De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Aantekeningen bij Awater IIHet visioen van de schaakspeler (2)De caféscène uit Awater bevat, zoals ik in een vorige aantekening meen aangetoond te hebben, allerlei reminiscenties aan de Graallegende: het visioen van de sneeuwvlok en de bloeddroppen, het schaakspel, het drinkglas op tafel en daaraan voorafgaande: de duif en de wind als oude symbolen van de Heilige Geest. Diep in de profane wereld van Awater, schreef ik, resoneert de sacrale wereld van de middeleeuwse legende en de oeroude mythe. Wie dat eenmaal heeft ontdekt, begrijpt beter waarom sommigen van Awater zeggen, dat hij 's avonds Grieks leest, maar anderen beweren dat het Iers isGa naar voetnoot1. Voor de oorsprong van de Graal verwijzen sommigen immers naar de Keltische mythe, anderen echter naar de Eleusinische mysteriën van Griekenland of de liturgie van Byzantium. Jessie L. Weston schreef daar uitvoerig over in haar boek From Ritual to Romance, waaraan T.S. Eliot voor zijn gedicht The Waste Land zoveel te danken hadGa naar voetnoot2. ‘Het boek van Miss Jessie L. Weston over de legende van de Graal: From Ritual to Romance (Cambridge) heeft aanleiding gegeven niet alleen tot de titel, maar ook tot het plan en een groot gedeelte van de incidentele symboliek van dit gedicht. Ik ben zelfs zoveel verschuldigd, dat het boek van Miss Weston de moeilijkheden in het gedicht veel beter verklaren zal dan mijn aantekeningen dat kunnen; ik beveel het dan ook aan (nog afgezien van het grote belang van het boek op zichzelf) aan allen die zulk een verklaring de moeite waard vinden’. Aldus Eliot in zijn eerste verklarende notitie bij The Waste LandGa naar voetnoot3. Van zo groot belang is de Graallegende voor Awater zeker niet. Hoezeer de elementen in mijn vorige aantekening genoemd ook naar deze legende verwijzen, toch is daarmee over het Iers en Grieks van Awater niet alles gezegd. Had Nijhoff aan zijn gedicht een verklarende aantekening toegevoegd, dan zou hij zeker allereerst verwezen hebben naar een boek waarvan men kan zeggen dat het Iers en Grieks tegelijkertijd is. Joyec UlyssesGa naar voetnoot4. Awater verwijst daar zo duidelijk naar, dat men er zich over verbaast, dat dit totnogtoe onopgemerkt is gebleven. De betekenis van de Ulysses voor de dichter van Awater blijkt niet alleen uit de tekst van het gedicht, maar is voor ‘ongelovigen’ buitendien op buitentekstuele gronden buitengewoon duidelijk aantoonbaar. Wie zich voor dit laatste interesseert, verwijs ik naar mijn opstel over Awater in het aprilnummer van het tijdschrift Raam. Maar ook in De Nieuwe Taalgids zou ik toch graag iets over Awater en Joyces Ulysses willen zeggen. De betekenis die deze roman voor de dichter van Awater heeft gehad, komt namelijk bijzonder duide- | |
[pagina 172]
| |
lijk tot uitdrukking in de caféscène met het visioen van de schaakspelende Awater. Bij het schrijven van deze ‘scène’ heeft Nijhoff kennelijk een passage uit het hoofdstuk The Wandering Rocks voor ogen gestaan. Hij heeft met name gedacht aan het bezoek van de medische student Buck Mulligan en de Engelsman Haines aan de befaamde D.B.C. tea-shopGa naar voetnoot1. De caféscène in Awater begint, zoals men weet, met een overweging van de ikfiguur over de innerlijke noodzakelijkheid van zijn samentreffen met Awater in het café waar hij vroeger met zijn intussen overleden broer kwam. Het stond om zo te zeggen in de sterren geschreven, dat hij Awater juist hier zou treffen. Het grillige leven gehoorzaamt aan een onontkoombare immanente wet. ‘Het toeval neemt een binnenweg naar 't doel. /Moest het, dat Awater belanden moest / in het café waar ik kwam met mijn broer? / Het moest, en hij zit zelfs in onze hoek./Ik zet mij ergens anders. Plaats genoeg./De kelner kent me. Hij weet wat ik voel./Hij heeft mijn tafeltje al tweemaal gepoetst./Hij blijft, met in zijn hand de witte doek,/ geruime tijd staan zwijgen naast mijn stoel./ ‘De tijden’ zegt hij ‘zijn niet meer als vroeger’./ Ik weet dat hij ook aan mijn broer denkt...’ In de tea-shop komen - anders dan in het Nederlandse café - twéé bezoekers de zaak binnenstappen. Maar ook zij treffen daar in een hoek een vreemde figuur aan. Het is John Howard Parnell. In hem vinden wij het motief van de broer uit Awater terug. John Howard is namelijk de broer van Charles Stewart Parnell, de grote voorvechter van de Ierse rechten en wordt als zodanig - als broer van hém - ook zeer nadrukkelijk voorgesteld. Als Bloom hem in het (voorafgaande) hoofdstuk The Lestrygonians ziet passeren, is het onmiddellijk dit aspect dat hem treft. ‘There he is: the brother. Image of him’ en even verder: ‘Great man's brother: his brother's brother’Ga naar voetnoot2. John Howard, veronderstelt Bloom, zal op weg zijn naar een meeting: ‘Must be a corporation meeting today’Ga naar voetnoot3. Bloom vermoedt bovendien dat John Howard de tea-shop zal aandoen: ‘Drop into the D.B.C. probably for his coffee, play chess there’Ga naar voetnoot4. John Howard is evenals een Awater een schaker. Keren wij terug naar de D.B.C. ‘As they trod across the thick carpet Buck Mulligan whispered behind his panama to Haines. - Parnell's brother. There in the corner. They chose a small table near the window opposite a longfaced man whose beard and gaze hung intently down on a chessboard. - Is that he? Haines asked, twisting round in his seat. - Yes, Mulligan said. That's John Howard, his brother, our city marshal’. Evenals Awater speelt John Howard in een hoek gezeten een partij schaak met zichzelf. De stukken waarmee hij speelt, zijn voor de ene helft wit. Of ze voor de andere helft rood zijn, zoals van de schaakstukjes in Awater wordt gesuggereerd, blijkt niet. Het zullen wel witte en zwarte stukken zijn. Awater vóór zijn schaakbord trommelt met zijn hand op tafel om moed te schen- | |
[pagina 173]
| |
ken aan het visioen dat door zijn voorhoofd woelt. Dat doet de schaker in de teashop niet, maar dat neemt niet weg, dat ook zijn hand en voorhoofd de aandacht trekken. Mulligan en Haines zien hem namelijk de hand naar het voorhoofd brengen. ‘John Howard Parnell translated a white bishop quietly and his grey claw went up again to his forehead whereat it rested. An instant after, under its screen, his eyes looked quickly, ghostbright, at his foe and fell once more upon a working corner’. Mulligan en Haines geven de serveerster op wat ze gebruiken zullen. Twee ‘mélanges’ - twee glazen Ierse (met whiskey gemengde) koffie - en verder een paar warme broodjes met boter en enkele gebakjes. Na een grapje over die verdomd slechte gebakjes van de D.B.C. tearoom (damn bad cakes) begint Mulligan over Stephen Dedalus en diens visie op de Hamlet. Stephen Dedalus is, zoals men weet, de jonge dichter uit Dublin, die een hele dag lang door de advertentiecolporteur Bloom wordt gadegeslagen tijdens zijn zwerftocht door de stad, totdat ze elkaar 's nachts ontmoeten en dan begrijpen dat ze iets met elkaar te maken hebben. ‘O, but you missed Dedalus on Hamlet. Haines opened his newbought book. - I'm sorry, he said. Shakespeare is the happy huntingground of all minds that have lost their balance’. De dandyeske Mulligan in zijn gebloemde vestje schiet in een lach als hij op hetzelfde ogenblik de zeeman met het ene been uit de area van 14 Nelson Street zijn lied hoort zingen. Tot bedaren gekomen repliceert hij: - You should see him, he said, when his body loses its balance. Wandering Aengus I call himGa naar voetnoot1. Stephen Dedalus, door Jezuïeten opgevoed, is van een idee-fixe bezeten, meent Haines. Hij zou wel eens willen weten wat daarvan de oorzaak zou kunnen zijn. Mensen als Dedalus hebben altijd zo iets. ‘Buck Mulligan bent across the table gravely. - They drove his wits astray, he said, by visions of hell. He will never capture the Attic note’. Hier vinden we het motief van het visioen uit Awater terug. Awaters visioen is echter van een heel andere aard dan de ‘visions of hell’ waarmee de Jezuïeten Stephen hebben gek gemaakt. Het is een visoen in wit en rood: een sneeuwvlok dwarrelt tussen droppen bloed. Maar Mulligan is nog niet uitgesproken. Hij geeft méér te verstaan dan alleen maar zijn afkeer van de helse gezichten die Stephan Dedalus kwellen. Hij vertelt Haines ook wat hemzelf als paganist voor ogen staat, als hij aan de eerste en laatste dingen van het leven denkt. Hij doet dat als hij aangeeft wat hij onder die ‘Attic note’ verstaat. ‘The note of Swinburne, of all poets, the white death and the ruddy birth. That is his tragedy. He can never be a poet. The joy of creation...’ Ziehier de kleuren wit en rood (bloedrood) die Awaters visioen beheersen. Zijn visioen is bovendien, geheel in overeenstemming met wat Mulligan bedoelt, het visioen van een dichter, een scheppend kunstenaar. Awater schrijft sonnetten. Hij zal er straks een zingen in het restaurant. Hij is een groot artiest, zegt iemand daar. Hij is daarenboven iemand wiens verschijnen blijkens de proloog van het gedicht in het | |
[pagina 174]
| |
teken van Genesis staat. ‘Al wat geschiedt geschiedt nog voor het eerst’. Genesis voltrekt zich altijd weer opnieuw. Ook in die zin is het visioen van de dichter Awater een scheppingsvisioen. Haines vertelt verder over Stephen. - Eternal punishment, Haines said, nodding curtly. I see. I tackled him this morning on belief. There was something on his mind, I saw. It's rather interesting because Professor Pokorny of ViennaGa naar voetnoot1 makes an interesting point out of that. Buck Mulligan's watchful eyes saw the waitress come. He helped her to unload her tray. - He can find no trace of hell in ancient Irisch myth, Haines said, amid the cheerful cups. The moral idea seems lacking, the sense of destiny, of retribution. Rather strange he should have just that fixed idea... Vreemd, bedoelt Haines, dat juist zo een Ierse nationalist als Stephen Dedalus met zo een idee-fixe van voorbestemming en vergelding behept is, terwijl in de oude Ierse mythe toch geen spoor van een hel te vinden is. Het is dan ook allesbehalve verwonderlijk dat het wit en rood van Awaters dichterlijke scheppingsvisioen ons niet alleen herinnert aan the white death and the ruddy birth, waarvan Mulligan gewaagt, maar ons bovendien verwijst naar de Ierse mythe, die hem zozeer ter harte gaat. Het beeld van de sneeuwvlok en de bloeddroppen verwijst ons immers naar de Keltische sprookjeswereld, van waaruit het is terecht gekomen in de legende van de Graalridder, die als Jessie Weston gelijk heeft in oeroude riten wortelt: de Vegetation Ritual as a Life Cult.
Men zal intussen begrepen hebben hoe Nijhoff bij het concipiëren van Awater te werk is gegaan. Awater figureert in zijn gedicht als Stephen in Ulysses. Zoals Stephen één dag door Bloom gevolgd wordt op zijn tocht door de straten van Dublin, zo wordt Awater door de dichter één avond op de voet, allengs op de hielen gevolgd door de straten van een Nederlandse stad en al is deze tocht veel minder lang en afwisselend, hij wordt eveneens beschreven in ‘a series of minute-by-minute impressions’ van de stad in haar diverse aspectenGa naar voetnoot2. De door zijn vader verwaarloosde Stephen die kort geleden zijn moeder door de dood verloren heeft, zoekt in Bloom een geestelijke vader. Bloom van zijn kant zoekt in hem zijn overleden zoon. Awater heeft evenals Stephen zijn moeder door de dood verloren, de ik-figuur zijn broer. Hij zoekt in Awater een plaatsvervanger voor die broer, enzovoorts, enzovoorts. Men behoeft van al die punten van overeenkomst niet te schrikken. De Nijhoff van Awater volgde de Joyce van Ulysses niet op de voet, althans niet op de hielen. Hij ging ook in de wereld van de Ulysses zijn eigen gang. Hij paste als zo vaak ook hier het principe van de creatieve imitatio toe. Zo verleende hij om iets te noemen Stephen Dedalus allerlei trekken van Bloom. Evenals Stephen is Awater een dichter, maar hij heeft ook een baan zoals Bloom, die advertentiecolporteur is. ‘Ik meen, hij is accountant of zo iets’. Aan het einde van de tocht blijft Bloom achter, hij gaat dan naar zijn vrouw, Stephen echter vertrekt naar het buitenland. Bij Nijhoff blijft Awater achter en loopt de ik-figuur door zo gauw of hij de trein zag, die hij halen wou. Om mij nu weer te bepalen tot de caféscène en de | |
[pagina 175]
| |
tea-shoppassage: Met de figuur van Parnells broer als zodanig kon Nijhoff uiteraard niets beginnen, maar het beeld van de met zichzelf spelende schaker uit de D.B.C. hield hij in Awater vast. Met de hellevisioenen van de zich pas aan het einde van de tocht tot de werkelijkheid bekerende Stephen viel voor hem al evenmin iets aan te vangen. Hij liet zich voor Awaters visioen inspireren door het wit en rood dat Buck Mulligan voor ogen staat: the white death and the ruddy birth. Hij maakte dit wit en dit (bloed-)rood tot de sneeuw(vlok) en de bloeddroppen uit de wereld van het Keltische sprookje en de Ierse legende, de ‘ancient Irish myth’, die Mulligan zo sterk aanspreekt. Ook het met de figuur van John Howard gegeven motief van de broer werkte hij op zijn wijze uit. Hij liet Awater plaats nemen in dezelfde hoek van het café, waar in de tea-shop de ‘brother’ zit te schaken. Het is in Awater echter de plaats waar de overleden broer van de ik-figuur gewoonlijk zat. Ik wijs verder op het motief van het boek dat geopend (en anders dan in de Ulysses in Awater ook gesloten) wordt. ‘Haines opened his newbought book’. Shakespeares Hamlet. Nijhoff maakte er het schaakboekje van, dat hij om zo te zeggen op de tafel van Awater deponeerde. ‘Het is een boekje van marocco groen./Het is een schaakspel nu hij 't opendoet’. Speciale aandacht vraagt nog het motief van de consumptie. Op het tafeltje van Mulligan en Haines verschijnen twee glazen mélange en verder wat broodjes met boter en een paar gebakjes. Op het tafeltje van de in deze situatie met Mulligan en Haines vergelijkbare ik-figuur in Awater valt niets van een consumptie te bespeuren. Het glas wordt op de tafel van Awater geserveerd. Nijhoff bracht het (schaak)boekje en het glas bijeen op de tafel van de man die in zijn visioen een sneeuwvlok dwarrelen ziet tussen droppen bloed, - terwijl de sigaret, in de asbak gloeiend, een stokroos vormt, die langs het plafond ontbloeitGa naar voetnoot1. Hij concentreerde bovendien de aandacht op het glas. ‘Zijn glas, vóór hem, beslaat onaangeroerd’. ‘Nu drinkt hij het glas leeg en sluit het boek’. In samenhang met de omringende motieven - visioen, schaakboekje, wind en duifGa naar voetnoot2 - gaat, zoals ik schreef, het glas naar de Graalbeker verwijzen. Wat Awater aan zijn tafel verricht, krijgt een ritueel karakter. Men gaat denken aan een liturgische handeling. Wie eenmaal het Joyciaanse karakter van Awater heeft ontdekt, zal zich over deze verwijzing naar de avondmaalsbeker nauwelijks meer verbazen. De Ulysses wemelt immers van dit soort verwijzingen naar de rooms-katholieke liturgie en met name naar die van de Heilige Mis. ‘(Joyces) literary technique is richly coloured by ecclesiastical symbolism’, schreef Harry Levin in zijn inleiding tot The Essential James Joyce, en William Y. Tindall in A Reader's Guide to James Joyce: ‘The Eucharist becomes the central symbol of Ulysses’Ga naar voetnoot3. Daarbij valt niet alleen te denken aan de ‘zwarte mis’ van Mulligan aan het begin van de roman, maar ook aan de ettelijke malen dat wij Stephen en Bloom in aanraking zien komen met de eucharistische symbolen zoals deze in de vorm van bier, van koffie en cacao (en daarnaast van broodjes (buns), beschuit en koekjes (biscuits) verschijnen. Deze | |
[pagina 176]
| |
profane eucharistieviering betekent in Ulysses een communie met de realiteit en de medemens. ‘In fact, since Ulysses begins with the beginning of the Mass, the entire book may be considered a symbolic celebration of Stephen's communion with man’Ga naar voetnoot1. In Oxen of the Sun drinkt Stephen een pot bier. In het Eumaeus-hoofdstuk neemt hij een teugje koffie. In het nachtelijk uur zal hij in de keuken van 7 Eccles Street voor het eerst een kop cacao die Bloom hem aanbiedt, geheel ledigen. ‘The drinking of this cocoa, Stephen's communion with man, is the climax of the hunt for the father. Cocoa must have been a personal symbol for coming to terms with man and external reality’Ga naar voetnoot2. Communion with man and reality. Dat is precies wat de dichter van Awater voor de geest staat. Nadat Awater het glas geledigd heeft, gaat hij het avondmaal gebruiken. Als hij het café verlaten heeft, begeeft hij zich naar het restaurant - waarmee over de verscholen rituele symbolen in dit gedicht overigens het laatste woord nog niet gezegd is. Nijmegen, februari 1967 k. meeuwesse |
|