| |
| |
| |
Aankondigingen en Mededelingen
Frans-Vlaanderen
Jozef Deleu, de actieve vlaamse hoofdredacteur van het gestadig in aanzicht en aanzien winnende tijdschrift Ons Erfdeel, heeft met zijn noordnederlandse mederedacteur Frits Niessen een boekje samengesteld dat Frans-Vlaanderen getiteld is. Ze geven daarin een aangenaam leesbare beschrijving van land en volk en taal in het uiterste noordwesten van Frankrijk, vroeger en nu. Het boekje is niet gesteld in een toon van opgewonden maar onpraktisch idealisme; de auteurs blijven met beide voeten op de begaanbare grond van de werkelijkheid. Daarom verdient het de aandacht van ieder die waarde hecht aan het instandhouden, buiten de staatsgrenzen van België en Nederland, van nederlandse taal en cultuur. Wat daarvan rest in Frans-Vlaanderen, en wel vooral in de nog weinig versteedste en weinig geïndustrialiseerde z.g. ‘Westhoek’, ligt onder zware druk van de centraliserende en unificerende taalpolitiek van de franse regering, die aan anderstalige minderheden weinig of geen plaats gunt in het onderwijs. Zo moeten particuliere initiatieven onder moeilijke omstandigheden trachten levend te houden wat blijkbaar nog enige levenskracht heeft, en de band te verstevigen die Frans-Vlaanderen nog aan de Nederlanden bindt. Van wat er in die richting gebeurt, en welke resultaten er worden bereikt en nog bereikt zouden kunnen worden bij een soepeler taalbeleid van de franse regering, geven Deleu en Niessen een duidelijk beeld.
Frans-Vlaanderen, een boekje van 112 bladzijden in klein pocketformaat, is uitgegeven bij de N.V.J. Van In & Co., Lier. De prijs is 70 belgische frank.
| |
Tijdschrift voor toegepaste taalwetenschap
In Leuven is in 1957 opgericht een ‘Instituut voor Toegepaste Linguïstiek’, afgekort ITL. Tot 1967 heeft het onder leiding gestaan van Prof. J.L. Pauwels; daarna heeft Prof. L.K. Engels de leiding overgenomen. Dat Instituut is nu begonnen met een Tijdschrift voor Toegepaste Linguïstiek uit te geven. Het zal ‘tenminste tweemaal per jaar’ verschijnen, en voornamelijk bijdragen opnemen over ‘taaldidactiek, kwantitatieve linguïstiek, taalonderzoek met computer, contrastieve linguïstiek en tweetaligheid’. De redactie wordt gevormd door L.K. Engels voornoemd en vijf anderen.
Het eerste nummer, 64 bladzijden groot, opent met een engels artikel van de hoofdredacteur Engels, Applied Linguistics. Hij geeft daarin een overzicht van wat met toegepaste linguïstiek bereikt kan worden en al bereikt is, en in het biezonder van de werkzaamheden die het ITL zelf ontwikkelt. Een tweede artikel, van W. Martin, die als medewerker aan het Instituut verbonden is, geeft een proeve van Statistiek en linguïstiek, een onderzoek naar de frequentie van voor- en nabepalingen bij onderschikkende substantiefgroepen in opstellen van dertien- en zestienjarige scholieren.
Een andere ITL-medewerker, R. Eeckhout, wil ‘een praktische en toch verantwoorde voorstelling geven van de enigszins ondoorzichtige groep van zgn. “sterke” werkwoorden in het Nederlands.’ De titel echter van zijn artikel, De Werkwoorden met Vocaalwisseling in het Moderne Nederlands, doet meer verwachten dan de auteur in feite biedt. Hij heeft zich kennelijk beperkt tot de ‘sterke’ werkwoorden in de meest
| |
| |
enge traditioneel-historische zin, en daardoor een onvolledig beeld gegeven van de ‘werkwoorden met vocaalwisseling in het moderne Nederlands’. De verba doen, gaan, staan en zien zijn in zijn statistische ordening niet verwerkt; evenmin de groep van brengen-bracht, hebben-had, denken-dacht en die van zuilen-zou en kunnen-kon. De maatstaven die gegolden hebben bij het uitsluiten van deze belangrijke werkwoorden met hoge gebruiksfrequentie, zijn wel ongeveer duidelijk voor iemand die een paar millennia in de taalgeschiedenis terug kan zien. Minder duidelijk is, waarom zulke (prae)historische maatstaven zijn aangelegd door iemand die welbewust synchroon te werk wil gaan en de toestand in het moderne Nederlands ‘praktisch en verantwoord’ statistisch wil beschrijven.
Een artikel van A. Keuleers, Beschrijving en Interpretatie van Linguïstische Frequenties, is een uitvoerige bespreking van een boek van Henry Kucera en W. Nelson Francis, Computational Analysis of Present-Day American English.
In de rubriek Boekbesprekingen recenseert L.K. Engels de dissertatie van zijn medewerker E. Nieuwborg, De distributie van het onderwerp en het lijdend voorwerp in het huidige Nederlands in zijn A.B.-vorm, die in 1968 is uitgegeven in een reeks Voorstudies van het Instituut. Daarop volgen enige recensies van niet-nederlandstalige publikaties, die liggen op of nauw grenzen aan de terreinen waarop het Instituut werkt; alle recensies zijn gesteld in de taal van het besproken werk.
Abonnementen op het tijdschrift kunnen opgegeven worden bij het ITL, Vesaliusstraat 2, Leuven. Dat is ook het redactie-adres. Jaarabonnement Bfr. 100; losse nummers Bfr. 50.
| |
Taalkunde in artikelen
Een inlegvel bij de vorige aflevering heeft onze lezers al voorbereid op de bij Wolters-Noordhoff N.V. uitgegeven verzamelbundel Taalkunde in artikelen, bezorgd door J. Hoogteijling. Dat prospectus bevatte de volledige lijst van de opstellen die in de bundel zijn opgenomen. Het zijn er 44 in totaal, die, samen met het voorwerk en een register aan het slot, 480 bladzijden vullen en in omvang variëren van twee tot achtentwintig bladzijden. Het boek kost f35,-.
De verzamelaar heeft bij zijn keus vooral gedacht aan studerenden voor de middelbare akte Nederlands A als lezers. Dat verklaart dat historisch taalonderzoek zo goed als geheel afwezig is. Daaruit zullen we ook moeten verklaren dat alle artikels van jonge datum zijn: het oudste is van 1947, en meer dan de helft dateert van 1960 of later. Van die grootste helft is het merendeel verschenen in Levende Talen en De Nieuwe Taalgids, tijdschriften die de A-kandidaten geregeld zien, velen van hen als abonnee over een aantal, zij het dan geen groot aantal jaren. Daarom zal de behoefte om via bibliotheken artikels in handen te krijgen, bij de jongste jaargangen betrekkelijk gering zijn. Uit dat oogpunt bezien, zouden opstellen uit recente jaargangen van zeer verspreide tijdschriften niet in de eerste plaats in aanmerking komen voor bundeling. Daartegen is echter aan te voeren, dat de keus die de heer Hoogteijling gemaakt heeft, de gebruiker in staat stelt, het debat over onderwerpen die de laatste tijd nogal aan de orde geweest zijn (zoals koppelwerkwoord-naamwoordelijk gezegde, interjectie), gemakkelijk in samenhang te overzien. Ook mag van de
| |
| |
bundel gezegd worden, dat hij vrij goed weerspiegelt wat veel nederlandse linguïsten de laatste jaren bezighoudt: algemeen-taalwetenschappelijke methodiek toegepast op of gedemonstreerd aan de grammatische beschrijving van het Nederlands.
In de uitvoering onderscheidt de bundel zich van de meeste dergelijke uitgaven hierin, dat alle artikels gereproduceerd zijn in de vorm waarin ze oorspronkelijk zijn verschenen, met lettertype, bladspiegel, paginering en al, die laatste los van de doorlopende paginering van het hele boek. Aangezien nu in de inhoudsopgave de herkomst van elk artikel nauwkeurig is aangegeven, kan een bezitter van de bundel citeren of verwijzen alsof hij de publikatie in de oorspronkelijke verschijningsvorm voor zich had.
| |
‘Bouquet’
W.A.P. Smit, Hooft en DIA, 16, schrijft de term ‘bouquet’ voor ‘groep samenhangende, maar verscheidenheid vertonende gedichten’ toe aan H.W.van Tricht, en ik ben hem daarin gevolgd NTg. lxi, 204. Een lezer wijst mij erop dat de term ook al voorkomt in een boek dat een jaar eerder verschenen is dan dat van Van Tricht over Hooft, namelijk bij Jacob Smit, E.J. Potgieter ('s-Gravenhage en Antwerpen, 1950), blz.275, waar het gaat over De Nalatenschap van den Landjonker. Daar staat het volgende:
Hij [Potgieter] kon nu beginnen met zich in hem [de landjonker] te verplaatsen, en vanuit zijn standpunt een bundel gedichten te ontwerpen van landelijk leven en aristocratische liefde. Hij deed dat met alle kunstvaardigheid waarover hij beschikte en ontwierp een verzamelingetje van smaakvolle diversiteit, als een zorgvuldig geschakeerd bouquet [...]
Na aldus de term ‘bouquet’ in de vorm van een vergelijking te hebben geïntroduceerd, gebruikt Jacob Smit hem even verder op dezelfde bladzij, als hij het heeft over Gedroomd Paardrijden,
dat [...] de indruk maakt van een reusachtige rhododendron die op het laatst nog aan het bouquetje toegevoegd werd [...].
Aan Jacob Smit komt dus de prioriteit toe boven Van Tricht. Toch zal de laatstgenoemde geen navolger zijn. Toen de Potgieterbiografie verscheen, was, zo mogen we aannemen, Van Tricht met de kopij voor zijn Hooftbiografie wel zo ver gevorderd, dat hij kwalijk nog iets kon ontlenen aan zijn voorganger. Dat hij zelfstandig tot de term ‘bouquet’ is gekomen, is te meer aannemelijk omdat bij Smits bouquet van Potgieter de nadruk valt op de met zorg aangebrachte schakering, terwijl Van Tricht een aantal gedichten juist om dat wat ze gemeen hebben, namelijk dat ze aan dezelfde geliefde gewijd zijn, tot een ‘bouquet’ bijeengroepeert.
C.B.v.H.
| |
Herdenkingsuitgave van Bredero's ‘Groot Lied-boeck’
In verband met de Bredero-herdenking van dit jaar is bij de uitgever Ad. Donker te Rotterdam een nieuwe uitgave - de derde - verschenen van Groot Lied-boek van G.A. Brederode, naar de oorspronkelijke uitgave van 1622, ‘Tekstverzorging en inleiding van Dr. A.A.van Rijnbach’ (oblong-formaat; 373 blzz.; geïll. met de oude prenten; prijs
| |
| |
f4.50). Het gaat hier om een fotomechanische herdruk van de fraaie editie, die Van Rijnbach in 1944 voor dezelfde uitgever (toen gevestigd ‘te Bilthoven en Antwerpen’) verzorgde. Daarbij werd echter het oorspronkelijke formaat (20½- bij 15½) verkleind (tot 18 bij 13), terwijl de gedistingeerde band werd vervangen door een geplakte omslag van stevig papier. Het uiterlijk van deze herdenkingsuitgave is er zodoende niet op vooruitgegaan. Daar staat evenwel tegenover, dat de prijs bijzonder laag is en het Groot Lied-boek binnen het bereik brengt van iedere geïnteresseerde. De tekstverzorging en de annotatie van Van Rijnbach hebben terecht een uitstekende naam, al begint na 24 jaar de behoefte aan een nieuwe editie - op basis van de na-oorlogse literair-wetenschappelijke inzichten en verworvenheden - zich te doen gelden.
| |
Nieuwe stof voor Spectrale Verontrusting
In aansluiting op mijn artikel Spectrale verontrusting in de vorige aflevering van dit tijdschrift (blz. 251-256) vestig ik de aandacht op twee nieuw-verschenen deeltjes in de serie Spectrum van de Nederlandse letterkunde, samengesteld, ingeleid en toegelicht door Dr. M.C.A. van der Heijden (Prisma-boeken, Utrecht/Antwerpen). Het zijn de nummers 2 en 6 van de 25 geprojecteerde delen. Nr. 2 brengt onder de titel Een groot schat in een klein vat ‘Geestelijke vertelkunst uit de Middeleeuwen’ (309 blzz.); nr. 6 (O Muze, kom nu voort) is gewjjd aan ‘De ontluiking van de Renaissance’ (472 blzz.).
Ook voor deze boekjes geldt volledig wat ik in mijn artikel opgemerkt heb over de vier eerder verschenen delen. Enerzijds is de opgenomen literatuur uitstekend gekozen, anderzijds is de wijze waarop Van der Heijden meermalen het werk van vroegere editeurs accapareert onaanvaardbaar. In nr. 2 zijn volledig afgedrukt: Vanden Levene ons Heren (bijna 5000 versregels!), De reis van Sente Brandane en Beatrijs. In de ‘Verantwoording’ (blz. 309) wordt daarbij aangetekend: ‘De teksten zijn letterlijk opgenomen volgens oudere uitgaven; alleen de interpunctie en de behoofdlettering werden hier en daar naar mijn inzicht gewijzigd, of aangevuld ter verduidelijking voor de hedendaagse lezer’. Die ‘oudere uitgaven’ blijven ook ditmaal niet onvermeld. Het zijn: voor Vanden Levene ons Heren de editie van W.H. Beuken (2 dln., Purmerend 1929), voor De reis van Sente Brandane die van A.T.W. Bellemans (‘Klassieke Galerij’ nr. 5, Antwerpen-Amsterdam 1942), voor Beatrijs die van Rob Roemans en Hilda van Assche (‘Klassieke Galerij’ nr. 21, Antwerpen-Amsterdam 19635). Commentaar hierop is na mijn artikel in de vorige aflevering overbodig.
Nr. 6 brengt achtereenvolgens: a. het Betoog van Jan van Hout (naar de uitgave van Prinsen in Ts. xxii); b. enkele Colloquiën oft tsamen-sprekinghen van Erasmus, vertaald door Cornelis Crul (naar de uitgave Delft 1611); c. het Vijfde Boeck Odysseae Homeri van Coornhert (naar de editie Haarlem 1561); d. enkele Lustighe Historiën oft Nieuwigheden Joannis Boccatii van dezelfde auteur (naar de uitgave van G.A. Nauta, Groningen 1903); e. drie hoofdstukken uit Zedekunst, dat is Wellevenskunste, eveneens van Coornhert (naar de uitgave van B. Becker, Leiden 1942), waarbij de hoofdstukken genummerd zijn maar niet wordt vermeld dat zij ontleend werden aan Boek iv; f. de Numa van Spiegel (naar de uitgave van Stoett in Ts. xxi); g. drie ‘Levens’ uit het Schilder-boeck van Carel van Mander (naar de oorspronkelijke uitgave, Haarlem 1604); h. Jan van der Noot's Het Bosken, met weglating van de Franse en Latijnse verzen,
| |
| |
maar overigens volledig (naar de uitgave van W. Vermeer en mij, Amsterdam 1953); i. Justus de Harduwijn's Weerliicke liefden tot Roose-mond, eveneens met weglating van de Latijnse gedeelten, maar overigens volledig (naar de uitgave van O. Dambre, ‘Zwolse Drukken en Herdrukken’ nr. 21, Zwolle 1956). - Tegen b, c en g (ontleend aan de oorspronkelijke uitgaven) kan uiteraard geen enkel bezwaar bestaan. In de overige gevallen neemt Van der Heijden echter opnieuw het werk van voorgangers zonder meer over. Bij a en f zou men als verzachtende omstandigheid kunnen aanvoeren, dat de overgenomen tekst-editie (hoewel nog niet vrij van auteursrecht) vrij moeilijk toegankelijk was, bij d en e dat slechts een klein deel van de gebruikte editie werd overgenomen; het principiële bezwaar tegen Van der Heijden's werkmethode blijft echter bestaan. Volkomen onaanvaardbaar is deze methode in h en i! Daar werd de volledige Nederlandse tekst van twee oude dichtbundels overgedrukt uit de moderne edities daarvan, terwijl meermalen ook van de annotatie dankbaar gebruik werd gemaakt (bij Het Bosken wordt dit in de ‘Verantwoording’, blz. 471, erkend). Hier worden dus weer bestaande tekst-edities, waaraan veel tijd en moeite is besteed, overbodig gemaakt (behalve voor dieper-gaande studie) door integrale overname, geheel buiten de editeurs om!
Hoe staan de betrokken uitgevers tegenover deze methode? Wordt het geen tijd, dat zij zich daarover uitspreken?
w.a.p.s.
| |
Jordanes und Scandia
Kritisch-exegetische Studiën von J. Svennung (Acta Societatis Litterarum Humaniorum Regiae Upsaliensis, dl. 44, 2A; Stockholm 1967; prijs Zw. Kr. 35,-.)
Schr. heeft zich ten doel gesteld, de gegevens over het Skandinavië van de zesde eeuw die in Jordanes' geschiedenis van de Goten voorkomen, kritisch en verklarend te behandelen. Jordanes' Getica bestaat in hoofdzaak uit een samenvatting van een werk van Cassiodorus, de dienaar van Theodorik de Grote, die tussen 526 en 533 zijn Gothorum historia geschreven heeft. Het is Schr. gebleken, dat de betrouwbaarheid van Jordanes' werk ten aanzien van de ethnografische en geografische gegevens betreffende Skandinavië groot is. Hij heeft de delen van Skandinavië die Jordanes beschrijft, kunnen localiseren en de namen van de 28 volken en stammen uit diens werk thuis kunnen brengen.
| |
Meer dan een cri de coeur
W. Diemer heeft bij de uitgeverij ‘Stabo’ te Delden een voor docenten bestemd boekje (48 blz.; prijs f3,90) over de tekstbehandeling als onderdeel van het eindexamen Nederlands gepubliceerd, dat als no. i van de serie ‘didactische bijdragen’ verschijnt. Ernstig verontrust over de geringe taalbeheersing van de gemiddelde Nederlander in het algemeen en de abituriënten van het middelbaar onderwijs in het bijzonder, probeert hij de weg te wijzen tot een vruchtbaarder voorbereiding op de tekstbehandeling en tot een uniformer beoordeling daarvan. Het is te hopen, dat meer dan de vijf deskundige collega's wier medewerking hij op blz. 35 van zijn boekje inroept, op zijn uiteenzettingen zullen reageren.
B.v.d.B.
|
|