De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Nachtegaal tegen Luit: Vondel (WB 4.301:8-10) naar F. StradaDe jezuiet Famianus Strada (1572-1649) heeft lang, niet enkel bij de leden en de kweke-lingen van zijn Sociëteit, vermaardheid genoten wegens zijn Prolusiones (eerste druk 1617) en zijn twee Decades de Bello Belgico (eerste druk van de eerste Decade 1632, van de tweede Decade 1647). De Decaden, de ontwikkelingen in de Nederlanden beschrijvend van de troonsafstand van Karel v tot het jaar 1590, hebben uiteraard in de Nederlanden bijzondere belangstelling getrokken. Toen in 1649 te Amsterdam de nederlandse vertaling van de tweede Decade werd uitgegeven, schreef Vondel een lofrijm ‘Op de Nederlantsche Oorlogen van den doorluchtigen Romain, Famiaen Strada’.Ga naar voetnoot1 De Prolusiones academicae - voor het merendeel kritische voordrachten over welsprekendheid, dichtkunst en geschiedschrijving - werden in 1617 niet enkel te Rome, maar ook te Lyon en te Keulen in het licht gezonden. Twee jaar later volgden uitgaven te St. Omaars (springplank der jezuieten naar Engeland) en in de stad van der Nederlanden oudste universiteit Leuven (hier onder de titel Orationes academicae).Ga naar voetnoot2 In 1638 voegde men te Keulen bij de Prolusiones een aantal voorbeelden van welsprekendheid die getrokken waren uit de eerste Decade over de oorlog in de Nederlanden. Deze voorbeelden heetten het tweede deel (veeleer zijn ze een aanhangsel). Aldus verrijkt, werden de Prolusiones thans op de markt gebracht onder de titel Eloquentia Bipartita. Hiervan zijn uitgaven verschenen, onder meer, te Gouda in 1654 en te Amsterdam in 1658.Ga naar voetnoot3 De voordrachten vijf en zes van het tweede boek, getiteld Academia i en Academia ii, handelen De Stylo Poetico. Hierin wordt verteld van discussies, die onder het pontificaat van de zwierlievende Leo x (1513-1521) in de Romeinse Academie gehouden zouden zijn door vermaarde beoefenaren der herboren letteren over de vraag wie van de oude latijnse dichters in de heldenmaat het voortreffelijkst was, Lucanus, Lucretius, Claudianus, Ovidius, Statius of Vergilius. Men maakt er een festival van. Elk der Oude meesters wordt tijdens de carnavalsfeestelijkheden, onder veel bekijks, te land en op de Tiber uitgebeeld door de moderne dichter die zijn pleitbezorger zal zijn. Dan, voor een talrijk, doorluchtig gehoor, heeft het groot debat plaats. Elk der voorvechters begint met het voordragen van een dichtproeve in de stijl van zijn verkoren meester over nieuwe stof. Deze dichtproeven (die van de hand van Strada zijn) zetten aan Academia ii bijzondere luister bij. Nu gold als meester van het staatsiedicht Claudianus. De proeve in Claudianus' stijl (lang 58 hexameters) laat Strada voordragen door Baldassare Castiglione (1478-1529), bekend als latijns dichter, maar nog vermaarder als schrijver van II Libro del Cortegiano. Na enige hoofse strijkages bezingt deze een muzikale wedstrijd tussen een luitspeler en een nachtegaal. Wie er wint, staat voor kenners bij voorbaat vast (het schone van de kunst passeert immers alle natuur), maar de kunst vereist een climax. Driemaal doet de nachtegaal het de luitenist na in klimmend raffinement. | |
[pagina 88]
| |
Maar als deze tenslotte de virtuositeit ten top voert, faalt het fiere ding. Dood stort de nachtegaal neer in de luit, een passend graf voor hem (Victoris cadit in plectrum, par nacta sepulcrum)Ga naar voetnoot1. Een wedstrijd met de nachtegaal in deze vorm is mij vóór Strada niet bekend. Strada's pronkstuk, zeer bewonderd, heeft navolging gevonden, misschien het meest in Engeland, waar het tot de schoollectuur schijnt te zijn gaan behoren. De vroegste naklank aldaar (onder verwijzing naar Strada) is misschien in John Ford's The Lovers Melancholy, Act i Sc. 1; dit stuk, in 1628 opgevoerd, werd in 1629 gedrukt. De bekendste navolging, waarin cascaden van vernuft Strada's gedicht overklateren, is ‘Musicks Duell’ door Richard Crashaw in The Delights of the Muses, 1646.Ga naar voetnoot2 In Nederland blijkt Vondel, ten laatste in 1642, weet te hebben gehad van de ontknoping van de wedstrijd tussen luitspeler en nachtegaal. Vondel schrijft in dat jaar, ter gelegenheid van het bezoek dat koningin Henriëtte Maria in mei aan Amsterdam brengt, een huldedicht (waarvoor, zoals gezegd, Claudianus het doorluchtigst voorbeeld was; C. Barlaeus werd om zijn panegyrische kwaliteiten 's lands Claudianus geacht). Vondel zet zijn vierdicht in met het vieren van de ‘noit bloesemrijcker May’ en het kwinkeleren der vogels. Over hun puikzanger zegt hij, WB 4.301:8-10Ga naar voetnoot3: De nachtegael verheft de klancken, uit [= boven] zijn kracht,
En loopt gevaer, dat hy zal barsten, door dit brallen,
En, uit den hemel, in de luit, zijn grafste, vallen.
j.c. arens |
|