Zwartmaker
In een artikel van A.P.A. Eskens, Te Amsterdam geëxecuteerde Leidenaars (Leidsch Jaarboekje, 1944, 191, vlg.) staan de namen vermeld van zes personen, die tussen 1693 en 1746 door beulshanden ter dood zijn gebracht. Op 22 januari 1695:
‘Jan van Velzen/alias Jan van Immenes, deze is geweest een zoogenaamde Swartmaaker, welke is levendig Geradbraakt, en 't Lichaam buiten op een Rad gebragt.’
Van drie personen wordt het misdrijf vermeld: ‘Manslag’, ‘de verfoeylijke Sonden van Sodomie’ en ‘afgrijselijke Straatschenderijen’; in het artikel wordt swartmaaker niet nader uitgelegd.
Bij navraag bij het w.n.t. bleek men daar reeds één bewijsplaats van zwartmaker te hebben uit het artikel van P.C. Molhuijsen, Over de onveiligheid van vroeger tijd in Sloet tot Oldhuis, Tijdschr, voor Staathuishoudkunde en Statistiek 14, 148 [1857]: ‘De boosdoeners hadden inderdaad medepligtigen onder de ingezetenen, die zich somtijds bij hen voegden, en zich, om bij de huisbraken onbekend te zijn, vermomden of het aangezigt zwart maakten: van hier de naam zwartmakers, nog bij overlevering bekend’.
Mr. Dr. A.C. Crena de Iongh wijst mij daarbij nog op de volgende woordenboken. Zwartmaker werd door hem voor het eerst aangetroffen in Halma (Ned.-Frans [1710]):
‘Zwartmaaker ... een zwartgeverfde straatschender.’
Vervolgens in Marin (Ned.-Frans ed. 1717):
‘Zwartmaakers, naam die men zekere struikroovers, onlangs uitgeroeyd, gegeven heeft, omdat zij om onbekend hun moedwil te bedrijven, hun aangezigt ergens mee zwart maakten’, en in Kramers/Neder-Hoog Duitsch Woordenboek [1719]:
‘Men noemt zwartmaakers, een slag van nachtelijke straat-schenders, en Huisbreekers, die haar Aanzicht zwart maken, om dus onbekend te zijn’. Marin heeft het voor het laatst in ed. 1782, niet meer in ed. 1793. Voor het laatst trof Mr. Dr. A.C. Crena de Iongh het aan in Olinger (Ned.-Frans [1822] zwartmaker:
‘Homme qui se noirçit pour rester inconnu.’
Zelf trof ik nog aan in Hannot (Ned.-Latijn ed. 1704 en 1719):
‘Iemand zwart maken, onteeren. Zie Onteeren, enz.’ Bij dit laatste w.w. wordt men o.a. verwezen naar verkrachten, lat. constuprare, stuprare. Dat bracht mij aanvankelijk op de gedachte dat Swartmaaker op de hierboven aangehaalde plaats in het Leidsch Jaarboekje van 1944 ‘verkrachter’ zou kunnen betekenen. Die gedachte vindt evenwel in de andere bewijsplaatsen geen voldoende steun.
Molhuijsen vermeldt nog in zijn eerder genoemd artikel, blz. 133:
‘Gewone diefstal was met den strop, straatroof en moord met het rad, brandstichting en schennis van kerken en kloosters met den brandstapel bedreigd’.
Met al deze gegevens is het misdrijf, waaraan de zwartmaker Jan van Velzen zich heeft schuldig gemaakt, dus niet precies vast te stellen.
Alkmaar
c. kostelijk