Iets over het ‘aanslibben’ bij M. Nijhoff
‘Ik schrijf zeer langzaam. Ik loop met gedichten, of liever beginsels van gedichten, jaren, soms 6 jaar, rond, terwijl het gedicht langzaam aan, soms een woord, soms een regel, aanslibt. Ik ben een soort koraalrif, waar schoksgewijs iets aangroeit’, schrijft M. Nijhoff in ‘Over eigen werk’ (in ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’, Ooievaar 47).
Over het ‘aanslibben’ van Nijhoff's poëzie heb ik toevallig - de toevalsfactor moet men bij Nijhoff nooit verwaarlozen - iets gevonden, toen ik zijn drie grote gedichten na elkaar las: Awater, Het uur U en Idylle, gedichten uit 1934 en 1942.
Het gedicht Awater met de monorimes ee, aa, oo, ei/ij, oe, ie, au/ou eindigt op u/uu (geschreven te Utrecht in 1934), het volgend gedicht heet Het uur U, Een Idylle behandelt het ene uur, dat Protesilaos is toegestaan op aarde naar Laodamia terug te keren.
Wie zou menen, dat het terugkeren van de u-klanken en uursymbolen niets met de samenhang van genoemde drie gedichten te maken heeft, raad ik aan ‘Hedendaagsch Byzantinisme’ van S. Vestdijk in ‘De Poolsche Ruiter’ (nogmaals) te lezen.
Hamersveld.
b.w. schippers