Glazenier
In een beschouwing over gebrandschilderde ramen van Joep Nicolas (De Volkskrant, 2-10-1965) herinnerde Godfried Bomans eraan, dat Albert Plasschaert de eerste is geweest die in mei 1925 in De Groene Amsterdammer het woord glazenier heeft gebruikt, en wel in een bespreking van werk van dezelfde kunstenaar. Hij citeerde:
‘Het werd tijd, dat we in Holland weer eens een werkelijke glas-in-lood-maker kregen, 'n kunstenaar, die tevens het ambacht verstaat, zoals het hoort, van huis uit. Ik zou zo iemand een glazenier willen noemen’. Als betrekkelijk recente formatie zou het woord verdienen genoemd te worden onder de -enier-vormingen in de historische grammatica. Algemeen heeft het een plaats gekregen in de woordenboeken, bij Koenen met het voorbeeld: ‘de gebroeders Crabeth waren beroemde -s’. In hun tijd zijn de Crabeths nooit zo genoemd. Kiliaan heeft de benáming glas-maeler, later vervangen door glas-schilder, zo bij Binnait in diens Biglotton Amplificatum. Het WNT vermeldt glasmaler, met verwijzing naar Kiliaan, onder de samenstellingen (waarom niet onder de samenstellende afleidingen, is niet recht duidelijk), niet als afzonderlijk lemma, als hoedanig wel glasschilder compareert, met een tweetal bewijsplaatsen, een uit Marin's Nederduitsch-Fransch Wdb. (1768; zie Bronnenlijst, 141), en een uit Kramm, waar dezelfde gebroeders Crabeth ditmaal ‘beroemde Glasschilders’ heten. Binnart, volgens De Vooys, NTg 28, 264, overigens ‘geheel afhankelijk van Kiliaen’, zou hier dus hebben gemoderniseerd, of misschien moet ik zeggen ge‘schuimd’, indien maeler voor zijn gevoel Duits zou zijn geweest. Wel moet ik hierbij het voorbehoud maken, dat ik Binnart slechts ken uit een druk van 1683 (Amsterdam). De Vooys deelt mee dat hij reeds omstreeks 1638 als antwerps boekhandelaar vermeld wordt, dat het Biglotton dagtekent van 1659, en dat het in 1688 te Amsterdam werd herdrukt. De afstand tussen 1683 en 1688 lijkt wat kort en doet voor het laatste een drukfout vermoeden. Het boek zal evenwel tussen 1659 en 1683 meer dan eens herdrukt zijn: een latijnse ‘submonitio’ van de hand van
Martinus Guichardus in de herdruk van 1683 somt niet minder dan vijf punten op waarin deze een verbetering betekent in vergelijking met de ‘editiones priores’. Daarvan heeft punt 2 betrekking op de thans verstrekte toelichting bij allerlei ‘exotische’ woorden. Lexicografisch interessant is, dat, terwijl de editiones priores zich tevreden stelden met door Binnart bedachte voorbeelden, de nieuwe editie verrijkt is met gegevens uit allerlei klassieke auteurs. In het biezonder valt hier te noteren de mededeling: ‘Editio haec: quam nuncupamus Biglotton Amplificatum’, waaruit volgt dat het boek tevoren deze titel nog niet gevoerd had. Samenstellers van ‘corrigenda’ kunnen, voor zover nodig, troost putten uit de bevinding, dat aan M. Guichardus in de desbetreffende mededeling nog weer een fout ontglipt is, wat zeg ik: in het woord voor ‘fout’ zelf: ‘Editio haec ita mendas (1. menda) emendavit’. Wel terecht verzuchtte de auteur, dat kritiseren gemakkelijker is dan ‘omnia emendanda emendare’. Een simplex maelen in de bet. van ‘schilderen’ komt in dit woordenboek niet voor, evenmin ma(e)ler voor ‘schilder’.
Glazenier staat een en andermaal in de gemoderniseerde uitgave van Van Manders Schilderboek (Amsterdam, 1936): Willem Tybout, glazenier (224); de glazenier Dirck Pietersz.
Crabeth (453).
l.c. michels