Vervoegde voegwoorden in het dialect van Bruinisse
In de dialectliteratuur over de zeeuwse eilanden vindt men niet veel gegevens over vervoeging van voegwoorden, dat wil zeggen het congrueren van hun woordeinde met de uitgang van de volgende persoonsvorm. Wie as, dat en of opslaat in het Woordenboek der zeeuwse dialecten (Den Haag, z.j.) zoekt wat dit punt betreft tevergeefs. Uit de Dialect-atlas van de Zeeuwsche Eilanden zou men de indruk kunnen krijgen van wel zeer povere restjes. Zin 1 (als de kippen een sperwer zien, zijn ze bang) laat niet meer dan een enkel an zien.
Die indruk van schaarsheid of zelfs afwezigheid zou bepaald onjuist zijn voor Bruinisse, waar onderschikkend atte en ovve vóor een meervoudige persoonsvorm in de tijd tussen beide wereldoorlogen ruimschoots gebruikt werden. Evenals elders was het gebruik facultatief. Vóor een énkelvoudige persoonsvorm werd nooit vervoegd; de meervoudige persoonsvorm mocht ook eenlettergrepig zijn (doen, slaan, staan, zien). Zo bijvoorbeeld: ik chlṑve nie atteze (ook: datteze, dasse, asse) dà sù doe, vrḕh'ez ovvemen nog lank wachte motte, attemen klḕ binne za-k-je wè roepe. Vooral atte kwam vaak voor, aangezien het behalve als zelfstandig onderschikkend voegwoord ook kon optreden als begeleider na onderschikkende voegwoorden als toen en wannêêr en na nog andere onderschikkende woorden en woordverbindingen (wḕr, wḕrover, oe lank, het relatieve die enz.): toen atte de jongers ter kwḕme, waz ṑlez op, die toen atte de jongers ter kwḕme, waz ṑlez op, die mē͂sen die atte dḕ lṑpe ḕ vroeher in Surreksêê eweunt, 'k-ḕ nie ṑlez 'ôôrt wat atte z'ezeit ṑ, enz. Bij gebruik als zelfstándig voegwoord kon naast atte ook datte gebruikt worden, dus ie zei (d)atte ze zouwe komme, voor het begeleidend atte kon daarentegen geen datte staan. In de vorm atte waren een vervoegd dat en een vervoegd als samengevallen. Vreemd is dat niet, aangezien ook als dialectisch wel toegevoegd wordt aan onderschikkende verbindingswoorden. A. Sassen (Het drents van Ruinen, Assen 1953, blz. 180) noemt bijvoorbeeld doe as, woar as, huo as, wie as en wat as. En toen as is ook in Zeeland bekend (Wdb. Ze. dial., onder
toen). Concurrentie van dat en als in sommige verbindingen kan tot versmelting geleid hebben, waarna atte ook kon gaan optreden op de plaats waar dat aanvankelijk geen concurrentie van als ondervond, waar het zelfstandig onderschikkend voegwoord was. Zo ook: ik chlṑve nie atte (of: datte) ze dà sù doe. Ook als een énkelvoudige persoonsvorm volgt, treedt een mengvorm op, namelijk at (met dat ernaast in de ‘dat’-zinnen, niet in de ‘als’-zinnen), en wel vóor vocalen en enkele consonanten, bijvoorbeeld de j. Vóor de meeste consonanten is het a (met da ernaast in de ‘dat’-zinnen). Men zou kunnen stellen dat voor de meeste consonanten t is weggevallen, of dat at daar naast a geen kans gekregen heeft. Zo bijvoorbeeld: ik sei (d)at jie dat edḕn ōde en at Jewā̀nes dap mò doe, komter hêêmieter van terechte. Soortgelijke interferentieverschijnselen bij dat en als zijn door F. Vanacker waargenomen in het oostends (Taal en Tongval i, blz. 40).
Ovve werd behalve als zelfstandig onderschikkend, voegwoord (naast ov atte) ook vaak na vraagwoorden of vragende woordgroepen gebruikt: 'k weet nie wḕrom ovve ze joe overesloh'ḕ. Concurrentie van atte in zinnen als deze leverde een mengprodukt otte op: vrḕh'ez otteze vanḕvent eve komm'ellepe. Vóór een enkelvoudige persoonsvorm werd gewoonlijk ot gebruikt, wanneer althans niet o optrad, volgens de regel die hierboven voor at/a is gegeven: ze vrḕh' otjulder mḕrhe méehḕ enz.
l. koelmans