De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Leopold en ChrysippusHet is een opmerkelijk verschijnsel dat onder de vrij talrijke essayisten die hun licht hebben doen schijnen over Leopolds beroemde vers dat naar zijn motto gewoonlijk Οἴνου ἕνα σταλάγμον wordt genoemd, er geen is geweest die zich heeft afgevraagd waarom er eerst wordt gesproken over een druppel wijn die zich vermengt met de wereldzee, vervolgens over een appel die groeit, rijpt en dan valt, en in de derde plaats over ‘wat in mij is, deze gedachten’. Het lijkt toch niet bijzonder voor de hand liggend juist deze voorbeelden van onderlinge doordringing en beïnvloeding te kiezen en in die bepaalde volgorde aan te bieden. Het valt, lijkt mij, moeilijk staande te houden dat de beide eerstgenoemde exempla, wijndruppel en appel, zó uitzonderlijk sprekend en verhelderend zouden zijn, dat zij zich zonder nadere motivering zouden opdringen, ook al geeft men toe dat de gedachte aan een Grieks plengingsritueel, aan een Chrysippus-fragment en aan Sappho's appel een classicus misschien niet verre ligt. Nu heeft men wel gewezen op Leopolds plezier in het beschrijven en evoceren om huns zelfs wil, maar dergelijke ‘verklaringen’ zijn toch niet veel meer dan een pis-aller, een verhulde bekentenis van onmacht. Men is het er immers vrij algemeen over eens dat Οἴνου niet alleen maar een proeve is van plastisch vermogen, of, om het onvriendelijker te zeggen: een superieur staal van doldraaiend estheticisme. In dat geval - wanneer men erkent dat de dichter ernaar gestreefd zal hebben diepzinnige overwegingen of beseffen tot uitdrukking te brengen - lijkt er dus alle reden te zijn zich af te vragen of er achter de keuze van de ‘specimina’ en de ordening daarvan geen diepere betekenis zou kunnen schuilen dan een ietwat opzichtig spel met Chrysippische en Sapphische toespelingen. Heeft men dit punt eenmaal bereikt, dan kan men naar het mij voorkomt maar één weg volgen: die welke Leopold zelf heeft aangeduid door de keuze van zijn motto. Men heeft erop gewezen dat dit laatste stamt van ‘een uitspraak gedaan door de stoicijn Chrysippus, derde vertegenwoordiger van de eerste Stoa, en in de indirecte rede overgeleverd door Plutarchus (Scripta Moralia 1078 E).’Ga naar voetnoot1 De woorden komen daar voor in een polemische passage die - in vertaling - eindigt met de woorden: ‘Nu, ik weet niet wat er ongerijmder zou lijken dan dit.’Ga naar voetnoot2 Op zichzelf is het al niet erg waarschijnlijk dat Leopold zijn inspiratie zou hebben opgedaan uit deze context, al is het dan niet volstrèkt ondenkbaar. Véél aannemelijker is een indirecte bron: de Stoicorum veterum fragmenta, waarvan de delen i t/m iii zijn uitgegeven door J. von ArnimGa naar voetnoot3 in 1903/05, dus enige jaren voor het concipiëren van Οἴνου. Het is algemeen bekend dat de dichter-classicus een bijzondere belangstelling voor en affiniteit met de gedachtenwereld van de stoïci bezat. Het is dus nauwelijks een speculatie wanneer men aanneemt dat hij Von Arnims fragmenta met meer dan gewone geïnteresseerdheid ter hand genomen en bestudeerd heeft. In het, omvangrijke, tweede en derde deel van | |
[pagina 159]
| |
die uitgave vindt men, systematisch gerangschikt, de zeer talrijke brokstukken uit Chrysippus' monster-oeuvre (meer dan 700 werkenGa naar voetnoot1) bijeen, die ons door de antieke auteurs zijn overgeleverd. Het bewuste citaat uit Plutarchus komt voor in deel ii, in de afdeling fysica (fragment 480). In die fysica vormt de volkomen vermenging, de κρᾶσις δι᾽ὅλων, een zéér belangrijk element. Emile Bréhier stelt: ‘la physique de Zénon, grâce à la conception du mélange total des substances, atteint chez lui [Chrysippus] son développement maximum et son plus haut degré de cohérence.’Ga naar voetnoot2 Men kan zelfs wel zeggen dat Chrysippus, die niet zonder reden soms wordt betiteld als de tweede stichter van de Stoa, door zijn conceptie van die volledige vermenging aan de stoïsche fysica - en daarmee ook aan de ten nauwste daarmee samenhangende ethica - een onontbeerlijke grondslag heeft verschaft.Ga naar voetnoot3 Dan dringt de gevolgtrekking zich op dat het citaat door Leopold is gekozen in het volle bewustzijn dat hij hiermee een kernpunt van de hele stoïsche filosofie aan de orde stelde. We zullen daarom het Griekse ‘motto’ in zijn context plaatsen. Het uitgangspunt, voor het ogenblik, kan dan zijn dat naar de opvatting van de oude Stoa àl het zijnde ‘une solidarité hiérarchisée’Ga naar voetnoot4 vormt, welke haar doel vindt in zichzelf. Op de laagste trap daarvan brengt het levensbeginsel, de scheppende en ordenende geest (πνεῦμα of λόγος πνευματικός), door zijn inwerking op de stof verantwoordelijk voor de existentie en de individualiteit van al wat is, slechts een beperkte zelfstandigheid teweeg: de samenhang van een zaak (ἕξις). Als voorbeelden worden genoemd: steen, metaal, hout e.d. Uiteraard vallen onder deze categorie ook vloeistoffen. Wanneer een zijnsvorm daarenboven, door sterkere activiteit van het πνεῦμα, een spontane beweging inhoudt waardoor het voorwerp zich verwerkelijkt, dan hebben we te maken met een hogere categorie, de groei (φύσις), waarbij dus toeneming van omvang, zwelling, (αὔξησις), optreedt. De derde en hoogste zijnsvorm is aanwezig wanneer daar nog bijkomen het gevoel, en de drang tot beweging, de instinctieve neiging tot handelen (ὁρμή). In dat geval hebben we te maken met een ziel (ψύχη).Ga naar voetnoot5 Men heeft het intussen al gezien: de ‘strofen’ van Leopolds gedicht zijn in eerste | |
[pagina 160]
| |
instantie niet anders dan exempelen van de drie zijnscategorieën welke de Stoa onderscheidt: ἕξις, φύσις en ψύχη, zaak (water), groei (van de appel) en ziel (‘deze gedachten’)! Vandaar ook dat het groeiproces, de rijping, van Sappho's appel zo uitvoerig wordt beschreven.Ga naar voetnoot1 Maar daarmee is de kwestie niet afgedaan. Weliswaar stelt Chrysippus een duidelijke hiërarchie van het zijnde, maar ten minste even belangrijk is de fundamentele onderlinge samenhang ervan. Hierboven citeerde ik al de karakteristiek ‘solidarité hiérarchisée’. Om het veroorzaken van de onderscheidingen door de inwerking van de λόγος πνευματικός te kunnen verklaren, had Chrysippus behoefte aan een theorie, en wel die van de volledige vermenging, de κρᾶσις δι᾽ ὅλων. Alleen wanneer hij ervan uitging dat twee stoffen (ook het πνεῦμα stellen de stoïci, principiële materialisten, zich voor als stoffelijk) elkaar volledig kunnen doordringen zonder daarbij hun eigen karakter te verliezen, m.a.w. dat de stof tot in het oneindige deelbaar is, kon hij zowel de samenhang als het categoriale verschil verklaren. De grondslag van zijn fysica wordt gevormd door de conceptie van de σύμμιξις of κρᾶσις: ‘niets verhindert dat één druppel wijn zich mengt met de [hele] zee: tot in de verste hoeken van de kosmos strekt door de menging de druppel zich uit.’Ga naar voetnoot2 Vandaar dat Leopold, fundamentele theorie en exempel van de eerste zijnscategorie, ἕξις, op voorbeeld van Chrysippus ineenschuivend, in zijn eerste strofe die vermenging evoceert; vandaar ook dat hij de bewuste woorden, die de basis vormen van Chrysippus' wereldbeeld, als motto boven zijn gedicht plaatste. Nogmaals moet ik terugkomen op de samenhang, die de individualiteit van een zaak, van alle zaken, waarborgt, zowel die van een stuk hout, als die van de kosmos. Om die te verklaren heeft reeds Zeno, de stichter van de Stoa, zich aansluitend bij Heraclitus, de idee ontwikkeld van de spanning (τόνος) die uitgaat van het binnenste, het middelpunt, zich uitstrekt tot aan de periferie, en vervolgens naar dat middelpunt terugkeert; zij is, in de woorden van Chrysippus ‘πνεῦμα ἀναστρέφον εφ᾽ἑαυτό.’Ga naar voetnoot3 Vandaar dat Leopold aan het einde van de eerste strofe spreekt over: ‘de spanning durende/Den ganschen langen afstand, tot zij kwam/ Tot alomvatting, tot een in zich zelve/ Teruggekeerde gelijksoortigheid.’ (r. 26/29) Diezelfde spanning treft men aan op het niveau van de φύσις, in het zwellen van de appel (r. 33), voorts, bij uitstek, in de samenhang van de kosmos (r. 43/55), in de geest die ‘zwelt naar’ (ὁρμή) anderen (r. 72), zowel als in die welke als ‘millioenenmenigvuldigheid... zich had afgerond/ Tot wondere eenheid’ (r. 76/80). | |
[pagina 161]
| |
De ideale vorm welke de λόγος πνευματικός teweegbrengt wanneer hij zich ten volle doet gelden, is begrijpelijkerwijs dus de bolvorm. De stoïci zijn dan ook van mening dat de gehele kosmos, die niet anders is dan de doelgerichte, systematische en zinvolle ontplooiing van die λόγος, bolvormig is. Men heeft hen wel bespot om hun ‘kogelronde God’.Ga naar voetnoot1 Zo wordt het duidelijk dat Sappho's appel bij Leopold tot zijn volmaakte ‘satijnen rondte zwol’ (r. 33), en dat de al genoemde ‘millioenenmenigvuldigheid’ zich had ‘afgerond tot wondere eenheid’ (r. 76/80) - dit laatste vooral wanneer men bedenkt dat volgens Chrysippus juist op de εὔτονος de ganse kracht berust van de ziel.Ga naar voetnoot2 Hierboven merkte ik al op dat de stoïci principiële materialisten zijn: alles wat werkelijk is, is een lichaam, alles wat een werking uitoefent dus eveneens. Elke werking, zelfs zien, stelt men zich voor als een treffen, een schokken (πληγή).Ga naar voetnoot3 Er is dan ook altijd sprake van een actieve materie enerzijds, en van een passieve anderzijds. Het begrippenpaar ποιεῖν en πάσχειν komt men telkens weer tegen.Ga naar voetnoot4 Het beginsel ligt evenzeer ten grondslag aan alle drie onderdelen van Leopolds gedicht. Immers van de druppel wijn wordt gezegd dat hij ‘de gansche helderheid doordringt’ (r. 10), en omgekeerd dat ‘al dit blank element/... de dunne menging [bespeurt]’ (r. 24/25). Op dezelfde wijze schokt de appel met zijn val ‘den stand van afgewogenheid,/ Waarin de aarde hing in hare polen,’ en wordt ‘de band,/ Die allen vasthield in de hemelzalen,/... voelbaar overal’ (r. 41/49). Ook ‘deze gedachten’, duidelijk corporeel verbeeld, gaan uit naar andere zielelevens die voor hen openliggen (r. 63/71), zij ‘zwellen naar’ die anderen, schokken hun ‘donkerte’ en worden door hen vernomen (r. 71/84). En de eigenaardige kortheid van de vierde strofe vindt hier tevens een verklaring: in de eerste helft van de derde wordt in stoïsche termen het ‘innerlijk bedrijf’ beschreven (de hoogste zijnscategorie), vervolgens, in het tweede gedeelte, het actief op anderen afgaan (en door die anderen worden ervaren), en ten slotte, in de slotstrofe, wordt datzelfde eigen denken weer onder het aspect van het πάσχειν getoond, onder de invloed van een kennelijk sublieme figuur. Door in elke strofe de werking eerst van het gezichtspunt van de activiteit en vervolgens van dat der passiviteit te beschrijven, geeft Leopold aan iedere strofe een afgerondheid en een inwendige, in zichzelf terugkerende spanning, die als het ware deze | |
[pagina 162]
| |
stoïsche beginselen ook nog eens structureel waarmaakt. Bovendien vertonen ze in hun opeenvolging, als gezegd, de categoriale hiërarchisering van het zijnde, maar tegelijkertijd, door de beschreven verschijnselen, ook hun fundamentele verwantschap: zowel de vermenging van de druppel wijn als de val van de appel, alsook de onderlinge doordringing van de denkwerelden zijn immers voorbeelden van de κρᾶσις δι᾽ ὅλων. Daarnaast wordt die overeenkomst nog geadstrueerd door woordherhalingen, met name het voor elke werking karakteristieke ‘schokken’ en het voor de φύσις kenmerkende ‘zwellen’, in strofe 2 en 3. Het feit dat er in het eerste geval wordt gesproken van zwellen tot, in het tweede van zwellen naar, is geheel in overeenstemming met het onderscheid tussen de categorieën, en toont terzelfdertijd hun wezensverbondenheidGa naar voetnoot1: de combinatie van beide aspecten is nauwelijks pregnanter te formuleren. Het volgende punt dat wij onder het oog moeten zien, heb ik al even aangeroerd: het denken van de stoïci is typisch deterministisch: de εἱμαρμένη, de oorzakelijkheid, neemt er een beslissende plaats in.Ga naar voetnoot2 Dat kàn uiteraard ook niet anders in een filosofie die de kosmos beschouwt als de zelfontplooiing van de λόγος πνευματαικός. In het vers vindt men daarvan de weerslag in de tweede strofe, waar wordt gezegd dat de kosmos na de schok, teweeggebracht door de val van de appel, ‘D' alsdan bestemde stand’ inneemt (r. 54), en evenzeer in de slotstrofe, waar de sublieme figuur verschijnt als ‘het volzijn van de tijden’ aanbreekt (r. 91), dus op het gedetermineerde, als men wil: gepredestineerde, ogenblik. Intussen laat Chrysippus op subtiele wijze toch een bepaalde vrijheid voor de mens binnen dat deterministische bestel. De kwestie is te ingewikkeld om haar in dit verband uitvoerig te besprekenGa naar voetnoot3, maar in Leopolds gedicht vindt men ook deze opvatting weerspiegeld, en wel in de regels over het weren van ‘het groote heir’ en het onderdrukken van ‘de horden’ (d.w.z. van de, uiteraard weer corporeel voorgestelde, verkeerde, onwenselijke, voorstellingen die zich aan de mens opdringen) enerzijds, en anderzijds in het aanvaarden van de invloed die uitgaat van de sublieme figuur (r. 89/97). Ten slotte: de stoïsche fysica bestaat niet om zichzelfs wille; hoe belangrijk zij moge zijn, in wezen levert zij slechts de grondslag voor de ethica.Ga naar voetnoot4 De onderdelen van hun filosofie worden door de stoïci wel in hun onderlinge relatie getoond in het beeld van de rijke boomgaard. De sterke ommuring wordt gevormd door logica en dialectica, de hoog opgaande bomen die daarbinnen staan, zijn de fysica, en de kostelijke vruchten - waarom het uiteindelijk begonnen is - de ethica.Ga naar voetnoot5 Het ligt dus voor de hand te bedenken dat Leopolds ‘trotsche vrucht’ in de tweede strofe (r. 41) hiermee van doen heeft. Zou niet juist van dit ooft met recht gezegd kunnen worden dat | |
[pagina 163]
| |
het, toen het gerijpt was tot glanzende wasdom, en eigener beweging losliet, de ganse kosmos in beweging heeft gebracht? De ethica van de Stoa nu culmineert in de conceptie van de stralende σοφός, de wijze, een figuur van mythische allure. Sommige aanhangers van de school betwijfelen zelfs of er wel ooit een wijze in levenden lijve heeft bestaan. Voor deze bekroning van het stoïsche denken is geen superlatief hoog genoeg. Hij is de volledige en zuivere verwerkelijking in mensengedaante van de λόγος πνευματικός. Van hem wordt gezegd dat hij bovenmenselijk, goddelijk (ϑεῖος) is, dat hij vorst is (βασιλεύς) en wetgever (νομοϑετικός), aan niemand verantwoording verschuldigd. ‘Want als het koningschap iets edels is, en alleen de wijze koning en heerser, dan is ook de wet, als de juiste logos, edel, zoals inderdaad het geval is. Daarmee in overeenstemming is de leer van de stoïsche filosofen, die koningschap, priesterschap, zienerschap, het ambt van wetgever, rijkdom, ware schoonheid, adel en onafhankelijkheid slechts toekennen aan de wijze. Dat die uitermate moeilijk te vinden is, wordt ook door henzelf toegegeven.’Ga naar voetnoot1 Deze kwaliteiten zijn toch wel meer dan voldoende om de raadselachtige, sublieme figuur uit Leopolds laatste strofe met volledige zekerheid thuis te brengen: het is niet in de glorificatie van Alexander, Christus of Napoleon, maar in de apotheose van de stoïsche σοφός dat Leopolds fenomenale gedicht zijn bekroning en afsluiting vindt. Het goddelijke aspect wordt gereleveerd door de reminiscentie aan de nieuw-testamentische volheid des tijds, de πλήρωμα, die, als gezegd, ook verband houdt met het deterministische karakter van de leer. De ‘jonge vorstendaden’ behoeven na het voorgaande wel geen toelichting meer, evenmin als ‘zijn gebod en zijn genade/ En zijn triumf en oppermachtigheid.’ De omstandigheid dat Leopold ‘een dolende, een vreemde [laat] komen/ Tot wondere heerschappij’ (r. 92/93), is hiermee eveneens verklaard. Niemand weet van te voren dat hij σπφός zal worden, laat staan dat iemand ànders het zou kunnen voorspellen. De overgang van de staat van on-wijs-zijn (φαῦλος), van ‘dolen’ (mogelijk te interpreteren als ‘in dwaling leven’, maar zeker ook in die van ‘zoeken, zonder dat men doel en weg kent’) naar die van de wijsheid, is volmaakt onverwacht en plotseling.Ga naar voetnoot2 Het kan zelfs gebeuren dat iemand zich eerst achteraf bewust wordt de status van wijze te hebben bereikt. Ook hier is weer een wonderbaarlijke prestatie geleverd door de dichter: zonder de afronding van zijn ψύχη-strofen geweld aan te doen, heeft hij toch zijn gehele gedicht laten culmineren in de apotheose van de wijze, die evenzeer de apotheose vormt van de ganse stoïsche filosofie. Het lijkt mij op grond van het hierboven gezegde onweerlegbaar dat Leopolds Οἴνου ἕνα σταλάγμον van begin tot eind gebouwd is op, doortrokken is van, de | |
[pagina 164]
| |
gedachtenwereld van de Stoa en in het bijzonder van Chrysippus, terwijl het daarnaast een eminent Nederlands twintigste-eeuws gedicht is geworden. M.a.w. het is als zodanig een onovertroffen demonstratie van de κρᾶσις δι᾽ ὅλων, niet slechts in ‘ruimtelijke’ zin, doch ook in ‘temporele’.Ga naar voetnoot1 En waar, als gezegd, de stoïsche wijsbegeerte één, onverbrekelijk samenhangend, geheel vormt, is de levensbeschouwing, de ethiek, hoewel nergens in Οἴνου openlijk aan de orde gesteld, in het werk noodzakelijkerwijs mede geïmpliceerd. Mijn studie van de stoïsche filosofie leverde nog een onverwachte vrucht. Eén der door mij geraadpleegde werken was dat van Emile Bréhier, Chrysippe et l'ancien stoïcisme, en wel in een herdruk uit 1951. Op de achterzijde van de titelpagina staat keurig het dépot légal van de eerste druk vermeld: 2e trimestre 1910. Leopold nu heeft zijn gedicht voltooid op, of vlak vóór 31 juli 1910, getuige de brief waarmee hij het - veel te laat - inzond voor het jubileumnummer van De nieuwe gids: ‘... eerst de vacantie heeft mij tijd gegeven het inliggende tant soit peu [n.b.!] af te maken.’Ga naar voetnoot2 Het lijkt mij nauwelijks aan twijfel onderhevig dat de dichter zijn werk heeft geconcipieerd onder de verse indruk van Bréhiers voortreffelijke boek.Ga naar voetnoot3 Intussen geeft de hier afgedrukte beschouwing aanleiding tot enige principiële overwegingen: ik neem aan dat niemand de stelling zal willen bestrijden dat adequaat verstaan van Οἴνου ἕνα σταλάγμον niet mogelijk is zonder de door mij gegeven achter- en ondergrond. Men denke alleen maar aan de ‘onoplosbare’, ‘raadselachtige’ laatste strofe. M.a.w. immanente benadering van het werk is principieel ontoereikend, en leidt op dwaalwegen. Maar anderzijds heeft dit slechts zeer ten dele begrepen gedicht allerwegen de grootste bewondering geoogst. Het moet dus talrijke, en literair gesproken doorslaggevende, kwaliteiten bezitten die slechts zijdelings met zijn stoïsche portee te maken hebben. Het zou in beginsel denkbaar zijn dat iemand een slecht vers had geschreven dat op een vergelijkbare wijze doortrokken was van de stoïsche gedachtenwereld. Anderzijds is het onmiskenbaar dat dit fundament van buiten-literaire aard ook, en juist, door de wijze waarop het in het gedicht gestructureerd is en op zijn beurt die structuur mede bepaalt, in hoge mate mede beslissend is voor de waarde van οἴνου.Ga naar voetnoot4 Leopold heeft zich wèl laten bezielen door τό πῦρ τεχνικόν, het artistieke vuur.Ga naar voetnoot5 a.l. sötemann |
|