| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Neerlandisten buitengaats
In september 1964 heeft te Brussel voor de tweede maal plaats gehad een ‘colloquium’ van docenten in Nederlands aan universiteiten buiten Nederland en België, waarbij ook aanwezig waren hoogleraren in Nederlandse taal- of letterkunde aan belgische en nederlandse universiteiten. De ‘werkcommissie’, zoiets als een dagelijks bestuur, van hoogleraren en lectoren in Nederlands aan buitenlandse universiteiten (voorzitter: Prof. Dr. W. Thys; secretaris: Dr. J.M. Jalink) heeft in 1966 een verslag van het colloquium uitgegeven, een boek van 157 bladzijden, dat te verkrijgen is bij de Nuffic, Molenstraat 27, Den Haag.
Het colloquium heeft, tussen een openingszitting en een slotzitting, vier ‘werkvergaderingen’ omvat, waarin telkens twee in het buitenland werkzame docenten een onderwerp inleidden. Die inleidingen zijn in het boek afgedrukt, met een verslag van de discussie die erop volgde. Zo heeft Prof. Dr. Th. Weevers (Londen) gesproken over Het behandelen van Nederlandse poëzie voor een buitenlands gehoor, en Prof. Dr. S.L. Flaxman (New York) over Nederlandse literatuur in het Engels. Prof. Dr. R.K.J.E. Antonissen (Grahamstad) heeft gepleit voor samenwerking tussen de Nederlanden en Zuid-Afrika in spellingaangelegenheden. Lic. J.C. Wilmots (Frankfort a.d. Main) heeft het gehad over De directe methode bij de cursus Nederlands voor beginners.
Dat waren enige tamelijk willekeurige grepen uit de stof van de werkvergaderingen, grepen die geenszins een geringere waardering willen uitdrukken voor wat onvermeld is gelaten, maar alleen ten doel hebben, de lezer een indruk te geven van het voor alle deelnemers ongetwijfeld vruchtbare werkdat in de werk vergaderingen is verricht.
In de slotzitting hebben o.a. Prof. Brachin (Parijs) en Prof. Heeroma gesproken. De voordracht van eerstgenoemde handelde over J.A. Alberdingk Thijm als literairhistoricus, een studie die inmiddels in meer uitgewerkte vorm verschenen is in de VMVA van 1965 (zie NTg. lix, 216). Prof. Heeroma heeft gewezen op Het tekort van de nederlandistiek, t.w. de neerlandistiek ‘intra muros’, de ‘binnenlandse’; die moet, zo betoogde de spreker, meer dan totnogtoe bedacht zijn op ‘export’, en wel door de studie ruim germanistisch te richten, zodat buitenlandse germanisten verplicht worden aan het Nederlands de aandacht te schenken die het onder de germaanse talen verdient.
Bij wijze van aanhangsel nog iets over een bijkomstigheidje: In de titel van het verslag is het vroegere neerlandistiek vervangen door nederlandistiek. Dat is een uitvinding van Prof. Heeroma, die door de werkcommissie is overgenomen. Wie nu in die verandering het tegendeel van een verbetering ziet - een zienswijze waarvoor deugdelijke argumenten zijn aan te voeren -, zal met enige voldoening vernemen dat het heeromatisme in het verslag nog weinig navolging gevonden heeft. Behalve in een korte mededeling van Drs. R. van de Velde (Aarhus) en in de voordracht van Prof. Heeroma zelf, is het overal, het hele boek door, neerlandist(iek) en neerlandicus wat de klok slaat, ook daar waar voorzitter en secretaris van de werkcommissie aan het woord zijn. Dat geeft enige grond om te verwachten dat de werkcommissie alsnog tot het oude, het goede oude, neerlandist(iek) en neerlandicus zal terugkeren.
| |
| |
| |
Mededelingen Centrale Commissie Volkseigen
Nr. 18 van de Mededelingen van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen is verschenen in december 1966; het telt 20 bladzijden. Na een Kroniek van dit jaar, samengesteld door Mevrouw J.F. Modderman-Smit, volgen bijdragen uit de werkterreinen van alle drie de commissies waarvan de ‘Centrale’ de overkoepeling is: de Dialectencommissie, de Naamkundecommissie en de Volkskundecommissie. Onder de eerste valt een Brief uit het stadje Holland, Michigan, gedateerd 31 augustus 1966, van Jo Daan en Henk Heikens, die op die datum op reis waren in de Verenigde Staten, om te onderzoeken hoe het Nederlands en het Fries bewaard zijn bij de immigranten uit Nederland en hun nakomelingen; de briefschrijvers delen een en ander mede over de resultaten van hun onderzoek. De naamkundige bijdrage van H. Buitenhuis, Namennood en namenovervloed, knoopt aan bij de provincie Utrecht, waar veel ‘aardrijkskundige’ familienamen voorkomen, type Van Amerongen, Van Soest, enz.; de voorlopige conclusie is, dat het met de ‘nood’, wegens overbelasting van bepaalde namen, nogal losloopt. Het volkskundig gedeelte heeft betrekking op de volkszang. A. Doornbosch heeft, Op zoek naar het levende lied, een lied ontdekt dat op Terschelling thuishoort, en Marie Veldhuyzen kan, uit een handschrift van ± 1590, de tekst mededelen Van ‘twee gebroeders stout’, een lied waarvan het bestaan totnogtoe alleen bekend was uit melodieaanduidingen bij andere liederen.
C.B.v.H.
| |
Genealogie van Albert Verwey
In Gens nostra, maandblad der Nederlandse Genealogische Vereniging, jrg. xxi, (1966), blz. 134 en 135, publiceert A.R. K(leyn) de zestien kwartieren van Albert Verwey. Diens geslacht wordt daarmee teruggebracht tot Dirk Verwey, die op 3 december 1769 te Amsterdam in het huwelijk trad met Maria Hardenberg. Het treft ons, dat de naam Hardenberg in deze kwartierstaat niet minder dan vijfmaal voorkomt; ook Verwey's grootmoeder van vaderskant heette b.v. zo.
Naar aanleiding van deze publikatie heeft W. Wijnaendts van Resandt op blz. 243-263 van het Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie xx (1966) de resultaten bekend gemaakt van een eerder door hem ingesteld onderzoek naar het geslacht Verwey (Amerongen, Rhenen), dat het mogelijk maakt de lijn vanaf Dirk Verwey verder terug te trekken. ‘De stamreeks kon bewezen worden opgevoerd tot Jacob Hugensz., die in 1507 beleend werd met een leen van de Proostdij van de Dom onder Amerongen’ (blz. 244). Wijnaendts ziet in deze Jacob een zoon van Hugo van der Weye - hier zou dan de oorsprong van de naam Verwey liggen - die in 1481 beleend werd met een Culemborgs leen in Altena. De kleinzoon van Jacob Hugensz. was Albert Verwey Huygensz. (1538-ca. 1608), een vooraanstaand ingezetene van Rhenen die drie zonen heeft gehad. De dichter is een nakomeling van de jongste zoon Jacob Verwey Albertsz. (ca. 1580-ca. 1645). Diens achterkleinzoon Martinus (ca. 1681-1745) vestigde zich als timmerman te Amsterdam, waar hij op 19 januari 1707 het poorterschap verwierf. Zijn zoon Jacob, eveneens timmerman, was de vader van Dirk, met wie de zestien kwartieren van de dichter beginnen.
| |
| |
Opmerkelijk is, dat de dichter de naam Albert, die in de 16de en 17de eeuw zo geregeld in zijn geslacht voorkomt, niet aan de familie van zijn vader te danken heeft. Hij werd vernoemd naar zijn grootvader van moederszijde, Albert van der Vijgh (1808-1893).
Het onderzoek - aldus Wijnaendts van Resandt - ‘leerde ons een uitgebreid en bijzonder interessant geslacht Verwey kennen, dat gedurende bijna twee eeuwen te Amerongen en Rhenen hoog in aanzien stond, langzamerhand enkele sporten op de maatschappelijke ladder daalde en tenslotte het gebied van de Stichtse Heuvelrug verliet om in het Westen van ons land voort te leven en tot nieuwe bloei te geraken’ (blz. 244).
| |
Niederländische Erzähler der Gegenwart
In de reeks Erzähler der Gegenwart, uitgegeven door Philipp Reclam jun. te Stuttgart, is - naast de Duitse, Franse, Ierse, Italiaanse, Joegoslavische en Hongaarse bloemlezingen - nu ook een keuze uit het moderne Nederlandse proza verschenen, samengesteld door Pieter Grashoff (Stuttgart 1966, 344 blzz.; ingen. DM 3.60, geb. DM 10.80. Voor Nederland: Pieter Grashoff Litteraire Publikaties, Betje Wolffstraat 3b, Spijkenisse; ingen. f 4.10, geb. f 11.75). Er zijn vijftien auteurs vertegenwoordigd, elk met één stuk verhalend proza. De alfabetische rangschikking volgens hun namen vergemakkelijkt het terugvinden van een bepaalde auteur, maar heeft het bezwaar dat daarmee de chronologie verloren is gegaan. Achtereenvolgens vindt men hier: Peter van Gestel, Pieter Grashoff, Jac. van Hattum, Heere Heeresma, W.F. Hermans (De blinde fotograaf, uit Een landingspoging op Newfoundland; vertaling van Johannes Piron), Alfred Kossmann (Het feest, uit De linkerhand; vert. J. Polak-Siliava), Adriaan Morriën, Marie-Sophie Nathusius, E. du Perron (Het drama van Huize-aan-Zee, uit Nutteloos verzet; vert. Johannes Piron), G.K. van het Reve (De ondergang van de familie Boslowitz; vert. Johannes Piron), Adriaan van der Veen (De onvoltooide symfonie, uit De man met de zilveren hoed; vert. Herbert Frank), Simon Vestdijk (De oubliette, uit Stomme getuigen; vert. Wolfgang Hirsch), Gerard Walschap (De boodschappen voor het consulaat, uit Het kleine meisje en ik; vert. Elisabeth Augustin), Helma Wolf-Catz, en Jan Wolkers (Serpentina's petticoat; vert. Jürgen Hillner). Zoals men ziet, is Gerard Walschap de enige Zuidnederlander in het gezelschap; een motivering daarvoor wordt niet gegeven.
Achter in het boekje geeft Grashoff de voornaamste bio- en bibliografische gegevens over de opgenomen auteurs. In een Nachwort schetst hij vervolgens in enkele bladzijden een algemeen beeld van de huidige literaire situatie in Nederland. In zó kort bestek kon dit uiteraard niet anders dan heel globaal gebeuren, maar toch zouden wij hier graag wat meer diepgang hebben gevonden, met name bij de karakteristiek van de voornaamste auteurs. In het eerste gedeelte van dit Nachwort merkt Grashoff over de Nederlandse literatuur op: ‘Dann und wann setzte sich einer ihrer Autoren auch im Ausland durch’. In dit verband noemt hij Hendrik van Veldeke en Erasmus, om dan te vervolgen: ‘Erst knapp dreihundert Jahre später wurde ein anderer niederländischer Autor im Ausland berühmt: Eduard Douwes Dekker...’ Dat is een simplificatie, die omtrent de betekenis van onze literatuur alleen maar misverstand kan
| |
| |
wekken. Er zijn heus nog wel andere belangrijke auteurs te noemen, die ook buiten onze grenzen naam hebben gemaakt en invloed uitgeoefend, zowel in de Middeleeuwen (Hadewijch, Ruusbroec, Thomas à Kempis) als in de 17de eeuw (Daniël Heinsius, Hooft, Cats, Vondel).
Al met al moeten wij Grashoff echter dankbaar zijn voor deze bloemlezing, die in Duitsland de aandacht wil vestigen op ons moderne proza. Wij wensen hem dan ook gaarne succes toe, en hopen dat hij plezier aan zijn anthologie zal mogen beleven.
w.a.p.s.
| |
Noormannen en stijgende diftongen
In zijn inaugurele rede Van York naar Jorwerd tracht Dr. H.T.J. Miedema, bijzonder hoogleraar in de Friese taal- en letterkunde aan de R.U. te Utrecht, met namenmateriaal aannemelijk te maken, dat althans in verschillende gevallen dalende diftongen die in de achtste eeuw in het Oudfries en het Oudengels voorkwamen, tijdens de Noormannenheerschappij aan de Noordzeekusten, onder invloed van de Oudnoorse accentwisseling, tot stijgende diftongen versprongen zijn. Het eerste geval dat besproken wordt, is de etymologie van de Engelse plaatsnaam York (Eoforwic > Jórvik > York). De friese namen Yournd of Yornd (< Evernoth), Jorerd (<Everhard), Jorrin (<Everwin), Jorwerd (<Everwerth), evenals Ljouwert tegenover Leeuwarden, vertonen dezelfde klankontwikkeling. De rede is verschenen bij Wolters (1966); f 1,50.
| |
Nederland tussen Duits en Engels
Bij Servire in Den Haag is de tweede, ongewijzigde druk verschenen van de bekende studie Nederlands tussen Duits en Engels door Dr. C.B. van Haeringen. Door een vergelijking van spraak en schrift, de samenstelling van de vocabulaire, morfologische verschijnselen en een aantal syntactische eigenaardigheden, komt de schrijver tot de conclusie dat het Nederlands wat de morfologie betreft ongeveer het midden houdt tussen het Engels en het Duits, soms wat dichter bij het Engels ligt. In lexicologisch en syntactisch opzicht staat het dichter bij het Duits. Met de literatuuropgave meegerekend omvat het boek 81 bladzijden; de prijs bedraagt f 5,90.
| |
Twee nieuwe Estrikken
In de gestencilde publicatiereeks van het Fries Instituut aan de R.U. te Groningen zijn in 1966 twee studies verschenen. De ene, van de hand van N.E. Algra, getiteld De tekstfiliatie van de 17 keuren en de 24 landrechten, leidt tot de conclusie, dat er van de keuren oorspronkelijk een oertekst bestaan heeft. De 24 landrechten dragen het karakter van een particuliere verzameling van teksten van verschillende herkomst.
De tweede estrik, Gysbert Japiks Parallelversionen, verzorgd door W. Krogmann, geeft parallelversies van Japiks' werk, voorafgegaan door een korte inleiding over Gysbert Japiks en de tekstgeschiedenis.
B.v.d.B.
|
|