Joeg en jaagde
Het jongere, onregelmatige praeteritum joeg ‘is thans de meest voorkomende vorm van den verl. tijd’ van jagen, zegt het W.N.T. vii, 114. Van Dale8 vermeldt joeg en het regelmatige jaagde als gelijkwaardige vormen. Datzelfde doet de Woordenlijst-1954 door tussen de twee verledentijdsvormen of te plaatsen. Toch zijn de twee niet in alle gebruik verwisselbaar. Voor mij althans is jaagde het enig mogelijke praeteritum bij jagen in de betekenis ‘jacht maken op wild’. Zodat ik het geen ‘goed Nederlands’ zou achten, als van iemand die veel van de jacht hield, gezegd werd: Hij joeg graag, zolang het jachtseizoen duurde, of: Hij en zijn vrienden joegen bij voorkeur op hazen en patrijzen. c.b.v.h.