De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Patroonsplitsingen die enkel de eerste zinsplaats mogelijk maakt§ 1. SamenvattingStel: we hebben de zin: (heb) (ik) die fiets niet gezien die daar staat Het schuin gedrukte noemt de traditie - intuïtief - één zinsdeel. Om altans enigszins een formeel hulpmiddel te geven bij de begrenzing van het begrip ‘één zinsdeel’ heb ik de eenzinsdeelproef ingevoerd: ‘Als het geen ww betreft mogen we zeggen: alles wat hoogstens voor de pv kan staan, vormt één zinsdeel’Ga naar voetnoot1. De formulering is die van een schoolboekje: geloof nu maar dat het zo is en vraag me niet naar de verantwoording van de twee voorbehouden: ‘als het geen ww betreft’ en ‘hoogstens’ (= ‘maksimaal’). Over ww voor de voor-pv spreek ik nu niet en voor het overige wil ik hier de dingen even omkeren. Ik laat de pretentie schieten dat ik het traditionele begrip zinsdeel heb willen definiëren en noem alles wat aan de definitie beantwoordt zinsdeel. Noem -wat mij betreft - het traditionele begrip zinsdeelGa naar voetnoot1 en het nu gedefiniëerde zinsdeel2, en dit probleem is opgelost. Ik kom terug op het voorbeeld aan het begin. Beweert een leerling dat daarin die fiets één zinsdeel is omdat het voor de voor-pv kan staan, dan maakt hij een fout door niet te letten op het woord hoogstens uit de definitie. Eén zinsdeel is niet die fiets maar die fiets die daar staat omdat dit stuk hoogstens voor de voor-pv kan staan: die fiets die daar staat (heb) (ik) niet gezien In dit soort gevallen bewijst het woord hoogstens in de definitie dus z'n belang. In het laatste voorbeeld komt het lv dus ongesplitst voor, in het andere is er splitsing. Een van de talloze ongeschreven hoofdstukken van onze abn-spraakkunst is dat over patroonsplitsing. Het heeft waarschijnlijk de omvang van een flink boek en behandeling van die stof in een artikel vergt dus een aanzienlijk aantal besnoeiïngen. Ik beperk me tot de kleinste helft van de patroonsplitsingen, en wel zoals ik die in de titel omschreven heb. In § 2 maak ik duidelijk wat ik precies onder die titelomschrijving versta. § 3 bespreekt de ondertypes:
Hier is de onderlinge volgorde van de twee helften zonder en met splitsing dezelfde. Maar in het tweede type is dat anders:
Type A bevat een uitr., vra. of betr. woord; dat zijn typische verbandleggers, typische leemteëlementen. We hebben hier dus met verbandzinnen te maken, ook als er geen patroonsplitsing is. Dat is een kwestie van buitenbouw bij zin A1, want het antwoord | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(bv. hele vreemde) is iets buiten die zin A1. Maar type A2 met z'n patroonsplitsing laat bovendien een verband bij de binnenbouw zien, nl. dat tussen wat en voor mensen: twee elementen binnen zin A2. Type B1 is als zodanig niet per se een verbandzin; type B2 daarentegen wel: het laat behalve zo'n verband in de buitenbouw er ook nog een in de binnenbouw zien, nl. dat tussen mensen en heel veel. Dat is dus een parallel. Zowel bij A2 als bij B2 is per se het element voor de voor-pv betrokken. Het wordt nu tijd om hier twee begrippen te onderscheiden: in B1 is heel veel mensen het eerste zinsdeel omdat het op de eerste zinsplaats staat. Maar in B2 staat alleen een half zinsdeel op de eerste zinsplaats: mensen nl. Ik kan het ook anders uitdrukken: op de eerste zinsplaats staat hoogstens één zinsdeel en soms minder als dat. Aan het slot van § 3 bespreek ik het verschil tussen positieve leemteëlementen, nl. aanwezige woorden (bv. vra. of betr. woorden) en negatieve leemteëlementen, nl. afwezige woorden op de eerste zinsplaats (bv. het afwezige zinsdeelstuk heel veel in B2). In § 4 komt de beschrijvingstechniek van splitsingen aan de orde. Ik leg er nu al de nadruk op dat we ze niet als iets afgeleids mogen beschouwen. De zin B2 mogen we niet opvatten als iets dat pas na vorming van B1 kan ontstaan. In beginsel zijn ze gelijkwaardig. Maar iets anders is dat ze sterk verwant zijn met elkaar, dat ze ‘dicht bij elkaar’ staan in het taalsysteem. Daarom doen we goed met ze vergelijkenderwijs te beschrijven. De beschrijving van patroonsplitsingen die enkel de eerste zinsplaats mogelijk maakt, voert ons vanzelf naar het grote kompleks van raadsels rondom die plaats. Ik kan ze tot m'n spijt niet oplossen en probeer daarom anderen ertoe aan te zetten om er hun krachten op te beproeven. Formulering van enkele hoofdpunten kan misschien een goeie basis zijn voor samen-denken over deze stof (§ 5). Het besluit (§ 6) beperkt zich tot de overweging dat de spraakkunst bovenal gediend is door voorstudies over onderwerpen die de traditionele spraakkunst verwaarloost en veel minder door enkel-teoretische uiteenzettingen over beschrijvingstechniek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 2. De eerste indeling van patroonsplitsingenHet patroon die fiets die daar staat is in onderstaand voorbeeld gesplitst met behulp van de eerste zinsplaats: die fiets (heb) (ik) niet gezien die daar staat Maar we kunnen die hulp ook missen want de splitsing kan zich net zo goed voltrekken als we de eerste zinsplaats erbuiten laten: (ik) (heb) die fiets niet gezien die daar staat Dit type patroonsplitsing valt dus buiten de te bespreken stof: zie het woord enkel in de titel van dit artikel. Precies hetzelfde geldt voor een geval van splitsing bij nevenschikking zoals:
Immers: we kunnen de eerste zinsplaats ook met iets anders bezetten als met een stuk van het gesplitste patroon, bv.: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(ik) (ben) niet Jan aan het zoeken maar Piet Maar totaal anders als de twee zojuist besproken splitsingen is een geval als:
Want elke poging tot splitsing mislukt als de eerste zinsplaats niet de tweede helft van het gesplitste patroon bevat:
Nu we precies weten welk onderdeel van de patroonsplitsingen we gaan bespreken, kunnen we een verdere indeling ervan behandelen. Ik herhaal nog even de eerste scheiding:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 3. De tweede indeling van patroonsplitsingenWe komen nu aan een verdere indeling van patroonsplitsingen, vanzelfsprekend een van type β en gaan nu letten op de onderlinge volgorde van de delen. Bij sommige gevallen van type α waren daar twee mogelijkheden, zoals bv. bij: (ik) (heb) van jouw broer naar ik meen een jongen in de klas Daarentegen kennen de gesplitste delen van type β elk maar één onderlinge volgorde. Die kan precies gelijk zijn aan die van het ongesplitste geheel (type A: wat een mensen en wat . . . een mensen) of tegenovergesteld zijn daaraan (type B: heel veel mensen en mensen . . . heel veel). A. Splitsingen waarbij de onderlinge volgorde van de delen gelijk is aan die binnen het ongesplitste geheel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. zn-patroonsplitsingen enz.a. bij voor-pv
2. bij achter-pv | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.bwbn-patroonsplitsingen1. bij voor-pv
2. bij achter-pv Ik ken geen enkel geval.Ga naar voetnoot1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.ww-patroonsplitsingen1. bij voor-pv
2. bij achter-pv Ik ken geen enkel geval.
Al deze soorten patroonsplitsingen komen behalve door de al genoemde eigenschap (gelijkblijvende volgorde van de delen) ook nog overeen doordat de gesplitste patronen een element bevatten dat hoogstens voor kan komen binnen het eerste zinsdeel, t.w. een uitr., een vra. of een betr. woord. Ook bij splitsing blijft dat woord binnen de eerste zinsplaats. Die drie woordsoorten vertegenwoordigen typische leemteëlementen, d.w.z. verbindende woorden: het uitr. woord verbindt de zin met een daaropvolgend element als bv. ontzettend! of kolossaal!; het vra. woord verbindt de zin met een daaropvolgend antwoord als bv. hele ouwe; het betr. woord verbindt de zin met een daaraan voorafgaand antecedent of - als dat ontbreekt en als er een betr. woord zonder antecedent was - met de grote zin waarvan de verbonden zin een deel was. Er is hier leemteaanduiding door positieve elementen, d.w.z. door aanwezige woorden. Straks kom ik nog terug op het feit dat er bij dit soort splitsingen (bij type A én B overigens) ook negatieve leemteëlementen zijn, d.w.z. ‘afwezige woorden’. De eerste zinsplaats is bij uitstek het onderdak van leemteëlementen, van verbindende elementen dus. Ongetwijfeld zijn er ook buiten die eerste zinsplaats leemteëlementen mogelijk, zo bv. voegwoordelijke bijwoorden. Maar de leemteëlementen die per se de eerste zinsplaats nodig hebben leggen de strakste verbanden, d.w.z. die waarvan de regels de minste vrijheid toelaten, het kleinste aantal mogelijkheden. B. Splitsingen waarbij de onderlinge volgorde van de delen omgekeerd is aan die binnen het ongesplitste geheel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.zn-patroonsplitsingen enz.a. bij voor-pv | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. bij achter-pv
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. bwbn-patroonsplitsingena. bij voor-pv
b. bij achter-pv Ik ken geen enkel geval. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. ww-patroonsplitsingen1. bij voor-pv
Maar nu moeten we oppassen. Ligt het niet meer voor de hand om dit type splitsing met een ander in verband te brengen, nl. met:
En dan belanden we eerst bij type α en vervolgens bij: hard gelopen (heb) (ik) niet Hoe dan ook, het moet hier verder buiten beschouwing blijven. 2. bij achter-pv Ik ken geen enkel geval. Enig kommentaar is ook bij dit schema van type B gewenst. Ik begin daarbij met de zinz̄onder splitsing: (heel veel mensen) (waren) (er) op de Eindhovense kermis in 1967 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen mens zal ontkennen dat dit een volkomen zelfstandige taaluiting is. Maar bij splitsing wordt dat anders: er ontstaat duidelijk een verbandzin, ook al door de verplichte klemtoon op ménsen in deze positie: ménsen (waren) (er) op de Eindhovense kermis in 1967 heel veel Als de spreker immers na deze mededeling zwijgt, vraagt de toegesprokene onmiddellijk: ‘Wat waren er dan niét heel veel?’ En nu neem ik de draad weer op die ik aan het eind van de bespreking van type A even heb laten vallen: het ongesplitste type A (wat een mensen) legde per se een verband met iets buiten de zin, het ongesplitste type B (heel veel mensen) doet dat niet per se. In buitenbouw verschillen die zinnen dus. Maar het gesplitste type A (wat . . . een mensen) vertoont op de eerste zinsplaats na wat een afwezig element (een mensen), d.w.z. een negatief leemteëlement dat een binnenbouwverband legt. En het gesplitste type B (mensen . . . heel veel) vertoont op de eerste zinsplaats bij mensen eveneens een afwezig element (heel veel), d.w.z. een negatief leemteëlement dat een binnenbouwverband legt. In dit opzicht komen de gesplitste types A en B dus overeen: op de eerste zinsplaats vinden we één of meer leemteëlementen, één of meer verwijzende elementen, en wel tegelijk leggers van een binnen- en een buitenbouwverband. Ik ben me ervan bewust dat ik hier veel verg van de aandacht van de lezer die geen syntaktische vooropleiding gehad heeft en z'n vak door zelfstudie probeert te beheersen en ik vraag hem om verontschuldiging dat ik nog één ogenblik dieper op de zaak inga om een ander belangrijk verband te onthullen. Ik doe dat in een schema waarvan de drie eerste punten de zojuist behandelde kwesties samenvatten en waarvan het vierde het nieuwe verband geeft. We hadden:
In alle vier de types is er sprake van verbandzinnen: de gebiedende wijs vergt of een taalantwoord (taalverband) of een of ander handelingsantwoord (situatieverband), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de wensende wijs vergt een instemming van de aangesprokene (bv. ja of zeg dat wel; taalverband), de voorwaardelijke wijs is een bw bijzin en heeft dus zelfs een heel strak taalverband, en de vragende heeft meestal een antwoord achter zich (taalverband). Ik ga er bij deze vier ondertypes dus van uit dat niet de pv eerste zinsdeel is maar een ontbrekend element. Me dunkt dat Van Haeringen op iets dergelijks doelt als hij zich afvraagt: ‘Zou het zo kunnen zijn, dat de geïnverteerde schikking bij de ja-of-nee-vraag tot uiting wil brengen dat de spreker iets belangrijks mist, iets belangrijks dat hij graag om dat belang voorop zou plaatsen, maar niet voorop kan plaatsen omdat hij het niet weet?’Ga naar voetnoot1 Allicht dat iemand zich de vraag stelt of we hier met een nulteken te doen hebben. Laten we wachten met die te beantwoorden tot er ook rondom dat probleem meer beschrijvingswerk verricht is. In m'n Beknopte ABN-syntaksis2 (3.5.2) heb ik dat begrip gedefiniëerd in syntaktische zin en op het leemteëlement op de eerste zinsplaats in de beperkte wijs is die definitie niet van toepassing. Maar er zijn vrij zeker verschillende soorten syntaktische nultekens en een lege eerste zinsplaats maakt dus nog een kans op deze benaming. Misschien zullen anderen hun licht ook 's op deze kwestie laten schijnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 4. Beschrijvingstechniek van de splitsingenNu ligt het schema van de splitsingen dus voor ons: we hebben ongeveer een idee van de onderwerpen die we zullen moeten beschrijven en van hun naaste verwanten: de ongesplitste pendanten waarmee we ze telkens zullen moeten vergelijken. De volgende vraag is nu: welke beschrijvingstechniek moeten we gebruiken? Natuurlijk allereerst die van alle ongesplitste patronen, d.w.z. syntagmatiek (buiten- en binnenbouw) en paradigmatiek (buiten- en binnenbouw), en bij dat alles zoveel mogelijk naast de vorm- ook de betekenisleer. Zulke kwesties moeten niet speciaal bij splitsingen aan de orde komen, maar in algemeen verband. Wat is er dan wel specifiek voor de beschrijvingstechniek bij splitsingen? In ons geval: bij splitsingen van type β natuurlijk. Ik geef eerst maar even het schema in het kort.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als al deze punten voor allerlei gesplitste patronen volledig afgewerkt zijn voor vorm- en betekenisleer, dan krijgen we - zoals zo vaak in de syntaksis - te maken met vergezichten binnen vergezichten. Ik bedoel daarmee dit. Tot dusver hebben we uitsluitend gesproken over splitsing van patronen die zinsdeel waren, dus ww-patroondeel. Heel veel mensen was ook bij splitsing (mensen . . . heel veel) een zinsdeel. Patroonsplitsing was tot dusver hetzelfde als zinsdeelsplitsing. Maar het kan ook anders zijn, want ook sommige zinsdeelstúkken kennen splitsing. Ik herinner aan het type gek daarop waarvan de splitsing gek . . . daarop natuurlijk een gewoon geval is van type α. Maar zodra die eerste splitsing plaats gevonden heeft, kan er bovendien een tweede gebeuren: die van de ‘bw’ bep. daarop in daar en op:
Vrij zeker zijn de splitsingswetten van daar op als zinsdeelstuk gelijk aan die van daar op als zinsdeel, maar al die kwesties moeten we nog bestuderen.Ga naar voetnoot1 Ik wil altans voor één type splitsing een paar punten van dit schema konkretiseren, nl. voor geen drie onweersbuien. A1. Het plaatsonderwerp kent geen splitsing, het getalsonderwerp en het lv wel. A2. Ze hebben gemeen dat ze geen uitloop kunnen zijn; het zijn dus centrale zinsdelen. Vgl.:
B1 en 2. Op de plaats van het tweede (onweersbuien) en op de plaatsen van het eerste stuk (geen drie) kan ook het helè zinsdeel staan. Geen enkele helft kan een plaats krijgen die het geheel niet kan krijgen en omgekeerd. B3. Zoals bekend is alleen de omgekeerde volgorde mogelijk: onweersbuien . . . geen drie. C1 en 2. Om na te gaan op welke plaatsen er een splitsing kan gebeuren, moeten we een groter patroon hebben als geen drie onweersbuien dat maar twee delen telt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen drie en onweersbuien. In elk geval blijkt dan dat alle splitsingen vóór het zn liggen; de splitsing na het zn (onweersbuien . . . die hevig waren) hoort bij het type dat we in dit artikel niet bespreken, nl. bij type α dat de eerste zinsplaats niet nodig heeft. Het opvallende van de plaatsen waarop we het zn-patroon geen drie onweersbuien enz. kunnen splitsen is dus dat ze binnen het centrale deel van dat zn-patroon liggen, binnen het deel dus dat een hechte eenheid vormt. Dat hebben die plaatsen gemeen. C3. Er is hoogstens - ook bij grotere zn-patronen - een splitsing in tweeën. D1, 2 en 3. Hier beperk ik me tot een onderparadigma, nl. geen:
Hier blijkt dus dat het paradigma van geen bij het zelfstandige type juist die en deze bevat, die uitgesloten zijn bij de splitsing. De mogelijkheden bij een toegevoegd er staan natuurlijk apart:
E. Hier noem ik nu alleen de parallel tussen A2 en C2: alleen centrale zinsdelen kennen deze splitsing en alleen op centrale punten binnen deze zinsdelen kunnen we ze splitsen. Als toegiftje onder E kunnen een paar voorbeelden dienen waar we eigenlijk niet van splitsing mogen spreken, maar die er toch sterk verwant mee zijn:
Was één onweersbui (enkelvoud) nog mogelijk, eentje onweersbui is helemaal uitgesloten; eentje kan enkel ‘zelfstandig’ voorkomen en dan nog maar als er een meervoud op de eerste zinsplaats staat:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 5. Raadsels rond de eerste zinsplaatsDe geduldige en moedige lezer die ons tot dusver gevolgd heeft kan op dit punt in het betoog troost krijgen uit de wetenschap dat we het moeilijkste deel ervan achter ons hebben (de splitsingen) en dat ons tot slot nog een korte beschouwing rest over het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begrip eerste zinsplaats uit de titel van dit artikel. We hebben bij die zinsplaats nl. met iets zó aparts en zó geheimzinnigs te maken dat het goed lijkt om onze beperkte kennis daarvan in enkele korte punten samen te vatten. In dit artikel hebben we die plaats leren kennen als die waar we bij uitstek leemteelementen aantreffen die een sterk verband leggen: positieve en negatieve leemteelementen. Vooral bij splitsingen van type B kwamen klemtoonkwesties een rol spelen. Hoe zit het nu precies met het verband tussen die kwesties (die een fonisch karakter hebben en geen syntaktisch) en de syntaksis? Er zijn nl. zóveel andere kontaktpunten tussen klemtoon en syntaksis, dat we ons zouden vergissen als we die klemtoon zouden verwaarlozen. Daarom geef ik nu een korte samenvatting van een stel klemtoonfeiten in verband met de eerste zinsplaats. a. Die plaats kan alleen dan uitsluitend een onbeklemtoond woord bevatten als dat onderwerp is; je, ze, het en er als nietonderwerp zijn daar uitgesloten:
Vanwaar die apartheid van dit onderwerp hier? Is er samenhang met het feit dat we het niet van de voor-pv kunnen scheiden? b. De types aan je en er aan kunnen hoogstens op de eerste zinsplaats staan als aan de klemtoon heeft, als het dus een paradigma heeft. Dat ontbreekt in het mv en meestal ook in het vv, en zo zijn types als de volgende onmogelijk:
c. Je broer enz. als onderwerp kan ook zonder zinsklemtoonGa naar voetnoot1 op de eerste zinsplaats staan, maar je broer enz. als nietonderwerp heeft daar praktisch altijd wel die klemtoon: je bróér (heb) (ik) niet gezien d. Bij een vooropstaand lv of mv is er achter de voor-pv geen woord vereist als niet of wel; bij sommige bw bep. daarentegen meestal wel: niet bij bv. morgen, wel bij bwbn-patronen:
Nu zijn niet en wel verbandleggers (leemteëlementen) bij uitstek en omdat we ons uit blz. 307 noot 1 herinneren dat niet heel hard wel één zinsdeel zal zijn ... zijn we onverwacht terug bij het onderwerp dat we afgehandeld meenden te hebben (de splitsingen) en wel bij het type mensen . . . heel veel (type B dus). En inderdaad is dit zinstype duidelijk een verbandzin. Bepaalde bw bep. kunnen dus enkel gedeeltelijk op de eerste zinsplaats staan en nooit in hun geheel! Bijna altijd heeft die plaats nu weer zinsklemtoon. e. Precies eenzelfde zware klemtoon vergt een ww als het op de eerste zinsplaats staat (al dan niet in gezelschap van andere elementen), al is bij een ww alléén een woord als niet of wel na de voor-pv niet vereist: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f. De naaste pendant van de eerste zinsplaats voor een voor-pv, is de eerste zinsplaats waarachter dat enz. plus een achter-pv volgt, dus het bekende geval: gelópen dat (ie) gister (heeft) Maar nu kan er onmogelijk nog een onbeklemtoond element op die plaats staan (zoals nog wel voor de voor-pv: zie a). En het begrip splitsing krijgt hier een wat wijdere betekenis doordat het aanvullende element meestal niet in de zin zelf staat (die overigens een typische verbandzin is) maar er onmiddellijk op volgt:
Ook ontzettend of kolossaal kunnen op zo'n zin volgen. Dat ontzettend boeken of kolossaal boeken uitgesloten zijn is een reden te meer om een grote schep zout te gooien op het begrip splitsing in dit verband, om opnieuw gevallen indachtig te zijn als het onmogelijke maar één onweersbuien, niet vis en eentje onweersbui en om onze opmerking in § 1 te handhaven dat we splitsingen niet op mogen vatten als dingen die op de overeenkomstige ongesplitste patronen ‘steunen’, die ervan ‘afgeleid’ zouden zijn. Overigens verwijs ik voor de beschrijving van het hier even genoemde type naar m'n ABN-spraakkunst, Voorstudies, tweede deel, hoofdstuk 23. Hoofdstuk 22 dat de gewone eerste zinsplaats bespreekt geeft overvloedig vergelijkingsmateriaal. Het is wel een oud stuk beschrijving, maar op enkele kleinigheden na durf ik het toch volledig te handhaven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 6. BesluitVan de traditionele spraakkunst - ik heb het eerder gezegd - is de inkonsekwentie in metode gruwelijk, maar zijn de resultaten tegen die achtergrond bezien, verrassend goed. Een veel erger tekort (in de letterlijke zin) is de uiterst geringe hoeveelheid stof die hij behandelt. Alleen bij wijze van spreken kan ik zeggen: in elke traditionele spraakkunst vinden we honderd klichékwesties terug en alles bij elkaar is dat misschien een miljoenste van de totale hoeveelheid stof die op beschrijving wacht. ‘Bij wijze van spreken’, want telkens als we een nieuw onderdeel uit het onbekende gebied beschreven hebben, blijkt het bestaan van nieuwe onbekende gebieden. De omvang van onze onkunde is niet te overzien: dit artikel heeft het eens te meer aangetoond. De verstarring van de stofbegrenzing van de oude spraakkunst die wel heel onwetenschappelijk is, moeten we resoluut doorbreken door grote aantallen detailstudies te maken. Laat het zijn dat dat werk vaak ondankbaar is doordat de beschrijvingen lijden aan onleesbaarheid, laat het zijn dat eenheid in teoretische opvattingen onder de beschrijvers onbereikbaar is, laat het zijn dat een minimum aan teoretische diskussies onmisbaar is, laat het zijn dat teoretische uiteenzettingen op basis van een klein aantal vaak herhaalde voorbeelden door grote leesbaarheid heel aantrekkelijk zijn, we moeten beslist de moeilijke weg gaan volgen van de detailstudies: daaraan is een schreeuwend gebrek. De natuurwetenschappen verbazen de buitenstaanders door hun geweldige vorderingen, de spraakkunst heeft z'n beoefenaars en de buitenstaanders ál te lang ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baasd doordat er van enige groei nauwelijks sprake was. Het wordt tijd dat we daar verandering in brengen en ons bewust worden van onze beschamende onkunde inzake ons eigen vak! Eindhoven, augustus 1967 p.c. paardekooper |
|