Aantekening bij ‘Aantekeningen bij Awater’
In zijn studie over Awater in dit tijdschrift (nr. 1 en 3 van de zestigste jaargang) gaat K. Meeuwesse uitvoerig in op de betekenis en de functie van de naam Awater in het gelijknamige gedicht van Nijhoff. Hij wijst o.a. op de door Nijhoff gegeven verklaring ‘Awater = 2 × water’ en merkt op: ‘Het is karakteristiek voor de taalman Nijhoff, dat hij bij het horen van de naam Awater niet aan de letter, maar dadelijk aan het woord a moest denken.’ (pag. 36) Even daarvoor wees hij op het begin van de aa-reeks, die volgt op de aanroep tot de allereerste geest,/ die over wateren van aanvang zweeft, waarin Awater wordt geïntroduceerd: Ik heb een man gezien. Hij heeft geen naam. / Geef hem ons aller vóórnaam bij elkaar. Ons aller voornaam - en dit is Meeuwesse met anderen eens - moet Adam zijn. Nu stelt Meeuwesse niet de vraag: maar waarom heet hij dan Awater en niet Adam? De vraag zo gesteld, geeft, meen ik, ook het antwoord: Wanneer A-water een samenstelling van twee woorden is, moet A-dam ook uit twee woorden zijn samengesteld. In deze context betekent de niet-genoemde maar wel geïmpliceerde Adam de eerste mens die door te zondigen het contact tussen de beide wateren verbroken heeft; hij heeft een dam in de oorspronkelijk stromende verbinding gelegd. Maar al wat geschiedt geschiedt nog voor het eerst. De zondeval heeft nog niet plaats gevonden: Hij heeft geen naam; we geven hem dus ons aller vóórnaam, d.w.z. een naam van voordat we een naam hadden; door de accenten op voor wordt er met het woord vóórnaam een dubbele betekenis gegeven, omdat nu ook het voorzetsel van tijd als element wordt gereleveerd. De naam voordat we een naam hadden is de naam voordat de eerste mens Adam heette. Deze naam van voor de zondeval, voordat er een
dam werd gelegd, en voor dat God de eerste mens een naam gaf, bestaat niet. De man heeft dan ook geen naam. Daarom: hij werkt op een kantoor, heet daar Awater; dat is ons aller naam voordat deze Adam luidde.
Om niet misverstaan te worden: Awater is niet gekozen in oppositie tot Adam, maar eenmaal de naam Awater gekozen en in zijn betekenismogelijkheden herkend hebbend kon Nijhoff er creatief mee werken en een impliciete toespeling op de naam Adam maken. In hoeverre de relatie tussen beide namen in de tekst gegeven is - het accent op vóórnaam is een belangrijk gegeven voor de interpretatie - moge in deze aantekening buiten beschouwing blijven, maar het is aannemelijk dat deze relatie in het creatieve proces bij de dichter een functie heeft gehad. Amsterdam, mei 1967
f. lulofs