‘Ergens’
In zijn artikel ‘Ergens’ als modewoord, NTg. 49 (1956), 137 vv., zegt J.M. Japin, dat hij ruim een jaar geleden (dus in 1955) opmerkzaam werd gemaakt op het gebruik van ‘ergens’ in een nieuwe zin. Zijn voorbeelden gaan dan ook niet verder terug dan tot 1954. Hij noemt het een modeverschijnsel, dat vooral waar te nemen valt in de wereld der literaire coterieën, kunstenaars, journalisten, al geeft hij toe ook bij Prof. Stutterheim voorbeelden gevonden te hebben.
Voorbeelden zijn echter al veel vroeger en buiten genoemde kringen te vinden: 1946, Dr. J.C. Brandt Corstius: Duel om het Dichterschap, Herman Gorter en de school van Albert Verwey, blz. 36, midden: ‘De mens leeft nu eenmaal de ander, die hij óók is, ergens uit.’ 1933: Fr. Künkel (vertaling): Karakterkunde van de jeugd, blz. 12: ‘Allen zijn wij ergens in een deel van ons wezen schuw geworden’. Beide gevallen zijn voorlopers en overgangen van het lokatieve naar het moderne gebruik. Japin dacht aan invloed van het Engels; kunnen we mogelijk ook aan het Duits denken, waar ‘irgendwo’ naast ‘irgend(s)’ voorkomt?
Kon Japin ruim tien jaar geleden nog spreken van ‘weinig levensvatbaarheid buiten de vrij nauw begrensde groep van gebruikers van het ogenblik’, heden ten dage is het gebruik wijd verbreid. Men legge slechts het oor te luisteren bij de militairen! Typerend is ook dat in kringen van orthodox-hervormde theologische studenten men op het nieuwmodische ‘ergens’ van een medestudent reageert met: ‘Ben je ook al vrijzinnig?’
Aan de motieven voor deze wijze van spreken, door Japin opgesomd, kunnen we nog toevoegen hetgeen de auteur van een artikel ‘Ergens’ in het evangelisatieblad ‘De Goede Tijding’, februari 1960, naar voren brengt: ‘In ieder geval heeft het iets zeer sympathieks. 't Getuigt ervan, dat we niet meer zo zeker zijn van ons oordeel. We zijn wat bescheide er geworden. Onze woorden zijn niet meer zo absoluut.’
Eldoret (Kenya), juli 1967
h. van 't veld