is tot hem gekomen via het Latijn, maar hij heeft dit zelf altijd angstvallig verborgen gehouden. Of heeft hij geoordeeld dat dit (wetenschappelijk) bedrog te vroom was om het als bedrog te beschouwen? Er blijft nog een vraag over - naast vele andere overigens -: kende hij toch voldoende Hebreeuws om zelf te kunnen uitmaken welke Latijnse vertaling het allerbest de oorspronkelijke tekst weergaf? Een aantal van deze vragen zal wel altijd onbeantwoord moeten blijven. Het doet er ook niet zoveel toe. De betekenis van Marnix als dichter en prozaïst, de waarde van zijn berijmings- en vertaalwerk wordt door de ontdekking van enige zijner ‘bronnen’ niet aangetast, evenmin als door het feit dat hij fraaie vondsten van zijn voorgangers - Utenhove, De Heere en zelfs Datheen - in zijn strofen integreerde. Voor mij blijft Marnix' Boeck der Psalmen de in alle opzichten uitnemendste berijming van de 16e eeuw. s.j. lenselink |
|