Arg-loos
Het W.N.T. vermeldt in dl. II (1898) en in supplement I (1956) onder arg(e)loos, dat dit woord, gevormd uit subst. arg + suffixloos, niet gevonden is in teksten vóór het eind van de achttiende eeuw, en dat het (vermoedelijk) onder invloed van het hgd. arglos in gebruik gekomen is. De betekenis is: zonder kwaad vermoeden, onschuldig.
Het W.N.T. vermeldt niet, dat argloos reeds te vinden is in het derde couplet van Wilt heden nu treden:
D'arg-losen, Den Boosen Om yet te vinden,
Loopt driesschen, En briesschen Gelyck een Leeu.
Het is wel duidelijk, dat dit een ander woord is dan ons argeloos. De uitgave van Valerius' Gedenck-danck door Meertens e.a. (Amsterdam-Antwerpen, 19473, pag. 168) laat de lezer in het onzekere omtrent de betekenis. De oplossing is evenwel vrij eenvoudig. Arg(e)loos kan ontstaan zijn naar het model van arg(e)listig, dat reeds vermeld wordt door Kiliaen en bij verschillende zeventiende-eeuwse auteurs te vinden is. Het is gevormd uit het adv. arg + het adj. loos, en het betekent: op een boosaardige manier listig. Het is dus een synoniem van ‘den boosen’, de oerbedrieger.
h.m.hermkens