| |
| |
| |
Drie brieven van Willem Kloos aan Herman Maas
Van de korrespondentie tussen Herman MaasGa naar voetnoot1 (1877-1958) en Willem Kloos zijn slechts drie door Kloos aan Maas gerichte brieven bewaard gebleven. Na de dood van Maas zijn vele brieven van Kloos (en andere letterkundigen) aan hem vernietigd. De drie bewaarde brieven geven echter toch wel enige indruk van de verhouding tussen Kloos en Maas. Ook hebben ze een zekere dokumentaire waarde voor de esthetische en ‘ethische’ opvattingen van Kloos.
In de nalatenschap van Herman Maas is onlangs een aantekening gevonden waarin vermeld staat dat Kloos en hij met elkaar gekorrespondeerd hebben van 1905 tot 1938. Voor de verhouding tussen beide literatoren is echter hun onderlinge korrespondentie niet de enige bron. Van de negen romans die Maas publiceerde zijn er drie lovend door Kloos besprokenGa naar voetnoot2. Omgekeerd heeft ook Maas meermalen over Kloos geschreven. Van zijn grote bewondering voor Kloos getuigt vooral zijn artikel: Na een halve eeuw. Eenige opmerkingen over de cultureele beteekenis der Beweging van '80. Uit dit essayGa naar voetnoot3 blijkt duidelijk dat Kloos voor Maas onvoorwaardelijk de grote leider van de Tachtigers was; hij noemt Kloos zelfs ‘de incarnatie van de Tachtiger Beweging’.
Een merkwaardig geval van samenwerking tussen beide auteurs mag in dit verband nog vermeld worden. In De Nieuwe Gids van 1935Ga naar voetnoot4 publiceerde Maas een artikel De Nieuwe Gids en ik, waarin hij schreef: ‘Kort na mijn eerste bijdrage plaatste Kloos mijn naam in de lijst van medewerkers. Dat haalde den band tussen de Nieuwe Gids en mij aan en versterkte dien. Nooit is er tussen Kloos en mij eenige strubbeling geweest; onze langdurige correspondentie zou slechts van een wederzijdsch begrijpen en waardeeren kunnen getuigen. In handschrift heb ik de Litteratuurphilosophie van Willem Kloos bewerkt; de tijdsomstandigheden hebben de verschijning in boekvorm na die in couranten (Romen's Aankondiger te Roermond, De Nieuwe Venlosche Courant) helaas niet vergund’. Het gaat hier om 160 artikelen, Taal, Letterkunde en Maatschappij, die Herman Maas onder eigen naam in genoemde bladen heeft gepubliceerd: 68 in Romen's Aankondiger en 92 in de Nieuwe Venlosche Courant. Een
| |
| |
onvolledige serie van deze artikelen, gepubliceerd tussen 1928 en 1932, bevindt zich in het Letterkundig Museum in Den Haag.
De drie brieven volgen hieronder.
23 Juni 1907
Aan Maas
Limburg
Zeer geachte Heer,
Ten eerste moet ik u mijn excuses maken, dat ik u wat lang liet wachten op antwoord. Maar ik heb 't tegenwoordig door extra bezigheden, die op tijd voltooid moeten zijn, bijzonder druk, en ook zat ik er een beetje verlegen meê, wat ik u antwoorden moest. Want, mag ik u ronduit mijn meening zeggen? Behalve veel voortreflijks, nl. daar waar gij u precies aan de werklijkheid wilt houden, de tooneeltjes voor de kazerne en verder vooral de voorstelling, die gij geeft van die spelende kindren en van de twee kwezelvrouwtjes, moest ik ook in uw stuk veel opmerken, vooral in het begin, waar ik mij moeielijk meê vereenigen kan. Uw beschrijving van de opkomst van den dag, met de beelden die gij daarvoor meent te moeten gebruiken, komt mij voor tot een genre te behooren, waar de N.G. altijd tegen geageerd heeft. Dat verpersoonlijken van natuurverschijnselen, en het eraan toeschrijven van menschlijke gemoedsaandoeningen, karaktereigenschappen en mooidoeningen stamt uit veel vroegere perioden der menschlijke beschaving, toen de Natuur wezenlijk bezield was, in de opvatting der menschen, of, juister nog, uit een tijd, toen die opvatting reeds verdwenen was, maar de schrijvers toch, uit literaire traditie en gewoontesleur, nog, in hun werk, gebruik maakten van de beelden, vergelijkingen en attributen, die gepast hadden bij een vroegere opvatting van de natuur. De generatie van '40 bediende zich nog dikwijls van die literaire mode maar sinds '80 heeft men het principe aangenomen, dat alleen die beelden, vergelijkingen, etc. geoorloofd zijn, die door de schrijvers zelf werden gezien en gevoeld. Nu weet ik wel, gij zult misschien hier tegen invoeren, dat de deugd van uw stuk juist ligt in het contrast dat gij zoodoende hebt verkregen tusschen het ‘poëtische’ van de natuur en de ruwheid, en dwaasheid, der menschen, maar dan zoudt gij m.i. vergeten, dat bv. die ‘Zonaanbidding’ door de andere onderdeelen der natuur, voor ons lateren, 't
zij voor een modern lezer, 't zij voor een modern schrijver, weinig meer kan zijn dan een ‘bloempje van taal’ alleen. Alleen zou iets dergelijks eenigen indruk op ons kunnen maken, als wij het lazen bij een antieken schrijver, van wien wij veronderstellen kunnen, dat hij zelf zoo iets gevoeld heeft, en die dan ook door den naïef-overtuigden toon van zijn schrijven door het suggestieve van zijn stijl en alles, ons duidelijk laat merken dat hij dat alles zelf zoo heeft gevoeld en gezien. Wil mij dus, bid ik u, niet kwalijk nemen dat ik uw stuk, zooals dat daar ligt, niet plaatsen kan.
Hebt gij echter iets anders, of kunt gij bereid zijn, om dit stuk zoodanig te wijzigen, vooral te verkorten dat alleen het realistische gedeelte, waarin gij u m.i. waarlijk een talent toont, te publiceeren, dan houd ik mij als altijd aanbevolen voor de toezending.
Allermeeste hoogachting
dw
Willem Kloos
Ik heb niet kunnen ontdekken op welk verhaal van Maas het kommentaar van Kloos betrekking heeft. In De Nieuwe Gids van 1906 had Maas een schets gepubliceerd,
| |
| |
Somber Leven; Maas' tweede bijdrage aan De Nieuwe Gids verscheen pas in het Gedenkboek van 1910. Dat stuk heeft met bovenstaande brief niets te maken.
de nieuwe gids
(mede Nieuwe Serie van ‘De xxe Eeuw’ en het ‘Tweemaandelijksch Tijdschrift’)
Den Haag,
Regentesselaan 176.
13 Oct. '35
Redactie.
Waarde vriend Maas,
Toen ik je toestemming gaf om je Psyche de Vrouw uit te breiden tot 6 vervolgen rekende ik er natuurlijk op, dat elke dier afdeelingen even studieus behandeld zou zijn en interessant zou wezen, als no. 1 en 2. Nu blijkt echter no. 3 een luchtig praatje over lichte vrouwen en verleide meisjes, waarbij je als handleiding gebruikt hebt gemaakt van een paar boeken, die je hebt gelezen, en er zelfs Coolen en Fabricius bijhaalt, terwijl er ook verschillende uitdrukkingen in voorkomen, die in een tijdschrift absoluut ontoelaatbaar zijn. Ik zie mij dus genoodzaakt, no. 3 te laten vervallen. En ook in no. 4. ben ik genoodzaakt geweest eenige uitdrukkingen te wijzigen bv Lesbisch heb ik veranderd in ‘abnormaal’, en ook heb ik eenige al te ongegeneerde aanhalingen moeten schrappen. Vriendelijk verzoek ik u, zorgvuldig soortgelijke onbehoorlijkheidjes, die ons een aantal abonné's zouden kunnen kosten, te waken.
Geloof mij steeds
met hartelijke groet
met hoogachting
Willem Kloos
Deze brief, in veel forser en nog slordiger schrift geschreven dan de vorige, heeft betrekking op een serie artikelen, De psyche van de vrouw in de literatuur van alle tijden, die Maas in De Nieuwe Gids, jaargang 50 en 51, publiceerde.
de nieuwe gids
(mede Nieuwe Serie van ‘De xxe Eeuw’ en het ‘Tweemaandelijksch Tijdschrift’)
Den Haag,
Regentesselaan 176.
21 Januari '36
Redactie.
Beste vriend Maas,
Tot mijn genoegen kan ik je even meedelen dat ik de liberale Brandspuit wel aardig vind en haar wel wil behouden ter plaatsing, als je tenminste er niet op rekent, dat ik er spoedig aan toekomen kan, als je bedenkt dat ik pas 6 artikelen van je heb aangenomen Wil je dus liever de schets gauwer elders geplaatst zien dan meld je mij dit wele ven.
Met belangstellende
groet
je
Willem Kloos
De schets De Liberale Brandspuit verscheen in De Nieuwe Gids, jaargang 52, en was het laatste stuk dat van H.H.J. Maas in dit tijdschrift werd geplaatst.
Geldrop
adriaan maas
|
-
voetnoot1
- Herman H.J. Maas publiceerde een bundel schetsen over lokale wantoestanden in Noord-Limburg (Jan van Houtem's Schetsen van over de Peel, 1901) en negen romans (Verstooteling, 1907; Het Goud van de Peel, 1909; Landelijke Eenvoud, 1910; Om de School, 1913;De Hoofdzonden op het Land, 1930; De Hamerslagen, 1934; Een Hoekje Stad, 1935; Menschen van het Gehucht, 1939; Onder de Gloeilamp, 1946). Verder verscheidene essays (o.m. in De Nieuwe Gids; in boekvorm verscheen: Onze Schoolopvoeding, Een critische Studie, 1932), en voorts een groot aantal journalistieke artikelen over opvoedkunde en onderwijs, taalkunde en letterkunde, heemkunde en lokale geschiedenis. Tenslotte publiceerde hij nog een vierdelige taalmethode voor de middelbare school (Taalstudie, 1926) en vertaalde hij een tiental romans uit het Frans en Engels.
-
voetnoot2
- De recensies zijn de volgende: 1. Verstooteling (Letterkundige inzichten en vergezichten III, p. 149); 2. Landelijke Eenvoud (Letterkundige inzichten en vergezichten vi, p. 29); 3. De Hamerslagen (De Nieuwe Gids, 1934, ii, p. 342).
|