Nog eens en nog eens Beza's religio
Op de zestiende Sessie van de Dordtse Synode, de 29e november donderdags ‘voor noen’ in het jaar 1618, hield de ‘Eerwaarde ende voortreffelicke D. Iosephus Hallus’, een der Engelse aanwezigen, een oratie die in extenso in de Acta is opgenomen. In zijn rede zei hij onder meer (vertaling uit het Latijn): ‘De gansche Religie bindt ons de handen ende sinnen. Daerom heeft de outheyt haer den name ghegeven, Religio à religando, dat is, aenbinden, vast binden, ende onder de Theologen onses tijts, de grootste Poëte heeft haer met eenen toom inde hant gheschildert’ (Acta ofte Handelinghen Des Nationalen Synodi etc., Dordrecht, 1621).
‘Met eenen toom inde hant’, zegt Hall. Dat is een voordehandliggende interpretatie van Beza's gedicht, al wijkt hij hiermee af van de emblematische traditie die de toom aan een der armen van het kruis laat hangen. Men zie de afbeeldingen in de onderscheidene artikelen, waarvan ik hier gemakshalve een opsomming geef: NTg. jg. 51, blz. 289-304; jg. 52, blz. 96; jg. 55, blz. 35-38; jg. 55, blz. 308-312; men zie ook Sp. der Lett. jg. 6, blz. 133-134.
Voorts geef ik hier de tekst van een achttiende-eeuwse vertaling van Beza's Latijnse tekst. Men kan de vertaling vinden in het Vervolg der Stichtelyke Gedichten van Pieter Boddaert. (Middelburg, 1752), blz. 331-332. De tekst is in vier strofen uiteengevallen:
Op den waren christelyken Godsdienst Uit het Latyn van Beza.
wie zyt gy, die daar staat in een verscheurd gewaad?
'k Ben godrdienst, de echte telg van God, den hoogsten Vader.
Zeg my de reden van dit slechte kleed wat nader.
De schatten, die vergaan, zyn by my slechts versmaad.
Wat boek is't, dat gy houd omhoog in uwe hand?
Myn Vaders heilge Wet is in dat boek geschreven.
Wat wil die boezem, gansch ontbloot, te kennen geven?
't Past dus een deugdsvriendin, die alle snoodheid bant.
Waaröm leunt gy met uwen rechterärm op 't kruis?
't Kruis doet de lieve rust in myne ziele keren.
Wat kan 't paar vleugels aan uw beide schouders leren?
'k Leer 't menschdom vliegen van dit aardsch naar 't hemelsch huis.
Wat wil de glans, die u omringt, zo hel, zo groot?
Ik dryf de duisternis uit 't hert der stervelingen.
Wat zegt de breidel? dat men moet zyn togten dwingen.
Waaröm treedge op den dood? den dood ben ik de dood.
Dordrecht.
l. strengholt