De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde‘Het oerschema van de opeenvolging en de inhoud waarin die opeenvolging verdwijnt om verderop zijn rechten te hernemen is als een eeuwig spel van uitwendige wisseling en inwendige bestendigheid, van de twee die ongelijksoortig en toch onscheidbaar zijn en van dit spel of deze wet van alle werkelijkheid zijn taal en spraak slechts illustraties.’Ga naar voetnoot1 I. In zijn proefschrift bracht M.J. Langeveld als belangrijkste bezwaar tegen de spraakkunst naar voren dat ze niet van goed gefundeerde steunpunten uitgaat en dat haar uitspraken vaak onderling tegenstrijdig zijn. Om dit te illustreren merkte hij o.m. op: ‘Dat de onderscheiding van naamwoordelijke en werkwoordelijke gezegdes in de gangbare grammatika van onze taal geen zin meer heeft, is door Van Wijk in zijn grammatika reeds jaren her gezegd. Daaruit trok men echter geen konklusie, misschien terecht, doch ook dit bleek niet.’Ga naar voetnoot2 De in dit citaat gekenschetste situatie is sindsdien enigszins gewijzigd, doordat uit reactie op P.C. Paardekooper's negatieve benadering van het koppelwerkwoordGa naar voetnoot3 is opgemerkt, dat zinnen met een naamwoordelijk gezegde en zinnen met een werkwoordelijk gezegde zich soms van elkaar onderscheiden door verschillende intonatie in woordgroepenGa naar voetnoot4. En M.C. van den Toorn heeft onlangs aangetoond dat de onderscheiding der gezegdes zin heeft op grond van het feit dat bij transformaties verschillen zichtbaar wordenGa naar voetnoot5. Hiermee is echter niet alles gezegd. Uit het gegeven dat een mededeling als hij is getrouwd in de gesprekssituatie geen enkele moeilijkheid oplevert en uit het feit dat in mededelingen als hij is al jaren getrouwd en hij is gisteren getrouwd de woorden al jaren en gisteren bepalend zijn voor het karakter van het gezegde, kunnen we concluderen dat situatie en context de gegevens moeten bevatten die nodig zijn voor een beschrijving van het verschil tussen de beide gezegdes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merken we in dit verband op, dat het gezegde van een mededeling als de winkel is vanmiddag gesloten naamwoordelijk is, als ze 's ochtends wordt uitgesproken en werkwoordelijk als ze 's avonds wordt meegedeeld, dan is duidelijk dat genoemde beschrijving de werkelijlheid van de taalgebruiker zal moeten erkennen: de tijd van het spreken is immers bepalend voor het karakter van het gezegde. Maar evenzeer zal de als subject genoemde of aangeduide werkelijkheid uitgangspunt moeten zijn: de tijd waaraan het subject door het gezegde gebonden wordt, - de tijd voor of na het moment van het spreken -, is eveneens bepalend voor het karakter van het gezegde. Dat het als subject genoemde of aangeduide inderdaad als werkelijkheid dient te worden opgevatGa naar voetnoot1, blijkt ook hieruit dat het verschil tussen de gezegdes van de mededelingen hij is ziek - hij is ziek thúis hij is al jaren getrouwd - hij is al jaren getrouwd in Amérika bepaald wordt door het al of niet genoemd worden van de plaats waar de als subject aangeduide persoon zich bevindt. De beschrijving der gezegdes zal daarom moeten uitgaan van de ontmoeting van taalgebruiker en werkelijkheid, in ruimte en tijd: ‘il y a une linguistique par le fait que l'homme est un sujet parlant et qu'il se connaît en tant que tel, per l'aspect subjectif, par l'intuition qu'il a de son propre réalité.’Ga naar voetnoot2
II. Als de volgende mededelingen geldig zijn voor het moment van het spreken:
dan zijn bij verandering van tempus mogelijk:
Bij verandering van tempus behoudt een mededeling met een werkwoordelijk gezegde dus haar geldigheid òf ze wordt ongeldig. Plaatsen we hiertegenover de volgende mededelingen met een naamwoordelijk gezegde:
Voor een andere tijd kunnen gelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als het tempus verandert, behoudt een mededeling met een naamwoordelijk gezegde dus haar geldigheid òf de (een) tegenstelling ervan wordt geldig. Met de tegengestelde mededeling voor een andere tijd gaat soms een tegenstelling van plaats gepaard. Als nu gelden:
kunnen, bij verandering van tempus, daarbij als tegenstellingen bijvoorbeeld gedacht worden:
Het is ook mogelijk dat dergelijke tegenstellingen optreden zonder dat er verschil in tempus is. Zo kunnen tegenover:
als tegenstellingen geplaatst worden:
In dergelijke mededelingen kan de bepaling van plaats steeds door een bijzin vervangen worden:
Met de andere plaats in de tegengestelde mededeling is dus impliciet een andere tijd gegeven. Hier geldt de opmerking van W. Pfeiderer: ‘Der menschliche Intellekt nämlich ist ausserstande, Raum und Zeit zugleich zu begreifen. Er muss das scheinbar Selbstverstandliche, die raumzeitliche Einheit eines Geschehens, um sie anders sagbar zu machen, in seine raumliche und seine zeitliche Komponente zerlegen.’Ga naar voetnoot1 Dit is ook van toepassing op een tegenstelling als:
De laatste mededeling veronderstelt een andere plaats dan de Harskamp èn een andere tijd, want de tijd waarvoor de eerste mededeling geldt, is noodzakelijk langer van duur dan die waarvoor de tweede uitspraak geldig is. Mededelingen met een naamwoordelijk gezegde onderscheiden zich hierdoor van mededelingen als:
die, doordat het accent op ziek en getrouwd minder zwaar is dan dat op thuis en in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amerika, geen tegenstellingen met een andere tijd en een andere plaats oproepen. Uit het bovenstaande kunnen we nu concluderen:
III. Aan het in de eerste conclusie beschreven verschil ligt een verschillende beleving van het moment van het spreken ten grondslagGa naar voetnoot1. De taalgebruiker die een werkwoordelijke mededeling uitspreekt die bij verandering van tempus niet geldig is, isoleert de tijd die hij als nu ervaart. Zo bijvoorbeeld in mededelingen als: a) het begint te regenen die gelden voor het moment van het spreken of voor de in de bepaling genoemde tijd, waarin het moment van het spreken is opgenomen. Ook als van dergelijke mededelingen het tempus preteritum of futurum is, wordt het nu van de taalgebruiker geïsoleerd: d) hij heeft het boek teruggegeven De tijd waarnaar door het tempus verwezen wordt - de tijd voor of na het moment van het spreken -, wordt ervaren als niet-nu, doordat deze mededelingen hun geldig heid verliezen als het tempus presens wordt. Nu kunnen immers slechts gelden: d') hij geeft het boek niet terug De taalgebruiker ervaart de tijd hier als verloop, als leef-tijd. Zoals iemand op zekere leeftijd plotseling tot de ontdekking kan komen dat zijn jeugd onherroepelijk voorbij is, of zoals een opgroeiend kind opeens tot het besef kan komen dat de tijd van het volwassen zijn beslist nog niet is aangebroken, zo beleeft de taalgebruiker vanuit het presente heden het verleden als het voorbije, het niet-meer-presente, en de toekomst als het (nog)-niet-aanwezige. Hiertegenover staat de beleving van het nu in naamwoordelijke mededelingen die bij verandering van tempus ongeldig worden. We nemen als voorbeeld:
De tijd voor en na het moment van het spreken wordt met het nu verbonden, doordat tegenover deze mededelingen als tegenstellingen geplaatst kunnen worden: Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daardoor worden het verleden en de toekomst niet beleefd als niet-nu, maar als anders-dan-nu. Niet de gedeelde tijd in haar onherroepelijk verloop wordt hier ervaren maar de totale tijd, waarin het nu verbonden is met het voor-nu en het na-nu; de ‘temps vécu’. Door de betekenisoppositie in de gezegdes wordt aan het als subject genoemde een bestaan verleend in verleden en heden, in het nu en in de toekomst. Het voor-nu en het na-nu zijn daardoor als het ware dimensies van het heden, van het moment waarop de taalgebruiker spreekt: ‘Het voorbijgegane moment is niet maar herinnerd, maar is, als retentie, direct waargenomen. Ook het komende moment wordt niet louter in de verbeelding voorgesteld doch is als dimensie van het heden, als protentie, in de nu-ervaring present.’Ga naar voetnoot1 Werd in de zojuist gegeven voorbeelden het nu van de taalgebruiker met de tijd ervoor en erna verbonden door een betekenistegenstelling in de naamwoordelijke delen,die verbinding kan ook door een oppositie in hetwerkwoordelijk deel tot stand komen. Het onderscheid tussen de mededelingen
kan beschreven worden als een verschil in aspect. Van i en j is het aspect perfectief: het d.m.v. het gezegde meegedeelde is gegeven in een culminatiepunt en het wordt niet voorgesteld als ‘plaatshebbend’ op het moment van het spreken (het tempus is perfectum). Het aspect van i' en j' is imperfectief: het d.m.v. het gezegde meegedeelde is gegeven in een duur en het wordt voorgesteld als ‘plaatshebbend’ op het moment van het spreken (het tempus is presens)Ga naar voetnoot2. Verbindt deze oppositie in aspect het nu met de tijd erna, dan gaat dit gepaard met een tegenstelling in de betekenis van het naamwoordelijk deel:
Samenvattend concluderen we:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Reeds is opgemerkt dat naamwoordelijke mededelingen waarvan het tempus presens is, slechts een tegenstelling kunnen vormen met naamwoordelijke medede-delingen waarvan het tempus preteritum, resp. futurum is, indien het als subject genoemde of aangeduide bestaat in de tijd die de taalgebruiker met nu aanduidtGa naar voetnoot1. Zo is te verklaren dat het gezegde van mededelingen als het varken is geslacht niet naamwoordelijk is. Als deze perfectieve mededelingen geldig zijn, bestaat het als subject genoemde niet meer op het moment van het spreken. Plaatsen we hiernaast de mededelingen de sneeuw is verdwenen die onder perfectief aspect bezien worden, als verdwenen wordt opgevat als een synoniem van gesmolten en onder imperfectief aspect als het de betekenis heeft van weg, dan zien we dat in de laatste opvatting het als subject genoemde als afwezig present is in het nu van de taalgebruiker. De oppositie in aspect legt hier dus een verbinding tussen verleden/toekomst en heden door de tegenstelling aanwezig zijn/ afwezig zijn van het als subject genoemdeGa naar voetnoot2. Het opmerkelijke bierbij is, dat het afwezig zijn in een positieve mededeling wordt uitgedrukt. Daardoor verschillen deze mededelingen van er ligt geen sneeuw meer waarin het afwezig zijn negatief wordt uitgedrukt. Verder merken we op dat deze negatieve werkwoordelijke mededelingen een bepaling bevatten die de plaats aanduidt waaraan dit afwezig zijn wordt gebonden: er, de plaats die wordt of is waargenomen. De positieve naamwoordelijke mededelingen de sneeuw is verdwenen, de sneeuw zal vanmiddag wel verdwenen zijn, bevatten geen plaatsbepaling. Toch is ook in deze mededelingen het afwezig zijn wel aan een plaats gebonden: het hier van de waarnemer, de taalgebruiker. Doordat de perfectieve en de imperfectieve opvatting van mededelingen als de sneeuw is verdwenen tegelijkertijd geldig zijn, is het subject in het driedimensionale nu als aanwezig/afwezig present. Naamwoordelijke mededelingen zijn dus gebonden aan het hier-en-nu van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalgebruiker. Daar het nu hiervan een driedimensionaal karakter heeft, is ook het hier driedimensionaal. Hieruit is te verklaren dat het gezegde waarin een plaatsbepaling staat, slechts dan naamwoordelijk is, als zich op het moment van het spreken een positieve tegenstelling voordoet waarin het als subject genoemde of aangeduide aan een andere plaats wordt gebonden in een andere tijd: thuis is hij ziek, op het voetbalveld is hij gezond, enz. Zo is ook te verklaren dat bijwoorden als hier niet het naamwoordelijk deel van het gezegde kunnen wordenGa naar voetnoot1. Dit hier-en-nu van de taalgebruiker kan niet objectief worden aangewezenGa naar voetnoot2; het wordt beleefd en soms in de beleving verbeeld. Een prachtig voorbeeld daarvan vinden we in de Elckerlijc. De totale tijd, het nu met zijn dimensies, wordt daarin door de hoofdpersoon beleefd, doordat hij op desen dach aan twee opdrachten moet voldoen: vs. 80 rekeninghe wilt hi van u ontfaen, waardoor hij genoodzaakt wordt zich in het heden met de daden uit het verleden bezig te houden, en in vs. 84-5 Oec moetti aennemen een pelgrimagie, waardoor de toekomst (het sterven) in het heden van de hoofdpersoon present isGa naar voetnoot3. Een ander voorbeeld is te vinden in Marsman's Tempel en Kruis, waarin de dichter, die zijn verleden laat herleven en aan de toekomst gestalte gaat geven, zichzelf situeert in een ijl vertrek, een absoluut wit nu (De Dierenriem I).
V. Voor de beschrijving van het onderscheid tussen de beide gezegdes zijn we uitgegaan van mededelingen die bij verandering van tempus hun geldigheid verliezen. In vele gevallen is een binding van het subject aan een andere tijd echter weinig zinvol om de eenvoudige reden dat de taalgebruiker een uitspraak wil doen die niet aan beperkte tijd gebonden is. Is het gezegde van dergelijke mededelingen naamwoordelijk, dan kan ook hier in vele gevallen aannemelijk gemaakt worden, dat het als subject genoemde met het driedimensionale hier-en-nu van de taalgebruiker verbonden is: a) mededelingen waarin het als subject genoemde bepaalde (karakter)eigenschappen worden toegekend:
Dergelijke mededelingen worden wel dispositionele verklaringen genoemd, daar het gezegde aan het subject een regelmaat van gedrag toekent, een tendentie tot zekere vormen van activiteit of een vast gedragspatroon. Hiervan gaat de volgende beschrijving uit: ‘De dispositionele zin is evenzeer een overkoepeling van gedragingen die waargenomen zijn als een middel om richting te geven aan verwachtingen ten aanzien van verder gedrag.’Ga naar voetnoot4 Op het moment van het spreken zijn zowel die waargenomen gedragingen als die verwachtingen voor de spreker present, zodat het als subject genoemde gebonden is aan het driedimensionale hier-en-nu van de spreker. De per- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soonlijke participatie van de taalgebruiker is hier zo sterk, dat vele van deze mededelingen een subjectief karakter hebben. Het is bijvoorbeeld zeer wel mogelijk, dat verschillende taalgebruikers t.a.v. eenzelfde persoon opmerken: hij is lui, hij is traag, hij is dom, en dat ze niet bereid zijn eikaars karakteriseringen te accepteren. Dit kan er slechts op wijzen dat voor deze taalgebruikers verschillende waarnemingen uit het verleden en daardoor verschillende oordelen in het heden en verschillende verwachtingen t.a.v. verder gedrag present zijn. Voor de interpretatie van literair werk, met name van een omvangrijk dichterlijk oeuvre, is het onderkennen van deze dispositionele zinnen van eminent belang. Daarin wordt duidelijk welke werkelijkheden voor de auteur leven en op welke wijze hij erbij betrokken is. Tenslotte zij in dit verband nog opgemerkt, dat het gezegde van dispositionele verklaringen ook werkwoordelijk kan zijn, zoals bijvoorbeeld in:
De onder 1 genoemde voorbeelden wijken in tweeërlei opzicht af van naamwoordelijke dispositionele verklaringen. In de eerste plaats is het mogelijk, dat dergelijke mededelingen geen dispositioneel karakter hebben; ze kunnen worden uitgesproken naar aanleiding van een onmiddellijke waarneming. In dat geval ervaart de taalgebruiker het geïsoleerde nu. Het tweede verschil is hierin gelegen, dat slordig en moeilijk in deze mededelingen niet betrokken worden op het subject van de zin. Dit wordt duidelijk als we vergelijken: Jan is slordig - Piet is nog slordiger - Klaas is de slordigste/het slordigst. In de eerste reeks zijn slordig, enz. betrokken op de subjecten, in de tweede op schrijft. In een naamwoordelijke mededeling wordt dus het als subject genoemde door het gezegde gebonden aan het driedimensionale hier-en-nu van de taalgebruiker, ineen werkwoordelijke mededeling niet. De onder 2 genoemde voorbeelden zijn werkwoordelijk doordat er realisaties van dit gedrag bestaan, die als ze optreden en bewust worden waargenomen, mededelingen opleveren als: er blaft een hond - het water kookt (en de thermometer staat op 100° C) die gebonden zijn aan het geïsoleerde nu. b) Ook begrippen, psychische voorstellingen, enz., hebben een dispositioneel karakter. Wie meedeelt: Een zintuig is een orgaan dat in staat is uitwendige prikkels op te nemen. geeft er blijk van, ‘dat hij in het verloop van zijn diverse gedragingen een systematische lijn en samenhang weet te handhaven, dat hij in staat is in voortgezet handelen die eenheid te stichten en te bewaren die alle bestanddelen betrokken houdt op de desbetreffende objectcategorie.’Ga naar voetnoot1. De woorden verloop, handhaven, bewaren, betrokken houden, enz. maken wel duidelijk dat het als subject genoemde in dergelijke mededelin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen niet gebonden is aan een geïsoleerd nu. Dat in dergelijke mededelingen de taalgebruiker door persoonlijk participatie aanwezig is, blijkt uit het feit dat de hoorder vaak behoefte heeft aan een nadere toelichting. Voor een verantwoorde beoordeling of voor een juist begrip van een definitie is het nodig te weten op welke wijze ze tot stand gekomen is, is nodig dat ‘het verloop van de diverse gedragingen’ van de spreker t.a.v. het als subject genoemde zichtbaar gemaakt wordt. Men denke hier bijvoorbeeld aan een opmerking van Prof. dr. H. Schultink: ‘dat het noodzakelijk is te weten welke filosofische achtergrond er impliciet of expliciet bij linguisten als o.a. Reichling en Hjelmslev aanwezig is, om hun taaltheorieën te kunnen begrijpen.’Ga naar voetnoot1 Vaak zal ook de vraag opkomen met welk doel een begripsomschrijving gegeven is. Zo merkt F. Hiorth, de veelheid van definities van de zin besprekend, op: ‘Eins der Hauptziele des Definierens ist vielleicht, ein Definiens zu finden, das den bevorzugten Sprachgebrauch der Linguisten möglichst genau beschreibt, aber doch im kurzgefasste Weise.’Ga naar voetnoot2 Het subject in definities e.dgl. is dus verbonden met het driedimensionale hieren-nu van de taalgebruiker. Voor de schoolpraktijk is het belangrijk, vooral voor de zogenaamde tekstbehandeling, dat dergelijke uitspraken herkend worden. Het kan de leerlingen van hogere klassen duidelijk worden gemaakt, dat de kerngedachten van betoog of beschouwing in deze mededelingen te vinden zijn. En door hen methodisch te laten nagaan op welke wijze de schrijver tot die uitspraken komt en welke conclusies hij eraan verbindt, ontvouwt zich voor hen de structuur van de tekst. c) Mededelingen waarin psychische of somatische verschijnselen tot uitdrukking worden gebracht. De taalgebruiker die mededelingen uitspreekt als hij is slaperig - hij is moe - hij is duizelig - hij is boos kent niet alleen de uiterlijk waarneembare kenmerken uit ervaring, maar ook de met deze verschijnselen gepaard gaande gewaarwordingenGa naar voetnoot3. Op het moment van het spreken herkent de taalgebruiker in de persoon van de als subject genoemde de gewaarwordingen van: ik ben slaperig, enz. Daardoor is hij bij het uitspreken van een dergelijke mededeling wel zeer nauw verbonden met het subject van de zin. Illustratief is in dit verband het gedicht ‘Breeroo’ van Marsman, dat, zoals herhaaldelijk is opgemerkt, meer van Marsman dan van Bredero te zien geeft. Het begint met: Breeroo is moe. d) Kon in het voorgaande het als subject genoemde of aangeduide steeds be schouwd worden als gebonden aan het driedimensionale nu van de taalgebruiker, bij de volgende soorten mededelingen zal de nadruk komen te liggen op binding aan het niet geïsoleerde hier van de taalgebruiker. Alles wat we met de ogen waarnemen, zien we tegen een achtergrond. Reeds hierdoor zijn de subjecten van mededelingen als: deze tafel is rond - dat huis is groot niet aan een geïsoleerd hier gebonden. Op het moment van de waarneming is de taalgebruiker aanwezig bij het als subject genoemde en bij de horizon; hij neemt waar in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ruimteGa naar voetnoot1. Verder kunnen we in dit verband opmerken dat de in dergelijke mededelingen gebezigde onderscheidende adjectieven meestal een polair karakter hebben: rond vormt een tegenstelling met vierkant, groot met klein, hoog met laag, diep met ondiep, enz. Steeds is bij gebruik van één dezer adjectieven de andere pool impliciet aanwezig, in een ruimtelijke ervaringGa naar voetnoot2. In mededelingen waarin een ongelijkheid tot uitdrukking wordt gebracht: Jan is groter dan Piet - de Mont Blanc is minder hoog dan de Mount Everest wordt door de comparatie een klein deel van de afstand tussen de polen gevuld. Soms weet de taalgebruiker het midden aan te geven, zoals Antoon Coolen in de volgende zin uit ‘Aantekeningen van een treinreiziger.’: ‘Naast hem zat een man, niet jong meer, met een puntbaardje, niet slecht gekleed, grove handen, waarschijnlijk een klein middenstandertje.’ Dergelijke opposities zijn niet beperkt tot adjectieven die een vorm, grootte enz. noemen. Men denke aan tegenstellingen als zwaar-licht, hard-zacht, mooi-lelijk, eerlijk-vals, licht-donker, juist-onjuist, zoet-zuur, wit-zwart enz. Het als subject genoemde of aangeduide van mededelingen waarin deze onderscheidende adjectieven het naamwoordelijk deel vormen, zijn voorde taalgebruiker steeds verbonden aan de ruimte tussen twee polen. Substantieven kunnen op dezelfde wijze tegenover elkaar geplaatst worden: deugd-ondeugd, straf-beloning, student-afgestudeerde, enz.: hebzucht is een ondeugd In de laatste mededeling is het subject niet aan een ruimte tussen twee polen gebonden, maar aan de ruimte van een verzamelingGa naar voetnoot3. In een dergelijke ruimte horen ook de adjectieven thuis die een kleur noemen: aardbeien zijn rood, bananen geel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het als subject genoemde of aangeduide in mededelingen als hij was zo trots als een pauw is door de vergelijking van de ene werkelijkheid met de andere voor de taalgebruiker evenmin aan een geïsoleerd hier gebonden.
VI. Tegenover de onder V c en V d besproken naamwoordelijke mededelingen als hij is slaperig; aardbeien zijn rood staan werkwoordelijke mededelingen die in betekenis weinig hiervan verschillen: a) hij heeft slaap (honger, pijn, koorts, zorgen, enz.) Ad a kunnen we opmerken, dat slechts negatieve tegengestelde mededelingen mogelijk zijn, als deze uitspraken bij verandering van tempus niet gelden: hij had geen slaap, enz. Wat als subject genoemd of aangeduid wordt, kan dus niet door een positieve tegenstelling aan een andere tijd gebonden worden, en daardoor isoleert de taalgebruiker in dergelijke mededelingen de tijd van het spreken. Tegenover hij is slaperig evenwel kan staan: hij was kwiek, goed wakker. Hier ervaart de taalgebruiker het nu met zijn dimensies. Mededelingen als onder b verzetten zich tegen een actualiserend gebruik waarbij een tegenstelling met het verleden wordt opgeroepen. Gebruikelijk is Deze aardbeien waren eerst groen en ze zijn nu rood. ongebruikelijk daarentegen Deze aardbeien hadden eerst een groene kleur, nu hebben ze een rode kleur. Als bij de mededelingen onder a is er dus d.m.v. een tegenstelling geen positieve verbinding tot stand te brengen met het verleden: de taalgebruiker ervaart het geïsoleerde nu, zodra de mededeling naar een concrete situatie verwijst. Al is het betekenisverschil gering, mededelingen van het type hij is slaperig, en mededelingen van het type hij heeft slaap, hebben dus toch een verschillende waarde, doordat de laatste soort gebonden is aan het geïsoleerde nu van de taalgebruiker, terwijl de eerste soort gebonden is aan het driedimensionale hier-en-nu. De stelling van F.G. Droste dat ‘de existentiële en totaliserende notie fundamenteel is voor de copulatieve structuur’Ga naar voetnoot1, wordt dus niet alleen bevestigd door de plaats die verba als vallen, hangen, zitten, enz. innemen in het copulatieve stelsel, maar ook door het feit dat het subject van naamwoordelijke mededelingen op zeer bepaalde wijze aan tijd en plaats gebonden wordt. Door betekenistegenstellingen in het naamwoordelijk deel, door aspectopposities, door een positieve weergave van afwezigheid òf door een dispositioneel of associatief polair karakter van de naamwoordelijke mededeling is het als subject genoemde of aangeduide steeds present in het driedimensionale hier-en-nu van de taalgebruiker. In dit verband zij nog opgemerkt dat de karakterisering van de Indogermaanse talen door H. Wein: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Dans les grammaires de notre familie linguistique, on met l'accent (évidemment plus ou moins explicitement) sur Ie fait que des rapports temporels, la “consecutio temporum” sont précisés et fixés dans la phrase et dans l'enchaïnement des phrases. Quelle image du temps y a-t-il à la base? En gros, le temps est considéré comme un ruban étalonné. Les differentes époques du passé en de l'avenir sont, sur un ruban, distinguées les unes des autres avec précision. L'important n'est pas Ie temps vécu, mais bien plutöt des points de temps et des espaces de temps - dans leurs rapport si possible mesurables, chiffrables, les unes avec les autres. Ses differentes parties en deviennent pour ainsi dire “figées à l'état de chose”, d'oü la possibilité de concepts tels que “épargner sont temps”, etc.’Ga naar voetnoot1 slechts geldt voor mededelingen met een werkwoordelijk gezegde. In de Indogermaanse talen zijn de ‘temps et espace vécu’ wel degelijk aanwezig: in naamwoordelijke mededelingen. Ook de Indogermaanse talen kennen ‘des conceptions temporelles non objectivantes et non spatialisantes.’Ga naar voetnoot1 Evenzo spreekt Th. Boman zich te absoluut uit, als hij opmerkt: Wahrend wir durch unsere drei Tempora die Handlungen in den Raum verlegen, in casu auf einer Linie festhalten, ist für die Semiten das Bewusstsein des Redenden der feste Punkt, an dem sie die Handlungen orientieren. In diesem Falle sind zwei psychologische Möglichkeiten vorhanden: die Handlungen können abgeschlossen vorliegen oder noch in Entwicklung begriffen sein. Unsere Handlungen werden objektiv, unpersönlich, raumlich orientiert, die Hebraer denken subjektiv, persönlich, zeitlich.Ga naar voetnoot2 En als B.L. Whorf met betrekking tot de Hopi-Indiaan opmerkt: ‘he has no notion or intuition of Time as a smooth flowing continuüm in which everything in the universe proceeds at an equal rate, out of future, through a present, into a past; or, in which, to reverse the picture, the observer is being carried in the stream of duration continuously away from a past in a future.’Ga naar voetnoot3 dan is daarmee nog niet gegeven dat deze mens de wereld op totaal andere wijze beleeft als de mens die één der Indogermaanse talen spreekt. Wat hij m.t.b. deze talen zegt: ‘The metaphysics underlying our own language, thinking and modern culture (I speak not of the recent and quite different relativity metaphysics of modern science) imposes upon the universe two grand Cosmic Forms, space and time; static three-dimensional, infinite space, and kinetic one-dimensional uniformly and perpetually flowing time - two utterly separate and unconnected aspects of reality (according to this familiar way of thinking). The flowing realm of time is, in turn, the subject of a threefold division: past, present and future.’Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is immers voor tegenspraak vatbaar. In de beschrijving van de twee gezegdes is duidelijk geworden dat er wel degelijk een relatie is tussen tijd en plaats. Wordt de als subject genoemde of aangeduide werkelijkheid door het naamwoordelijk gezegde aan de driedimensionale tijd gebonden, dan kan ze niet aan één plaats gebonden worden. En wordt die werkelijkheid door het werkwoordelijk gezegde aan één tijd gebonden, dan is daarmee ook de binding aan één plaats gegeven. Wij ervaren dus naast de ‘one-dimensional time’ ook de ‘three-dimensional time’ en naast de ‘three-dimensional space’ ook de ‘one-dimensional place’. Het verschil tussen de Indogermaanse talen en het Chinees, het Hebreeuws, het Hopi, enz., - talen waarin het koppelwerkwoord niet voorkomt -, is dus niet zo groot als bovenstaande citaten suggereren.
VII. In zijn studie De Taal: haar wetten en haar wezen merkt Prof. dr. A. Reichling op: ‘De taal berust niet op een soort “afspraak” tussen de gebruikers. Zij wordt enerzijds door “natuurlijke”, anderzijds door culturele factoren bepaald. Onder “natuurlijke factoren” versta ik die factoren, die voor elk taalgebruiker een noodzakelijkheid uitmaken, onder “culturele factoren” die factoren, die uitsluitend op het speciale milieu van de taalgebruiker teruggaan.’Ga naar voetnoot1 Het bovenstaande kan hiervan een illustratie zijn. Ieder mens bindt van nature de als subject genoemde of aangeduide werkelijkheid òf aan het geïsoleerde nu òf aan het driedimensionale hier-en-nu. In dit gegeven ligt m.i. een goed uitgangspunt voor het definiëren van de zin en voor de beschrijving van wat genoemd wordt:
De verschillen in bovenstaande mededelingen hangen immers samen met de onderscheiden binding van het als subject genoemde of aangeduide aan tijd en plaats. Hoe het subject aan tijd en ruimte gebonden wordt, is afhankelijk van de wijze waarop taalgebruiker en werkelijkheid elkaar ontmoeten. Iemand die bij zijn dagelijkse gang naar kantoor langs een haven fietst waarin een aantal schepen liggen, zal op de ochtend dat die schepen verdwenen zijn, opmerken: de schepen zijn weg, maar na verloop van tijd zal hij zeggen: er liggen geen schepen. Een persoon die op de ochtend na de verdwijning van de schepen voor het eerst langs die haven komt, kan opmerken: er liggen geen schepen òf de haven is verlaten. Op grond van dit verband tussen mens, werkelijkheid en taal ligt het voor de hand de taal vanuit de werkelijkheid van de taalgebruiker, - welke zichtbaar wordt in suit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
atie en context -, te beschrijvenGa naar voetnoot1. Daarmee wordt het uitzicht geopend op een nieuw verband tussen de wetenschappelijke grammatica en de schoolgrammatica, tussen synchronische en diachronische taalbeschrijving en tussen taalkunde en letterkunde. Voor dit laatste denke men aan de uitspraak van Käte Hamburger: ‘that the old and often discussed problem of Literature and Reality (Dichtung und Wirklichkeit) is after all a problem of language and can be reduced tot, the relation of the literary work of art to the statement system of language.’Ga naar voetnoot2 Bedoelde taalbeschrijving lijkt me niet samen te vallen met die van N. ChomskyGa naar voetnoot3. Deze gaat er vanuit dat iedere taalgebruiker een onbeperkt aantal zinnen kan produceren en hij wil context en situatie buiten beschouwing laten. Daardoor wordt in zijn systeem bijvoorbeeld geen aandacht geschonken aan het feit dat de ene taalgebruiker kan meedelen de schepen zijn weg, terwijl een ander slechts kan constateren er liggen geen schepen. Bovendien moet in zijn systeem in een mededeling als de winkel is vanmiddag gesloten een constructionele homonymie gezien worden. In de taalwerkelijkheid komen we dergelijke uitingen echter nooit als homonieme mededelingen tegen. Wel zijn er in dit geval homofone uitspraken, maar doordat de mededeling met perfectief aspect op een ander moment wordt uitgesproken als de mededeling met imperfectief aspect, zullen ze ieder voor zich nooit homoniem kunnen zijnGa naar voetnoot4. Dat geldt ook voor mededelingen als hij is getrouwd. Bij werkwoordelijke opvatting is het tempus hiervan immers perfectum, bij naamwoordelijke opvatting presensGa naar voetnoot5. Doordat de hoorder taaluitingen steeds in een context aangeboden krijgt, d.w.z. in een samenhang van zinnen waarvan het tempus òf presens òf niet-presens, waarvan het aspect òf imperfectief òf perfectief is, heeft ruj' met dergelijke uitspraken geen enkele moeite. Hij prolongeert de tijd en het aspect van de context en komt daardoor niet voor een keuze te staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van dit alles wil het me voorkomen, dat taal meer is dan een onbe perkte verzameling zinnen en dat context en situatie voor een adaequate beschrijving van taalfeiten onmisbaar zijnGa naar voetnoot1. Hardenberg r. vos |
|