De bijstelling
In de ‘Structurele Syntaxis’ (Den Haag; 1949) weidt prof. dr. A.W. de Groot in het kort uit over de plaats die de bijstelling in het structurele systeem dient gegeven te worden (pag. 63 t/m 65). Zijn indeling in woordgroepen, voor het grootste deel gebaseerd op de privatieve tegenstelling nevenschikkend/onderschikkend, laat voor de bijstelling tweeërlei mogelijkheid open: sommige gevallen kan men onder het indelingsprincipe van de nevenschikkende groep rangschikken, andere moeten tot de onderschikkende groep gerekend worden.
Zo wordt de bijstelling in de woordgroep
‘Karel, de eerste koning van Engeland,...’
nevenschikkend met ‘Karel’ verbonden, terwijl er in de woordgroep
‘Karel, koning van Engeland,...’
van onderschikking sprake is.
De Groot baseert dit ‘delicate en subtiele’ onderscheid op het feit, dat de bijstelling in het tweede voorbeeld ‘een kwaliteit betekent of noemt’, terwijl de twee leden van de eerste zin onderling verwisselbaar zijn.
Dr. H.F.A. van der Lubbe O.F.M, kritiseert in zijn ‘Woordvolgorde in het Nederlands’ (Assen; 1965; tweede druk, pag. 99/100) de eenzijdige ‘werkhypothese’ onderschikking/nevenschikking van De Groot. In navolging van Trubetzkoy houdt hij in zijn indelingsprincipe ook rekening met de zgn. predicerende groepen (vb. onderwerp + predikaat (pag. 65)). Daardoor kan hij zijn woordgroepenleer op een betere en meer exacte basis opbouwen. Van der Lubbe rekent de bijstelling niet tot de nevenschikkende noch tot de onderschikkende groep. Hij brengt hem onder in de predicerende groep, omdat de bijstelling evenals het predikaat, wordt uitgezegd over het naamwoord waarbij hij hoort, waardoor hij de naar zijn zeggen ‘eigenaardige interpretatie’ van De Groot vermijdt.
Dat een bijstelling predicerend is, wordt door De Groot geenszins ontkend. Hij laat dit feit in zijn indeling echter achterwege, omdat hij de predicerende groep ondergeschikt maakt aan zijn indelingsprincipe nevenschikking/onderschikking.
In navolging van Bloomfield maakt Van der Lubbe ook een onderscheid in endocentrische en exocentrische groepen (pag. 72). Endocentrische groepen zijn groepen, die óf een kern hebben (onderschikkende groepen) óf waarvan de leden tot dezelfde gebruikskategorie behoren (nevenschikkende groepen); exocentrische groepen hebben geen kern en de groep in zijn geheel behoort tot een andere gebruiksklasse dan de delen waaruit hij is opgebouwd. Daartoe rekent hij de predicerende groep, de voegwoordgroep en de voorzetselgroep. Omdat de bijstelling dezelfde syntactische valentie heeft als de zelfstandigheid waarbij hij hoort, noemt Van der Lubbe hem een endocentrische predicerende groep.
Wil men echter de onderscheiding onderschikkend/nevenschikkend voor de bijstelling vermijden, dan wordt de benaming endocentrische predicerende groep een contradictio in terminis. Immers, de term endocentrische predicerende groep impliceert dat er sprake moet zijn van een nevenschikkende of onderschikkende groep. Van der Lubbe erkent trouwens zelf, dat in vele gevallen de combinatie naamwoord + bijstelling zeer dicht het karakter van een onderschikkende groep nadert. Men kan