De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |||||||
Pyramus en ThisbeTwee rederijkersspelen die het Ovidiaanse verhaal van Pyramus en Thisbe tot onderwerp hebben, zijn enige tijd geleden door Prof. Van Es opnieuw uitgegevenGa naar voetnoot1. Aan de vele kritische beschouwingen, die in diverse periodieken aan deze uitgave zijn gewijd, wil ik er enige toevoegen. Tevens hoop ik op enkele kwesties enig nieuw licht te kunnen laten vallen. Ik beperk me daarbij tot het spel van Matthijs Castelein en wil achtereenvolgens iets opmerken over: Casteleins rechtstreekse bron; en tenslotte nog enige kanttekeningen plaatsen bij een aantal der verklarende noten, door Van Es onder de tekst aangebracht. | |||||||
Casteleins rechtstreekse bron.Van Es is op zoek gegaan naar een mogelijke bron van het spel van Castelein (naar de Antwerpse druk met A aangeduid) en heeft daartoe een vergelijking ondernomen met een aantal bewerkingen van het Ovidiusverhaal die zich tot zo'n vergelijking leenden. (Zie Van Es blz. 40-43). Hij is tot de conclusie gekomen - en m.i. terecht -, dat een overduidelijke overeenkomst bestaat tussen A en de zogenaamde Bible des PoètesGa naar voetnoot2. Deze ‘Bible’ is een door Thomas Waleys vervaardigde bewerking van het 15e boek van het Reductorium Morale van Petrus Berchorius. Van Es reproduceert als Bijlage III het Pyramus-fragment zoals hij het aantrof in een der uitgaven, die de Parijzenaar A. Vérard van de tekst van Waleys het licht deed zien. Er bestaan van deze ‘Bible’ diverse edities, een ongedateerde, een van 1493 en enkele latere. Waren dit echter de vroegste drukken en was Vérard de eerste die deze franse tekst publiceerde? Was die tekst van de hand van Waleys zelf, of schreef deze oorspronkelijk in het latijn? Van Es houdt blijkbaar alleen rekening met een door Vérard uitgegeven en door Waleys in het frans geschreven tekst. Toen ik bij HenkelGa naar voetnoot3 de zinsnede aantrof: ‘De oudste in Nederland uitgegeven Ovidius is een Ovide moralisé in folio, een Fransche vertaling van de door Pierre Berçuire bewerkte Latijnsche proza-paraphrase, die in 1484 in Brugge door Colard Mansion gedrukt is, een vrij zeldzaam boek, waarvan zich in Nederland alleen in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag een exemplaar bevindt. (...) De in twee kolommen gedrukte tekst bestaat uit de belangrijkste verhalen van den Romeinschen dichter en zeer uitvoerige omslachtige uitleggingen van de fabelen, nog geheel in den geest van de Christelijk-scholastieke philosophie.’, meende ik, dat weer een geheel andere Ovidius-bewerking bedoeld was. Een onderzoek ter plaatse leerde mij evenwel, dat deze uitgave van Colard Mansion (waaraan Van Es wel een houtsnede ontleende maar | |||||||
[pagina 190]
| |||||||
waarvan hij de tekst waarschijnlijk niet heeft geraadpleegd) precies dezelfde tekst bevat als die van de Bible des Poètes, op simpele spellingsverschillen na! Bibliografische naspeuringen leverden op: de Catalogus der Bibliothèque Nationale (BN) noemt (T. 105 kol. 392) Mansion als vertaler, niet alleen van de door hemzelf verzorgde Brugse uitgave van 1484, maar ook van die bij Vérard uit 1494. Elders (T. 128, kol. 684) staan alle drukken, te beginnen met die van 1484, achter elkaar (nrs. 930-937), met steeds de vermelding van Mansion als vertaler en alléén bij de Parijse uitgaven de titel: ‘Bible des Poètes’, die dus wel een uitvinding van Vérard zal zijn. Een vergelijking tussen het door Van Es afgedrukte fragment (blz. 295-302) en het Pyramus-en-Thisbeverhaal bij Mansion leverde het volgende op: Het werk van de Brugse vertaler-uitgever is gedrukt in twee kolommen en bevat 17 octavo-prenten bij het eerste deel (de vertaling van ‘de formis et figuris deorum’ uit het Reductorium) en 17 quarto-houtsneden bij de Metamorfosen-verhalen zélf. In het Haagse exemplaar zijn de prenten met de hand ingekleurd. De foliëring is van later datum en met inkt geschreven. Het verhaal begint op fol. 112v, linker kolom, op éénderde van onderen. Het opschrift luidt: ‘Comment piramus aima Tysbe / Et de leurs amours.’ De ‘Exposicion a la fable desusdicte’ vangt aan op fol. 116r linkerkolom onderaan, en het geheel eindigt op fol. 116v rechterkolom op éénderde van boven. Opvallende afwijkingen constateerde ik nergens. De geringe in de hierboven geciteerde woorden zijn eigenlijk als voorbeeld reeds genoeg! Aparte vermelding verdient nog:
‘Gire’, door Van Es op blz. 297 in ‘dire’ veranderd, luidt bij Mansion ‘dire’; het is dus een drukfout van Vérard.
‘Hee mourier mourier’ (Van Es blz. 300) staat letterlijk zo, mét de herhaling, bij Mansion en toont Vérards afhankelijkheid van de Brugse uitgave. (Waarom Van Es het in de noot in dit verband en ook op blz. 297 t.a.v. Vérard over een ‘hs.’ heeft, is me niet duidelijk).
‘Merancholie’ (Van Es blz. 296 3e regel v.o.) is bij Mansion‘ melancholie’, de fout zoek ik weer bij de na-drukker.
Nog enkele spellingsverschillen: Briefvement - briefment; peusist - peust. Ik zie het niet als mijn taak een volledig filologisch onderzoek op touw te zetten ter vergelijking van de twee boekwerken. Het leek mij echter nuttig, op de oorspronkelijkheid van Mansions werk te wijzen, waarbij ik mij verwonder dat het zowel aan Van Es als aan zijn recensenten ontgaan is. Welke van de twee uitgaven heeft nu Castelein gebruikt: Mansion of Vérard? Met zekerheid valt hier niets te zeggen, wél met waarschijnlijkheid. Voor zekerheid zijn de verschillen te gering en de door Castelein onvertaald gelaten ontleningen eveneens te weinig in aantal, zó ze er al zijn. Als het om de waarschijnlijkheid gaat, kies ik echter voor Mansion, omdat diens werk uit Brugge kwam, dus van dichterbij, uit de eigen omgeving, en eerder te Oudenaarde bekend kon raken dan een boek uit Parijs. Redenen om absoluut vóór Vérard te stemmen zie ik in elk geval helemaal niet. | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
Wie en wat was Colard Mansion? De Biographie Nationale de BelgiqueGa naar voetnoot1 leert ons, dat hij een bekend, actief en vooraanstaand drukker was, die wellicht ook zelf schreef en in elk geval vertaalde, en die in vele Brugse bronnen voorkomt. Zijn gedateerde uitgaven liggen tussen 1476 en 1484, in welk laatste jaar hij overleed. Zijn oeuvre is nogal omvangrijk, overwegend in het frans en vooral van moraliserende aard. Hij beheerste het Nederlands wél, maar drukte geen enkel boek in die taal! Behalve de Bibliothèque Nationale, bezit de Openbare Bibliotheek te Brugge vele van zijn uitgaven. De Nouvelle Biographie Universelle (T.XI kol. 94) weet over de Métamorphoses met zekerheid, dat de vertaling het werk van Mansion zelf was. Wat Mansion ertoe bracht, het werk van Thomas Waleys te vertalen, is niet bekend. Een uitvoeriger onderzoek naar die geheimzinnige Thomas en zijn werk zou trouwens wel nut hebben. | |||||||
Het aantal en de jaren der vroegste drukken.Van Es meent, en m.i. terecht, dat er vóór de ongedateerde, Antwerpse druk van Casteleins spel, verzorgd door Henrick Peeterssen, nóg een editie geweest moet zijn. Die zou dan gesteld moeten worden in het eerste kwart van de 16e eeuw, plm. 1520, en zou mogelijk verschenen zijn bij Jan van Ghelen (Van Es, blz. 111, punt 3 en passim). Van Es citeert o.m.J. van LeeuwenGa naar voetnoot2 en zegt in een noot op blz. 98: ‘De vermaning tot den drukker om beter zijn best te doen dan bij “de uitgave van Pyramus en Thisbe” die voorkomt in de pseudo-herdruk van de Conste van Rhetorijcke van 1571 door Jan van Salenson (...) is merkwaardig.’ Dit nu is niet geheel juist. a. Deze opmerking staat niet in de Const van Rhetoriken, maar aan het eind van de Baladen van Doornijcke; b. Zoals het hier staat, wekt het de suggestie dat het hier een willekeurige druk van vóór 1571 kan betreffen; c. wie die vermanende woorden uitsprak, blijft in het geciteerde onduidelijk. Ad c.: Auteur van de ‘vermaning tot den drukker’ was Castelein zélf. In de Baladen van Doornijcke, die hij vlak na de val van Doornik (door Karel V veroverd op de Franse koning), op 30 november 1521 geschreven moet hebben, en die hij de verachte inwoners van die stad aanbood ‘T'uwen nieuwen jare’, d.w.z. op zijn laatst vóór Pasen 1522, luidt de laatste balladeGa naar voetnoot3: N u scheed'ick vanden Tornisienschen state/
I n alle dinck is mate/naer belanck vanden tije:
E sser iemandt die begrypich is van ghelate
L eere eer hy schimpt syn Etymologie.
E yst ooc dat dit komt onder S'prenters voochdije /
T oocht diligentie: wildyt correct prenten/sweeret
S ichtent dat mijns Pyraems en Thisbeets prenterije
A 1 bedorven was (duchtic) dus prent wel of onbeeret/
C asteleyn begheeret.
| |||||||
[pagina 192]
| |||||||
Daaruit zou afgeleid kunnen worden dat de eerste druk van de Pyramus en Thisbe inderdaad heel vroeg, van vóór 1521 zou zijn en tot het oudste werk van Castelein zou behoren. Hiermee heb ik de punten a. en b. meteen ook al toegelicht. Een andere toespeling, althans op een druk van vóór 1555, maakt de uitgever van de editio princeps van de Const van Rhetoriken, Jan Cauweel. In zijn inleiding richt hij zich n.l. verwijtend tot de dichters die uit (misplaatste) bescheidenheid hun werk niet laten drukken en stelt hun ten voorbeeld een aantal anderen, wier werk wel ter perse werd gelegd. Na een rij franse auteurs en enkele nederlandse volgt ‘onzen teghenwoordighen Castelein, alzo hy zelue belijdt in deze Page 220 Bala. 212Ga naar voetnoot1 metgaders ooc zinen Liedekens bouc, zijn Historie van Piramus ende Thisbé ende zijn Baladen van Doornicke, zo ons emmer wel kennelic es.’ Opvallend is, dat Cauweel hier spreekt van de Historie van P. en Th. een toevoeging die volgens Van Es van later datum is (blz. 97). Mogelijk dan wel van vóór 1555, wanneer Cauweel het werk in druk en met die titel kent. Dat is misschien een tweede druk geweest. Was het de Antwerpse, die dan van plm. 1540 zou kunnen zijn, zoals Debaene gesuggereerd heeft? (Van Es, blz. 98, noot 1). Er is nog een derde plaats die de aandacht verdient. In de Const van Rhetoriken zegt Castelein (uitg. 1555, blz. 75, str. 188 regel 8-9): Met die zelue snede, om des ionghers lauen,
Dichte ic minen bouck van Piraem en ThisbéGa naar voetnoot2.
Hij noemt hier het werk een ‘bouck’ en geen spel; hij gebruikt hier, evenals in de Baladen van Doornijcke de vorm ‘Piraem’, die in het spel zelf niet voorkomtGa naar voetnoot3; en hij noemt, last but not least, zichzelf opnieuw als auteur van enig werk over Pyramus en Thisbe. Ik zie heel wel, dat er, juist door termen als ‘Historie’, ‘Bouck’, vormen als ‘Piraem’ en het opgeven van een gebruikt rijmschema dat niet te vinden is, vragen blijven bestaan, maar daardoor wordt mijn geloof in het auteurschap van Castelein niet aan het wankelen gebracht. Zie b.v. de laatste (halve) regel van de aangehaalde ballade en Cauweels overtuiging, die beslist geen verzinseltje was. Mak (zie noot 2) schijnt het auteurschap te betwijfelen; hij zegt althans: ‘Ja, zelfs de vraag of de laatste (Castelein) wel de auteur (...) is, heeft de uitgever niet ernstig onder ogen gezien.’ Ik hoop dat de door mij aangevoerde argumenten en citaten tot de beantwoording van die vraag in positieve zin iets hebben kunnen bijdragen. | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
Mijn conclusies zijn de volgende:
| |||||||
Enige opmerkingen m.b.t. de voetnoten bij de tekst van A.r. 646 Mercurius eloquent/facondich mede. Voetnoot: ‘Mercurius: god van de handel; facondich: welbespraakt’. Dit laatste is juist, (zie Rhet. Gloss.), maar de verklaring: god van de handel, slaat in dit verband nergens op. Castelein noemt Mercurius hier ongetwijfeld als de god van de rhetorica, als heer der dichtkunst, vandaar ook het ‘eloquent/facondich mede’. In de Const van Rhetoriken (C.v.R.) noemt Castelein hem altijd in die hoedanigheid. Enkele vb.: C.v.R. str. 33 r. 1: Van deser const [n.l. de dichtkunst S.I.] was inuenteur mignoot r. 3: Mercurius den neue, van Athlas groot. Ook staat ‘Mercurius’ wel eens voor ‘dichtkunst’: C.v.R. str. 62 r. 5: Onwijs van Mercurius diueersche paruere, (d.w.z. onbekend met M.'s wisselende verschijningsvormen; het gaat hier over de afwijkende dichtvormen die elke dichter, zijn eigen aanleg volgende, zich volgens Castelein mag veroorloven; wat velen niet met hem eens zijn, maar die zijn dan Onwijs... enz.) C.v.R. str. 153 r. 5: Dats teecken dat Mercurius in u vloeid, (d.w.z.: Dat betekent dat de dicht-god bezit van u neemt, oftewel, dat ge de dichtkunst begint te beheersen) Mercurius weer als dichtergod tenslotte: C.v.R. blz. 230, r.12 en 13 der ‘Deffianche ofte Lime’: Den best doender zal eere hebben habundant, Mercurio, doen zyn dienaers hommage. Het betreft hier een uitdaging tot een dichtwedstrijd, Mercurius is duidelijk ‘schuts-patroon’. Bovendien noemt Castelein de dichters wel ‘mercuristen’; zo b.v.: blz. 81, str. 6, r. 4; blz. 214, str. 2, r. 2. Dat deze Mercurius, zowel in de C.v.R. als in A, niets met de handel van doen heeft, is m.i. duidelijk.
r. 652 Met Atropos schicht / Voetnoot: ‘pijl of werpschicht van de dood’. Deze voetnoot, die op zichzelf de plaats wel voldoende toelicht (vgl. ook A 926, waar | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
Castelein ‘Atropos erven besitten’ gebruikt voor: sterven), zou gewonnen hebben door de toevoeging, dat Atropos een van de schikgodinnen is en wel degene die de levensdraad der mensen afsnijdt.
r. 645-653 Thisbe somt een aantal goden op, die haar moeder, naar zij hoopt, zullen sparen, en de moeder antwoordt daarop met een rij van minder gelukaanbrengende hemelingen. Dit is m.i. niet een willekeurige rij. Juppiter-Phebus-Mercurius-(Euschulpius)- Mars: het zijn behalve goden ook planeten plus de zon, die het ‘gesternte’ moeten zijn voor de aangesprokene. Euschulpius-Esculapius valt daar vreemd tussen, maar... hij bepaalt de gezondheid en past dus heel goed in het rijtje. Thisbe noemt ter bescherming van haar moeder zeker niet wat willekeurige goden. Het antwoord van de moeder, met Mars en Pluto, Vulcanus en Atropos, als sombere beschikkers, sluit m.i. daarop aan, met als slot Minerva, de wijsheid, die redding kan brengen en het verderf kan voorkomen. Dat Castelein op de hoogte was van de astrologische betekenis der planeten blijkt, uit r. 60 vlg. en ook uit r. 846, waar Pyramus van Venus zegt: Der wijser poeten reyn dissiplijne Metten planeten / wijsen u tsijne Ter vijfster stede... Een van zijn ‘Baladen van achten’, met de veelzeggende titel: ‘Op d'Astrologie’ (C.v.R. blz. 98-100) bevat van allerlei over de invloed die de diversche planeten zouden uitoefenen op karakter en lotgevallen van de mens.
r. 922-924
O Marcurius, god / subtijl van machte,
Wilt toch anhooren mijn bitter clachte,
My verlossende van dit swaer bedwanck...
Voetnoot: ‘Marcurius: Mercurius, zievs. 646’. Hier is echter het ‘god van de handel’ nóg minder een verklaring van het gebruik in de tekst. Van Es is het verband ontgaan met vs. 920: Argus noyt Io so scherp en wachte. Immers: Io werd, hoe zwaar ook bewaakt, door Mercurius bevrijd; het is dus voor de hand liggend, dat de al even streng bewaakte Thisbe juist hém aanroept, en hem smeekt, haar te komen verlossen.Ga naar voetnoot1 Ik wil het hierbij laten. Naar ik hoop heb ik hier en daar enige puntjes op i's kunnen zetten en suggesties tot verbeteringen kunnen doen, ter aanvulling van het onderzoek, door Van Es verricht. mej. s.a.p.j.h. iansen |
|