Vervoegde voegwoorden omstreeks 1600
Historische gegevens over de vervoeging van onderschikkende voegwoorden, dat wil zeggen het congrueren van hun woordeinde met de uitgang van de volgende persoonsvorm, zijn niet talrijk. Vroege voorbeelden zijn te vinden in W.L. van Helten's Middelnederlandsche spraakkunst (Groningen 1887, par. 327, aangehaald door C.B. van Haeringen, Congruerende voegwoorden in Neerlandica, blz. 257 vlg.): datstu, indienstu, ofstu enz., wanneer men althans met Van Haeringen de -s- van deze vormen wil zien als een proleps van de tweede-persoonsuitgang van het werkwoord. Van Heiten zag dat er niet in. Voorbeelden van congruentie met een meérvoudige persoonsvorm vermeldt Van Heiten niet; ze zijn, voor zover mij bekend is, in het middelnederlands nog niet gevonden. Uit de eeuwen die de middelnederlandse vervoegde voegwoorden van de hedendaagse scheiden vond A.A. Verdenius (Ts. 60, blz. 126 vlg.) een enkel voorbeeld van asse en datte in twee zeventiende-eeuwse kluchten, namelijk Sijmen Sonder Soeticheyt (1612 of 1613) van Bredero en Jaep Rontvoet (1645) van J.F. Vijgh. Verdenius verwacht dat de voorbeelden te vermeerderen zullen zijn, maar heeft niet de indruk dat ze in de kluchtentaal zo heel veel voorkomen. Een achttiende-eeuws datste - te vergelijken dus met de voorbeelden van Van Heiten - vond Verdenius voor Marken (Studies over zeventiende eeuws, A'dam 1946, blz. 226).
Een aantal voorbeelden van omstreeks 1600 vult deze gegevens aan. Ze komen voor in een handschrift uit de jaren 1599/1600 (Alg. Rijksarchief, Comp. Oost-Indie 1594-1603, no. 60) een zeemansjournaal van Heijndrick Dirrecksen Jolinck van Zutphen, stuurman op de vloot van Jacob Comelisz. van Neck, varend naar de Oost. Zijn taalgebruik lijkt eer westelijk dan oostelijk. Hij schrijft onder meer: ende het water ginck seer grof so datte me seggen soude dattet veele wrackte ende koelde so hardt datte wij die marseils niet terhalue stenge voeren mochten (blz. 15). Verdere voorbeelden van so datte wy op blz. 6, 28, 32, 40, 62 en 85, voorts datte wy (passim blz. 136 vlgg.), om datte wy (blz. 10) en al eer datte wy (blz. 85). In de volgende zin staat datte ook vóor een énkelvoudige persoonsvorm: ende die windt schoet met een berst tot den Z.Z.W. so datte was haly convaly die bolijn ouer die ree (blz. 44). Ook wanneer men - als schrijver dezes -met haly convaly geen raad weet, lijkt bolijn (= boelijn, deel van het lopend tuig) het enkelvoudig onderwerp bij de enkelvoudige persoonsvorm was. Een congruerend relativum levert de zin: ende het eerste landt datte wij sagen was het eijlandt Dominica (blz. 4).
In dezelfde reeks handschriften bevindt zich ook een journaal van zekere Cornelis Janszoon Ceulen, uit 1598/99, eveneens opvarende van de vloot van Van Neck. Ceulen kwam van Monnikendam en schrijft: mijn dunckt datten wij die grootsse noordoosterinck hebben nae wij . . . (aant. 17 juli), die riep ons toe datten wij dicht aen die barreningen waren (aant. 25 nov. 1598).
l. koelmans