De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wist Huygens niet dat tweemaal twee vier is?In vs. 1257 vv. van zijn gedicht Hofwyck heeft Huygens het over een plein, op de kaart van Eymaels uitgave van HofwyckGa naar voetnoot1 [1920] bij W.J. Thieme en Co. te Zutphen met de hoofdletter D aangeduid. De bedoeling van ons artikel is duidelijk te maken wat de dichter in de tweede helft van vs. 1282 en de eerste helft van vs. 1283 van dat plein zegt:
en tweemaal hier de deelen
Van gins het breed en 't langh.
Daartoe lijkt het ons dienstig de hieraan voorafgaande verzen te citeren en deze, waar nodig, in het kort toe te lichten. My dunkt het is ëen Plein: een Pleintje zult ghy 't noemen:
Maer, daer de waerheit spreekt, en schroom ick niet te roemen,
Denckt aan het hoogh gebouw van balcken verr gebrocht
1260[regelnummer]
Dat geen vervuyl en kent van Spinnewebs gedrocht:
Denckt aen het trots gewelf van Hollands oude Heeren,
Daer duysend Menschen daeghs en duysend in verkeeren,
Daer dack, en mueren toe, gekropt zijn met den pracht
Van Spaensche Vendelen by Wilhem t'huys gebracht,
1265[regelnummer]
By Maurits menighmael, by Frederick om 't beste,
By Wilhem ander mael: (God geve niet voor 't leste:
Soo 't oyt gebeurde dat de leste van dien stamm
Den toom van 's Vaderlands bestier te stade quam)
Daer eens het bloedigh jock geschopt en afgesworen,
1270[regelnummer]
En uyt de slaverny de vryheit is geboren;
Daer laest der Pylen knoop, die op het slippen stond,
Van niews versekert is in broederlick verbond.
't En is geen Kamertjen: 't magh wel een' Kamer heeten:
't En magh geen' Kamer zijn; een' Sael is 't, die wy weten
1275[regelnummer]
Dat by de grootste staet; een vloer, daer menigh voet
Den anderen doorwerrt en geen belett en doet.
Maer, brenght de Maet-ry voort, 'k sal 't tot een vloertje maken,
Een Vloertje tot mijn Plein: nu schijnen 't stijve kaken,
Stracks sullen 't slappe zijn. wat zijn thien roeden vlacks
1280[regelnummer]
Op vier of vijf in 't kruys? veel, seght ghy, onder dacks:
't Is seker en bekent: maer dobbel doet veel schelen,
En dobbel is deGa naar voetnoot1 vloer, en tweemaal hier de deelen
Van gins het breed en 't langh; siet vry mijn Pleintjen aen,
Daer ghy staet, souden pas twee Hoofsche saelen staen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens de aangehaalde verzen (met toelichting) is het duidelijk dat Huygens spreekt van een plein op Hofwyck, dat sommigen een pleintje zullen noemen, maar dat toch na opmeting eens zo groot blijkt te zijn als de (grote) Ridderzaal in Den Haag: 1284[regelnummer]
Daer ghy staet, souden pas twee Hoofsche saelen staen.
Hetzelfde vinden we in vs. 1282 En dobbel is de (mijn) vloer en voorde derde maal - gelijk we zo dadelijk zullen aantonen - maar nu, zoals een goed stilist past, met andere woorden: 1282[regelnummer]
en tweemaal hier de deelen
1283[regelnummer]
Van gins het breed en 't Iangh.
Eymael tekent, in verband met de laatste aanhaling, in zijn tweede uitgave van Hofwyck bij het woord ‘pas’ ( = juist, precies) van regel 1284 in een voetnoot aan: ‘De berekening is niet juist: twee moet vier zijn’. Volgens Eymael kloppen de verzen 1282/83 en 1284 niet met elkaar. Hij meent dat onze dichter beweert dat de lengte van zijn plein eens zo groot is als die van de Ridderzaal zoals ook de breedte van dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
plein het dubbele is van die der genoemde zaal. Als dit zo was zou hij gelijk hebben en zou Huygens' plein 2 × 2 = 4 × zo groot zijn als de Ridderzaal. Dit zou dan in strijd zijn met wat Huygens tot twee keer toe duidelijk zegt nl. dat zijn plein tweemaal zo groot is als de Ridderzaal. Wij zien het anders dan Eymael: we moeten nl. ‘het breed en 't langh’ van vs. 1283 als een (nauwere) eenheid opvatten, of, algebraïsch gesproken, ‘het breed en 't langh’ tussen haakjes plaatsen: ‘en tweemaal hier de deelen Van gins (het breed en 't langh)’. Immers, als men de breedte en de lengte van een terrein (een plein, een zaal) heeft, heeft men meteen de oppervlakte. Er staat dus volgens ons: ‘en tweemaal hier de deelen Van gins de oppervlakte’. Het zou al een onverbeterlijke schoolmeester moeten zijn die zou willen beweren dat Huygens in dit geval had moeten schrijven: ‘Van gins het breed maal 't langh’. Bij Huygens gaat het dus niet om het feit dat 2 × 2 = 4; dit zal die ‘wiskundige kop!’ (Eymael) wel geweten hebben. Maar hij zegt - en nu spreken we, in zijn trant, enigszins raadsel achtig - dat 1 = 2. Deventer a.p. de bont |