Joosjesthee
Biezonder uitvoerig is het W.N.T. vii, 1, 433 [1926] met zijn gegevens over z.g. joosjesthee:
‘De naam van eene soort van thee, t.w. van tot balletjes of kogeltjes gerolde groene thee, en eigenlijk nog weer bepaald van de kleinstkorrelige soort daarvan: de buskruit- of parelthee. In den handel heet deze theesoort joosjes; die benaming kan zeer goed ontstaan zijn uit chin. tšo-tšhe (een dial. vorm, naast tšu-tša, tšo-tša), dat letterlijk “parel-thee” beduidt. De samenst. joosjesthee is dan op te vatten als de thee die joosjes heet’.
Het aantal citaten waarin het woord voorkomt, blijft in het W.N.T. beperkt tot drie, waarvan er twee tot de vakliteratuur gerekend moeten worden. Het derde citaat werd geleverd door v. Zeggelen [dat is W.J. van Zeggelen, de Haagse boekdrukkerauteur, 1811-1879]: ‘Drie kopjes... Van joosjes of gun-thee, met suiker en melk’.
Zelf trof ik het aan bij de Alkmaarse zadelmaker-auteur Jan Krabbendam [1803-1884], over wie Mr. J.H. Rombach uitvoerige gegevens meedeelt in het Alkmaars Jaarboekje i, 63 vlg. [1965]. In het in 1863 verschenen werk: ‘Acht dagen stoomens naar België, door België en terug’ verhaalt Krabbendam, hoe hij met zijn vrouw en twee bevriende echtparen in Hôtel de Suède, ‘een der eersten van Brussel’, logeert en hij schrijft dan op blz. 55:
‘De koffij is goed en de thee echt. Geen afgetrokken Joosjes, die reeds eenmaal diende om het gehemelte te kittelen van den dikken Mylady of Mylord, en dan voor goed geld aan de overzeesche naburen wordt cadeau gedaan.’
Mocht ooit het W.N.T. in een supplementsdeel aan de schaarse voorbeelden van joosjesthee dit citaat willen toevoegen, dan kan daarbij niet aan een grapje van Krabbendam gedacht worden. In het tijdschrift Voeding 19, 285 [1958] wordt nog eens een gedeelte van een in 1856 voor de Nederlandse regering opgesteld rapport afgedrukt over de ontstellende knoeierijen bij levensmiddelen in ons land en men leest hier:
‘De thee bevat nu en dan reeds gebruikte afgetrokken bladen.’ Vgl. nog O.L. Erdmann-C.R. König, Grundrisz der allgemeinen Warenkunde, Leipzig, i, 488 [1921]:
‘Gebrauchter oder erschöpfter Tee, welcher durch Präparieren mit gebranntem Zucker, durch Zusätze verschiedener Substanzen (Färbemittel, Gerbstoffkörper) und Trocknen im Aussehen dem echten Tee nachgebildet wird, kommt häufiger zu Markte, als vermutet wird. In England kam ehemals viel erschöpfter Tee in Verkehr, seit den Parlamentsakten zur Bekämpfung der Teefälschung ist es erheblich besser geworden.’
Tot slot nog een woord over de etymologie. Als het W.N.T. bij joosjesbrood [= paddestoelen op Flakkee] en joosjespoep wèl denkt aan etymologische verwantschap met de van Java afkomstige naam voor een Chinese godheid Joost, zou men dit dan niet mogen doen bij deze van Java en uit China afkomstige groene thee? Als men bovendien deze ‘tot balletjes of kogeltjes gerolde groene thee’ met wat goede wil zou kunnen associëren met joosjespoep in keutelvorm, zou deze hypothese nog aan kracht winnen. Men kan m.i. aan de in het begin van dit artikel geciteerde etymologie van het W.N.T. in zake joosjesthee slechts denken, indien er diverse andere Nederlandse woorden zouden zijn, die op vervormingen van het Chinees berusten.
Alkmaar.
c. kostelijk