De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelijkschakelend verbandMet ‘gelijkschakelend verband’ bedoel ik het syntactisch verband dat er bestaat in uitingen als 's Lands wijs, 's lands eer., Geen nieuws, goed nieuws., Zo heer, zo knecht., en dergelijke. Met het oog op een poging om iets meer over de aard van dat verband te weten te komen, onderzocht ik honderd voorbeelden van dat typeGa naar voetnoot1. Daarmee is de beschikbare voorraad in het Nederlands lang niet uitgeput. Hetzelfde verband komt trouwens ook in andere talen voor.
Frans
Trente-six métiers, quarante malheurs.
Point d'argent, point de suisse.
Premier venu, premier molu.
Chose promise, chose tenue.
Tel bec, tel chant.
Duits
Krauskopf, Brauskopf.
Kein Geld, keine Messe.
Wie gewonnen, so zerronnen.
Unbekannt, unbeliebt.
Je weiter, je teurer.
Engels
First come, first served.
So got, so gone.
Unknown, unkissed.
No mill, no meal.
Seldom seen, soon forgotten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Beschrijving van het verbandHet merkwaardige van die gevallen is, dat zij zelfstandige taaluitingen zijn zonder persoonsvorm. Dat kenmerk volstaat echter niet om van ‘gelijkschakelend verband’ te kunnen spreken: er bestaan immers zelfstandige taaluitingen zonder persoonsvorm die een nevenschikkend verband vertonen (b.v. Een grote lantaarn en een klein lichtje.; Veel raad maar weinig baat.), en andere met een onderschikkend verband (b.v. Beter laat dan nooit.; Geen rook zonder vuur.) Het komt er dus op aan voorbeelden te kiezen zonder persoonsvorm, en waarvan de leden niét met elkaar verbonden worden door een voegwoord of een voorzetsel. De gevallen van gelijkschakelend verband bestaan nl. altijd uit twee leden. In de geschreven taal worden zij gewoonlijk door een komma gescheiden. Wat die interpunctie betreft blijkt er wel enige weifeling te bestaan. Sommigen schrijven een verbindingsstreepjeGa naar voetnoot2, anderen gebruiken helemaal geen leestekenGa naar voetnoot3. De schrijfwijze met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een komma (WNT, Van Dale) is zeker te verdedigen, omdat er gewoonlijk een pauze gehoord wordt tussen de leden. Die twee leden zijn meestal symmetrisch gebouwd: van de honderd voorbeelden die ik onderzocht, zijn er maar acht werkelijk asymmetrischGa naar voetnoot1. Met symmetrisch bedoel ik, dat beide leden dezelfde syntactische structuur en dezelfde woordvolgorde vertonen. Die structuur kan van allerlei aard zijn. 1. In 69/100 gevallen bevat elk lid een zelfstandig naamwoord met of zonder lidwoord, en meestal (66/69) komt daar een bepaling bij. Die bepaling is doorgaans een bijvoeglijk naamwoord (45/66), maar het kan ook een voornaamwoord zijn, een telwoord, een genitief, een voorzetselconstructie, een bijwoord.
De symmetrie gaat zover, dat het zelfstandig naamwoord in beide leden gewoonlijk in hetzelfde getal staat: slechts in 5/62 gevallen met een zelfstandig naamwoord als kern is dat niét zo.
2. In 10/100 gevallen krijgen we een bijvoeglijk naamwoord, al of niet met een bijwoord of een voorzetselconstructie.
3. Een werkwoordsvorm met een bepaling in ieder lid is betrekkelijk zeldzaam: 5/100.
4. Hetzelfde geldt voor een voornaamwoord met een bijwoord of een voorzetselconstructie erbij: 3/100.
5. De structuur met een bijwoord of een voorzetselconstructie in ieder lid heeft dezelfde lage frequentie: 3/100. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er blijkt enige voorliefde te zijn voor een structuur met hoe + vergrotende trap in ieder lid: 13/100 (11 van die gevallen zijn al bij andere structuren gerekend).
De voorbeelden van asymmetrische constructie die in het onderzochte honderdtal voorkomen, vertonen de volgende structuur.
Zoals hierboven vermeld, zijn er zo maar acht voorbeelden. De 92/100 gevallen die wél symmetrisch zijn, tonen duidelijk aan, dat er bepaald een voorkeur is voor symmetrie. Een even duidelijke voorkeur blijkt er te bestaan voor een structuur met een zelfstandig naamwoord als kern: 69/100. Terloops noteer ik hier nog, dat de symmetrische structuur dikwijls gesteund wordt door het rijm: in 43/100 gevallen rijmt het tweede lid met het eersteGa naar voetnoot1; er komen zelfs zes gevallen met stafrijm voor (b.v. nr. 5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De aard van het verbandDe bedoelde taaluitingen kunnen getransformeerd worden tot zinnen die dezelfde tweeledigheid vertonen als die taaluitingen zelf. We krijgen dan twee nevengeschikte zinnen, zinnen met een betrekkelijke bijzin als onderwerp, zinnen van het type Als ..., dan ..., Zo ..., zo ..., enz. Nu is het wel merkwaardig, dat er van de honderd onderzochte voorbeelden niet minder dan 93 zó getransformeerd kunnen worden, dat beide leden dezelfde syntactische functie vervullen. Beide leden blijken dan onderwerp te zijn, of lijdend voorwerp, of naamwoordelijk gezegde, enz.. In heel wat gevallen bevat elk lid zelfs twee ‘zinsdelen’, en wel telkens dezelfde: onderwerp + naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp + bijwoordelijke bepaling, bijwoordelijke bepaling + naamwoordelijk gezegde, enz.. Ter illustratie volgen hier de getransformeerde zinnen die beantwoorden aan de voorbeelden hierboven aangehaald. De nummering stemt overeen met die van de voorbeelden hierboven; de woorden die in het gelijkschakelend verband zelf voorkomen, staan cursief.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de asymmetrische voorbeelden kunnen de nrs. 22 en 23 op de boven omschreven manier getransformeerd worden.
De andere asymmetrische gevallen komen dadelijk ter sprake. Dat we die voorbeelden zo kunnen transformeren, betekent niet noodzakelijk dat de spreker op die transformatie steunt om tot de bedoelde uiting te komen, en evenmin dat de hoorder die transformatie nodig heeft om dergelijke uitingen te interpreteren. Het betekent niet eens, dat het de enige manier zou zijn waarop we die voorbeelden kunnen transformeren. Soms kan het ook anders, en wellicht zullen veel taalgebruikers spontaan juist die andere transformatie verkiezen. Het eerste lid wordt dan onderwerp, en het tweede naamwoordelijk gezegde of lijdend voorwerp.
Dat we 93/100 gevallen kunnen transformeren tot zinnen waarin beide leden dezelfde syntactische functie vervullen, brengt m.i. wél een syntactische eigenschap van het bedoelde verband aan het licht, zodat we misschien enig inzicht krijgen in de aard van dat verband. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Maar laten we eerst eens kijken naar de 7/100 gevallen die niét transformeerbaar zijn op de boven beschreven wijze. Het zijn de nrs. 24Ga naar voetnoot1, 25, 26, en nog één dat nog niet geciteerd werd: Een vergeten burger, een gerust leven. Op één na (het laatste) zijn zij alle asymmetrisch gebouwd. De niet-transformeerbaarheid op de bedoelde manier schijnt dus verband te houden met de ongelijke woordinhoud van beide leden. Voor het overige vertonen ook de transformaties van dié gevallen een sterk parallellisme, of een duidelijke overeenkomst met de 93 andere transformaties.
Het syntactisch verband is in die gevallen natuurlijk niet gelijk in beide leden, maar het procédé stemt toch in zoverre overeen met dat van de 93 andere, dat ook hier de belangrijkste betekenisdragers verenigd zijn in één verband. Ik vraag mij dan ook af, of die zeven gevallen wel wezenlijk anders zijn voor het taalgevoel van de spreker. Op grond van de hierboven vastgestelde eigenschappen stel ik voor, dit verband ‘gelijkschakelend’ te noemen. Ik geef die term gaarne voor een betereGa naar voetnoot2, maar hij lijkt mij de aard van het bedoelde verband, voor zover wij die thans menen te kennen, tamelijk goed weer te geven. Het typische van dat verband is immers, dat beide leden gelijkgeschakeld worden, en dat zowel syntactisch als semantisch: a. syntactisch: bij transformatie heeft het ene lid dezelfde functie als het andere (93/100); b. semantisch: de inhoud van het ene lid wordt op een of andere manier gelijkgesteld met die van het andere (100/100)Ga naar voetnoot3. Het gelijkschakelend verband is niet hetzelfde als het nevenschikkende. In dit laatste geval wordt het verband meestal aangeduid door een voegwoord; in het eerste niet. Bij nevenschikkend verband heeft men gelijke syntactische waarde in één en dezelfde constructie; bij gelijkschakelend verband is er gelijke syntactische waarde in twee verschillende constructies, die samen echter wel één zin vormen. Semantisch heeft men bij nevenschikkend verband optelling of uitsluiting, maar geen gelijkstelling zoals in het gelijkschakelend verband. In de omgangstaal en vooral in de volkstaal wordt het voegwoord en veel meer gebruikt dan in de cultuurtaal. Dat geldt ook voor het verband dat ons thans bezig- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houdt: in 39/100 gevallen kan en of maar ingelast worden, en men hoort de voorbeelden soms ook in die vormGa naar voetnoot1. Daarop voortgaande zouden we het bedoelde verband kunnen opvatten als nevenschikkend. Dat lijkt mij echter niet verantwoord, 1o omdat de inlassing van een nevenschikkend voegwoord niet in alle gevallen mogelijk is, maar slechts in een minderheid (39/100); 2o omdat het voegwoord hier meer tot de sfeer van het taalgebruik behoort dan tot die van het taalsysteem: het heeft niet ten volle syntactische functie, maar vooral stilistische. Wél kunnen we uit dat verschijnsel afleiden, dat ook voor het taalgevoel de twee leden van het verband op een of andere manier gelijk zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Verschil met het predicerend verbandDr. F.G. Droste beschouwt het predicerend verband (Hij loopt.) en het gelijkschakelende als dezelfde soort van syntactisch verband, die hij ‘coactief’ noemtGa naar voetnoot2. Naar mijn mening zijn er echter zuiver linguïstische gronden, om ze als twee verschillende soorten van syntactisch verband op te vatten. 1. Produktiviteit - Het predicerend verband is uiterst produktief, maar het gelijkschakelende is dat in veel mindere mate: het blijft beperkt tot geijkte woordcombinaties zoals spreekwoorden, en af en toe slagzinnen (b.v. Geen Vlaams, geen centen!). 2. Woordinhoud - Het predicerend verband omvat meestal een woord dat als onderwerp fungeert - in de bevelzin ontbreekt het dikwijls - en altijd een persoonsvorm. Het gelijkschakelend verband omvat noch het een noch het ander. Als beide leden bij transformatie de functie van onderwerp vervullen, doen zij dat ten opzichte van twee verschillende persoonsvormen, en natuurlijk niet ten opzichte van elkaar. 3. Woordvolgorde - Bij predicerend verband kan de woordvolgorde gewijzigd worden: Hij loopt (daar). / (Daar) loopt hij., en de woorden kunnen zelfs van elkaar gescheiden worden: (... omdat) hij (daar) loopt. Bij gelijkschakelend verband is geen van beide mogelijk; daar is de woordvolgorde vast. Er is wel een geval als Goedkoop, duurkoop. naast Duurkoop, goedkoop.Ga naar voetnoot3, maar dan heeft men ook twee verschillende uitingen, waarvan de ene niet in de plaats kan komen van de andere. De betekenis is in zo'n geval even verschillend als bij niet helemaal en helemaal niet. Droste meent - m.i. terecht - dat het verband in Hij loopt. niet hetzelfde is als het onderschikkend verband. Het belangrijkste verschil is volgens hem, dat het verband in Hij loopt, sterker is dan het onderschikkende, wat o.a. blijkt uit het feit dat de leden uit elkaar geplaatst kunnen worden: (Hij zegt dat) hij ... loopt.; bij onderschikkend verband is dat niet mogelijkGa naar voetnoot4. Maar in een gelijkschakelend verband zijn de leden evenmin scheidbaar. Dit toont m.i. aan, dat we predicerend en gelijkschakelend verband niet als één zelfde soort van syntactisch verband mogen opvatten: de plaatsmogelijkheden liggen anders. 4. Accent - Bij predicerend verband horen we meestal een éénledige toonfiguur, met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het hoofdaccent op het ene of op het andere lid: ‘Hij loopt. of Hij’ loopt. Ook beide leden kunnen accent krijgen: ‘Hij’ loopt., maar 1o is dat betrekkelijk zeldzaam, en 2o kan men eraan twijfelen of beide accenten wel even zwaar zijn. - Bij gelijkschakelend verband dragen beide leden altijd accent. We horen een tweeledige toonfiguur, met een hoge toonkern op het eerste lid, en een lage op het tweede. 5. Aard van het verband - In een predicerend verband is er over het algemeen congruëntie tussen de persoonsvorm en het onderwerp; in een gelijkschakelend verband niet, omdat er nu eenmaal geen persoonsvorm is. Als we hier ook de z.g. traditionele zinsontleding bij betrekken, blijkt er nog een ander verschil. Een predicerend verband omvat (meestal) een ‘onderwerp’ en een ‘gezegde’; een gelijkschakelend verband niet. Er zijn wel gevallen waarin men het eerste lid kàn opvatten als een ‘onderwerp’ en het tweede als een ‘gezegde’Ga naar voetnoot1, maar over het algemeen is dat niét mogelijk. Als syntactisch verband gelegd wordt om semantisch verband te leggen, moeten we hier besluiten tot twee verschillende soorten van syntactisch verband, omdat het semantisch verband verschillend blijkt te zijn. Predicerend en gelijkschakelend verband hebben echter met elkaar gemeen, dat zij sterker zijn dan het onderschikkend verband: geen van beide leden is weglaatbaar zonder dat het geheel onbegrijpelijk wordt, een kenmerk waar Droste reeds op gewezen heeft. In dat opzicht zouden we beide typen desnoods kunnen beschouwen als subcategorieën van één en dezelfde soort van syntactisch verband, die we dan met Droste ‘coactief’ zouden kunnen noemen. Gelijkschakelend verband wordt trouwens nogal eens opgevat als een elliptische zin. Zo schijnt De Vooys te menen, dat in die gevallen het koppelwerkwoord is weggelatenGa naar voetnoot2. Soms kan men er inderdaad een koppelwerkwoord ‘bij denken’Ga naar voetnoot3, maar lang niet altijd: de nrs. 3, 4, 10 enz. enz. laten zich bezwaarlijk transformeren tot zinnen waarin alleen een koppelwerkwoord wordt ingevuld, en waarin het eerste lid dan fungeert als onderwerp. Er ‘ontbreekt’ niets aan het gelijkschakelend verband, en daarom noemen we het beter niet ‘elliptisch’Ga naar voetnoot4. Omwille van het grote verschil in produktiviteit, woordinhoud, woordvolgordeen accentmogelijkheden, en de aard zelf van het verband, lijkt het dan ook wenselijk predicerend en gelijkschakelend verband als twee verschillende soorten van syntactisch verband te beschouwen. Waar Droste komt tot ‘ten hoogste’ drie soorten, nl. onderschikkend, nevenschikkend en coactiefGa naar voetnoot5, meen ik dat we er vier kunnen onderscheiden: nevenschikkend, onderschikkend, predicerend en gelijkschakelend. g. jo steenbergen |
|