De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| |
Ulieden in enkelvoudsfunctieOver de geschiedenis van het 2e-persoonspronomen zijn de acta nog niet gesloten.Ga naar voetnoot1 Dit zij geïllustreerd met een aanhaling uit J. de Harduijns Goddelijcke Wenschen (Antwerpen, 1629), ‘... Naer-ghevolght de Latynsche vanden Eerw. P. Hermannus Hugo, Priester der Societeyt Iesu.’. Versta onder ‘de Latynsche’ sc. Wenschen, de in 1624 voor het eerst verschenen bundel Pia Desideria emblematis illustrata. Nadere gegevens over de geschriften van deze hoofdaalmoezenier bij het leger van Spinola, daaronder een eveneens in het Latijn gesteld geschiedverhaal over het beleg van Breda in 1625, zijn te vinden bij Sommervogel in diens Bibliographie de la Compagnie de Jésus, dl. iv. Bij De Harduijn lezen wij op p. 457: Wat wil ick dan al bespieden
Off in hemel, off op aerdt,
Off in zee noch dieper-waerdt?
Alder-liefste daer u-lieden
Niet en baeckert met u schijn,
Wil ick iemmers oock niet zijn.
De toegesprokene is de mystieke geliefde van de ziel, God, in het corresponderende latijnse gedicht: mea lux: Quid coelo, mea lux, terrâve, marive requiram?
Nec coelum, sine te, terra nec unda placet.
Ontwijfelbaar hebben wij in dit u-lieden, weerslag van het enkelvoudige te in de latijnse tekst, een geval van singularisch gebruik bij een pronomen dat formeel duidelijk als een meervoud gekenmerkt is. De -lieden-vormen zelf danken hun ontstaan aan de behoefte te kunnen beschikken over een herkenbaar meervoud bij de vormen gij (jij) en u, nadat deze bi-numerisch waren geworden. Analogie en de zin voor formele duidelijkheid hebben ertoe geleid dat ook bij wij, ons, hun, hen, haer dit -lieden werd toegevoegd, ofschoon zij, met uitzondering van haer en met een gering voorbehoud voor Wij als pluralis majestatis, alleen als meervoud konden fungeren. In mijn bespreking van Vanackers historische syntaxis van het Aalsters (NTg 59, p. 10) heb ik het weinig aannemelijk genoemd, dat een uitgesproken meervoudsvorm in de functie van enkelvoud zou gebruikt zijn, en daarom de onderstelling geopperd dat achter de l van de afkorting Ul. niet -lieden schuilt maar -liefde. Ik geloof nu wel niet, op grond van het citaat uit De Harduijn deze onderstelling te moeten prijsgeven, maar blijkbaar is een ontwikkeling als bij andere 2e-persoonspronomina toch ook niet uitgesloten, ondanks het pluralisch achtervoegsel -lieden. Wel is het mogelijk, dat wij in dit niet alleen singularische maar ook singuliere geval het resultaat hebben te zien van een kruising tussen -lieden en -liefde: de vorm van het een, de functie van het ander. Maar daarbij moet dan toch bedacht worden, dat -liefde in een tot de godheid gerichte aanspreking bij mijn weten volstrekt ongebruikelijk was. Het hoort thuis in de sfeer van de ‘intermenselijke’ beleefdheidsformules, en is in die beperking verge- | |
[pagina 407]
| |
lijkbaar met het gebruik van u (U) in nominativo. Bovendien verschijnt in de formule met -liefde het (possessieve) pronomen meestentijds in de verbogen vorm (uwe, uwer; zie de voorbeelden WNT 8, 2076). Een paar andere ongebruikelijke bij De Harduijn voorkomende manipulaties met het samengestelde 2e-persoonspronomen zijn besproken in Filol. Opst. 4, 142. Dat -lieden nog op een heel andere wijze kan worden gesingulariseerd leert een opmerkelijke plaats in Klikspaans Studentenleven (dl. II, p. 220, in de uitg. Geschriften van J. Kneppelhout; Leiden, 1861):... de Quaden biljarden (sic; de vorm is niet vermeld in WNT) nooit of zij moeten in handen vallen van een jongelui, die hun het mes op de keel zet, sterker dan zij en om geld speelt. Dit geval moet men zien tegen de achtergrond van het academisch idioom in Klikspaans dagen, waarin het studentendom geregeld met deze naam werd aangeduid, min of meer als een terminus technicus. Nijmegen, 20 april 1967. l.c. michels |
|