De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |||||||||||||||||
Is Anthonis de Rooveres ‘Refereyn van Rethorica’ een ketendicht?In de door Dr. J.J. Mak verzorgde uitgave van de Gedichten van Anthonis de RoovereGa naar voetnoot1, is op biz. 131 vlg. het Refereyn van Rethorica opgenomen, dat mag gelden als een der oudste pleidooien voor de rederijkerskunst. De tekst staat er als volgt: | |||||||||||||||||
Refereyn van Rethorica.
Men mach de Rethorijcke in veel manieren
Hanthieren
Diese wijselijcke can bestieren
Tversieren
5[regelnummer]
Is wonderlijck datter inne licht
Slicht // mensche soe wilt dan obedieren
Tcryhieren
Vander Rethorijcke scholieren //in vieren
Heeftse den heylighen gheest ghesticht
10[regelnummer]
Dicht //dats de wortele noydt sulck ghewicht
Tmessicht // int begrijpen menich abel clerck
Die abelijck //notabelijck // de redene schicht
Soot blijcke // Rethorijcke // voor gheen conste swicht
Verstaet//diese haet//versmaet// Godts werck.
15[regelnummer]
Ten tweeden heeft sy bladerkens/ soe doet elc cruyt
Wt
Den wortele scheppende roke en virtuyt
Ruydt
Is dit werck voor menighen man
20[regelnummer]
Nochtan/soe wie der scientien conduyt
Ontsluyt
Vindt wel dat soete luydt /tspruyt
Wt//gheleerde tonghen verstaet diet can
Wan // quam die conste der tonghen dan
25[regelnummer]
Van//Rethorijcke wortele verandert sterck
Hoe hen de ionghe// huer tonghe//noyt sprake beghan
Rethorijcke//practijcke//wrochte eerst hier an
Verstaet//diese haet//versmaet//Godts werck.
Ten derden wt Rethorijcke vruchten groeyen
30[regelnummer]
Bloeyen
Midts tsheylichs gheests dau bespoeyen
Vloeyen
Vol roken buyten ende binnen
Sinnen//zijn dit/die in sulck werck roeyen
35[regelnummer]
Gloeyen
Soe vierich/dat si int moeyen
Verbroeyen/by/tot si den keest ghewinnen
| |||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||
Vinnen//roeren si naerstich door dlustich versinnen
Kinnen//wilt de materie/laet drijuen tzwerck
40[regelnummer]
Van nijde//weest blijde//ende wilt beminnen
Rhethorijcke/die allen druck can dinnen
Verstaet /diese haet//versmaet/Godts werck.
Prinche.
Der Rethorijcke sonder orreest
Meest
45[regelnummer]
Naer der heyligher schriftueren graet
Tsaedt
Van Rethorijcke zijt heylich gheest
Keest//spruytende inde bloemkens lustighe daet
Quaet/
50[regelnummer]
Van Rethorijcke te sprekene laet
Hanteertmense gedoochsaem/voecht v int bemerck
Ick begheert//niet weet niet deert//dit verstaet
Want als voren/van my noch de wete ontfaet
Vestaet//diese haet//versmaet//Gods werck.
Wanneer we dit refrein op zijn vorm bezien, vallen meteen drie dingen op: a. De merkwaardige korte 2e, 4e en 7e regel van alle strofen en van de Prinche, die slechts uit één woord bestaat, soms bovendien uit een monosyllabum. b. De regels 5/6, 9/10 en 10/11 zijn in de eerste drie strofen door ketenrijm verbonden, n.l. aldus:
In de Prinche is het alleen r.5/6: gheest/Keest (de Prinche is korter dan de andere strofen). In str.2 en 3 begint ook regel 9 met een ketenwoord, verbindend met regel 8:
c. Het rijmschema is erg vreemd, n.l. a(a)a(a)ba(a)abbcbbc, Prinche: a(a)b(b)ab(b)bcbbc. Het ziet er zeer onorthodox uit en zou in de ogen van b.v. een Matthijs Castelein nooit genade vinden. Juist op grond van het onder b. opgemerkte ten aanzien van de strofen 2 en 3, de regels 8 en 9, kreeg ik het idee, dat misschien str. 1 zich ook wel zo zou kunnen voegen. Dat bleek waar te zijn: Vander Rethorijcke scholieren
In vieren/heeftse den heylighen gheest ghesticht
viel niet uit de toon naast: (str. 2) Vindt wel dat soete luydt /tspruyt
Wt gheleerde tonghen verstaet diet can
| |||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||
en nog minder naast: (str. 3) Soe vierich /dat si int moeyen
Verbroeyen /by /tot si den keest ghewinnen.
Toen ik eenmaal op dit idee was gebracht, ging ik vervolgens kijken wat er met die vreemde, een regelmatig rijmschema zo verstorende, regels 2,4 en 7 te doen viel. Door ze vóóraan de regels 3, 5 en 8 te plaatsen ontstonden direct in alle gevallen, op 2 na, een goed lopende zin en aanvaardbare regels. De losse woorden bleken n.l. syntaktisch, op die 2 gevallen na, altijd juist bij de eropvolgende regel te behoren. Enkele voorbeelden (str. 1): Tversieren is wonderlijck datter inne licht
Slicht //mensche soe wilt dan obedieren
Tcryhieren vander Rethorijcke scholieren
In vieren heeftse den heylighen gheest ghesticht
en uit str. 2: Ten tweeden heeft sy bladerkens /soe doet elc cruyt
Wt den wortele scheppende roke en virtuyt
Ruydt is dit werck voor menighen man
uit str. 3: Ten derden wt Rethorijcke vruchten groeyen
Bloeyen midts tsheylichs gheests dau bespoeyen
Vloeyen vol roken buyten ende binnen
Sinnen/zijn dit/die in sulck werck roeyen
Gloeyen soe vierich/dat si int moeyen
Verbroeyen/by/tot si den keest ghewinnen.
uit de Prinche: Der Rethorijcke sonder orreest
Meest naer der heyligher schriftueren graet
Tsaedt van Rethorijcke zijt heylich gheest
Keest//spruytende inde bloemkens lustighe daet
Quaet van Rethorijcke te sprekene laet.
Steeds gaat de nieuwgevormde regel aan duidelijkheid winnen. De twee moeilijke gevallen waren: str. 1, r. 2/3, daar r. 2 eigenlijk meer bij r. 1 behoorde; de omzetting werd aldus: Men mach de Rethorijcke in veel manieren
Hantieren diese wijselijcke can bestieren
wat beslist géén onzin oplevert; en str. 2, r. 7/8: (Nochtan/soe wie der scientien conduyt)
Ontsluyt vindt wel dat soete luydt//tspruyt
Wt gheleerde tonghen . . .
| |||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||
Deze toont, dat de overgang van de eerste naar de tweede regel niet onmogelijker is, dan juist de erop volgende van de tweede naar de derde! Het rijmschema dat de omgebouwde strofen vertonen is nu: aabaabbcbbc, dat van de Prinche ababbcbbc, wat ook meteen een grote verbetering te noemen is. De uitgever wijst in zijn Inleiding (a.w. blz. 36-37) op dit schema als op een grondvorm, waarvan het ingewikkelde schema van het afgedrukte refrein een variatie zou zijn, ‘daarin bestaande dat de eerste drie a-rijmen nog eens in een afzonderlijke regel uitsluitend uit dit rijmwoord bestaande, wordt herhaald, waardoor een merkwaardig zangerig en opgewekt rythme ontstaat, een variatie die pas in de 16e eeuw zeer produktief zal worden.’ Ik heb echter het gevoel, dat hier niet De Roovere zijn tijdgenoten vooruit was, maar dat Eduard de Dene, aan wie we de door Mak afgedrukte vorm te danken hebben, het gedicht een ander uiterlijk heeft gegeven dan door de dichter zelf bedoeld was. Het schema aabaabbcbbc wordt door De Roovere zelf gebruikt in het refrein dat afgedrukt staat op a.w. blz. 239 (Prinche aabaab); voorts komt het in de refreinenbundel van Jan van DoesborchGa naar voetnoot1 voor in een Amoureus refrein, nr. xxv (blz. 59). Weinig hiervan afwijkende schema's, zoals: 1. aabaabbcbc gebruikt De Roovere voor een refrein op blz. 241 Matthijs Castelein dichtte er het eerste der Diversche Liedekens inGa naar voetnoot2 en in de bundel van Van Doesborch vinden we het gebruikt voor het refrein nr. xlii (blz. 87). 2. aabaabbcbcc wordt door De Roovere zelf niet gebruikt; Castelein toont een ‘clausule van elleuen, Ander snede’ (Const van Rhetoriken, 1555, blz. 136) en bij van Doesborch is het nu een Amoureus refrein, nr. ix (blz. 24). Een schema als a(a)a(a)ba(a)abbcbbc ben ik in bovengenoemde bundels nergens tegengekomen; wat er nog het dichtst bij komt is aaabaaabbbcbbc (en dan geheel uit halve regels bestaande) van de hand van . . . Jean MolinetGa naar voetnoot3, maar daarmee lijkt me een vergelijking, daar het een gedicht van De Roovere betreft, niet zo zinvol: De Roovere overleed immers in 1482 en de Art de Rhétorique kan niet eerder dan datzelfde jaar vervaardigd zijnGa naar voetnoot4. Men zou kunnen tegenwerpen, dat het nu als maatstaf gehanteerde ketenrijm niet overeenstemt met dat der rhétoriqueurs of met dat van De Roovere zelf. Molinet dicteert in zijn Art (nr. 15, blz. 224): | |||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||
Autre taille de rimes se nomine enchayennée, pour ce que la fin d'un metre est pareil en voix au commencement de l'autre, et est diverse en signification. Et se puet ceste taille causer en balades, vers huitains et rondeaux de chansons. | |||||||||||||||||
Exemple.
Trop durement mon cueur souspire,
Pire mal sent que desconfort;
Confort le fait, plus n'a riens fort.
Fort se plaint, ne scet qu'il doit dire. etc.
Hij gebruikt dus equivoquen, d.w.z. geheel of gedeeltelijk gelijkklinkende woorden met afwijkende betekenis. De Roovere doet dat ook, n.l. in een Constich Lof van Maria (a.w. blz. 201-202), waarvan ik str. 1 citeer: O Lof Maria reyn moeder ons Heeren
Eeren//vol/sonder dorpernije
Nije//mochte tonghe v lof vermeeren
Meeren//macht nyemant dan Gods voochdye
Dye//daer in twijffelt/maeckt fantasye
Sie//toe eer hem ghenaeckt verdolen
Dolen//ist quaet wt uwen bevrye;
Vrije//fonteyne onverholen
Houdt ons in uwen dienst beuolen.
Maar ketenrijm zonder equivoquen is ook mogelijk: De Roovere zelf raakt al wat op dat pad, als hij in hetzelfde gedicht, str. 2, r. 4-5, ontvaren en Vervaren als ketenwoorden bezigt; Castelein, die aan equivoquen een broertje dood heeft, doet het aldus (C.v.R. 1555, blz. 224): Vvy lesen dat Socrates wijs bouen schreuen,
Verheuen, in zyn leuen ende vul practijcken,
Tcijcken, der sterren hebbende begheuen,
Beneuen, den kinders vrueghd heeft bedreuen,
Ghebleuen, met hem lien zonder beswijcken.
Den rijcken, Scipio en Lelhis van ghelijcken,
Vroem pijcken, latende zeer hooghe dijnghen,
Ghijnghen, steenkins rapen, danchen en sprijnghen.
Dit soort ketenrijm vertoont het Refrein van Rethorica in omgebouwde staat óók. Er is weinig reden om aan te nemen, dat De Roovere alleen een ketenrijm mét equivoquen aanvaardde: hij is in zijn Constich Lof alleen extra vaardig in de weer geweest (vgl. Mak, Inleiding, blz. 57). Ook Anna Bijns beperkt zich niet tot equivoquen. Een kleine opmerking nog betreffende str. 2, r. 8-9. Wellicht zouden deze fraaier worden in de volgende vorm: (Nochtan/soe wie der scientien conduyt)
Ontsluyt vindt wel dat soete luydt
Tspruyt/wt/gheleerde tonghen verstaet diet can.
| |||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||
Het apart gezette ‘wt’ zou die omstandigheid dan gemeen hebben met het ‘by’ uit str. 3 r. 9; de regel die met ‘Ontsluyt’ begint krijgt bovendien nu een heel fraai ritme. Het besproken refrein zou er dus zo uit komen te zien:Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||
Refereyn van Rethorica.
Men mach de Rethorijcke in veel manieren
Hantieren/diese wijselijcke can bestieren
Tversieren/is wonderlijck datter inne licht
Slicht/mensche soe wilt dan obedieren
Tcryhieren/vander Rethorijcke scholieren
In vieren /heeftse den heylighen gheest ghesticht
Dicht/dats de wortele noydt sulck ghewicht
Tmessicht/int begrijpen menich abel clerck
Die abelijck/notabelijck/de redene schicht
Soot blijcke/Rethorijcke/voor gheen conste swicht
Verstaet/diese haet/versmaet/Godts werck.
Ten tweeden heeft sy bladerkens/soe doet elc cruyt
Wt/den wortele scheppende roke en virtuyt
Ruydt/is dit werck voor menighen man
Nochtan/soe wie der scientien conduyt
Ontsluyt/vindt wel dat soete luydt
Tspruyt/wt/gheleerde tonghen verstaet diet can
Wan/quam die conste der tonghen dan
Van/Rethorijcke wortele verandert sterck
Hoe hen de ionghe/huer tonghe/noyt sprake beghan
Rethorijcke/practijcke/wrochte eerst hier an
Verstaet/diese haet/versmaet/Godts werck.
Ten derden wt Rethorijcke vruchten groeyen
Bloeyen /midts tsheylichs gheests dau bespoeyen
Vloeyen/vol roken buyten ende binnen
Sinnen/zijn dit/die in sulck werck roeyen
Gloeyen/soe vierich/dat si int moeyen
Verbroeyen/by/tot si den keest ghewinnen
Vinnen/roeren si naerstich door dlustich versinnen
Kinnen/wilt de materie/laet drijuen tzwerck
Van nijde/weest blijde/ ende wilt beminnen
Rethorijcke/die alien druck can dinnen
Verstaet/diese haet/versmaet/Godts werck.
Prinche.
Der Rethorijcke sonder orreest
| |||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||
Meest/naer der heyligher schriftueren graet
Tsaedt/van Rethorijcke zijt heylich gheest
Keest/spruytende inde bloemkens lustighe daet
Quaet/van Rethorijcke te sprekene laet
Hanteertmense gedoochsaem/voecht v int bemerck
Ick begheert/niet weet niet deert/dit verstaet
Want als voren/van my noch de wete ontfaet
Verstaet/diese haet/versmaet/Gods werck.
mej. s.a.p.j.h. iansen |
|