De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
[Nummer 2]Karel Alberdingk Thijm en de Warenar-kwestieIn oktober 1880, toen in Amsterdam de gemoederen niet weinig in beweging raakten over de vraag of, bij gelegenheid van de aanstaande viering - op 16 maart 1881 - van Hoofts driehonderdste geboortedag, diens Warenar volledig dan wel verkort zou worden opgevoerd, was het gezin van Prof. J.A. Alberdingk Thijm, de man die zich in dit geschil 't hevigst weren zou, al tot meer dan de helft teruggebracht. De toen drieëndertigjarige priester-zoon Jan verbleef in het Jezuïetenklooster te Maastricht; de eenendertigjarige dochter Catharina was bezig met het pakken van koffers en het maken van afscheidsvisites in verband met haar vertrek, op 23 oktober, naar Menton; de zesentwintigjarige zoon Frank was in New York zijn geluk gaan zoeken. Het pand op de Nieuwe Zijds Voorburgwal 161 werd bijgevolg alleen nog bewoond door de zestigjarige heer des huizes, zijn zesenvijftigjarige vrouw en hun, op 22 september zestien jaar geworden, jongste zoon, door de vader naar Karel de Grote genoemd. Op dat tijdstip waren er nog geen tekenen aan de wand die erop wezen dat deze profetische naamgeving tenslotte toch in een heel andere dan de door de vader verhoopte zin bewaarheid zou worden. Sinds Karel in juni 1879 te werk was gesteld in de afdeling antiquariaat van de aan zijn vader toebehorende boekhandel C.L. van Langenhuysen, Singel 434 te Amsterdam, en daar eindelijk zijn bestemming scheen te hebben gevonden, had hij zijn ouders niet langer meer aanleiding gegeven tot ernstige bekommernis. Hij was nu - in oktober 1880 - een, voor zijn leeftijd, iets te weinig want maar 1 meter 65 in de hoogte, daarentegen iets te veel in de breedte, gegroeide jongen, wiens grote en dikke neus door zwarte pukkeltjes ontsierd werd. Trok deze neus aanstonds de aandacht, nog opvallender waren de donkerbruine enigszins kleine en vrijwel permanent loens starende ogen. Het viel met deze, hem zelf hevig dwarszittende, uiterlijke kenmerken waarachtig niet mee om zich te conformeren naar het hem herhaaldelijk, en recentelijk door heerbroer Jan op 21 september, voorgehouden ideaal van toch vooral uit te groeien tot een gehoorzame, zachte en nederige jongen. Maar met vallen en opstaan bracht hij het in 1880 niettemin aardig ver in de richting van de door broer Jan verhoopte jongen ‘die altijd doet wat Vader en Moeder zeggen, nooit driftig wordt en altijd dadelijk berouw heeft als hij soms nog eens bij ongeluk ondeugend is geweest.’ Ofschoon hem levenslang het opstaan even grote moeite zou kosten als het tijdig slapen gaan, stond Karel in deze periode elke morgen trouw om acht uur op om zijn Vader te vergezellen naar de Mis van half negen in de St. Jozefskerk, in de Kalverstraat. Mevrouw Alberdingk Thijm had dan al veel eerder de vroegmis bezocht, terwijl Catharina alleen op Zondag kerkte. Toen Thijm ook nog zijn hem bizonder dierbare dochter, zijn grote vertrouwelinge, missen moest, was het contact met Karel vanzelf veel inniger geworden. ‘Tot aan het veertiende, vijftiende levensjaar’ was Vader, zo heeft zijn jongste zoon later getuigd, ‘oneindig ver verwijderd en volstrekt onbegrepen en onbekend voor mij’Ga naar voetnoot1 Op 30 november 1879 kon Thijm echter berichten aan mevrouw C. Royer-Kerst: | |
[pagina 74]
| |
ben nu alle avonden met Karel. 't Is voor mij een groot genoegen: want hij is werkzaam en lief. Ik geloof en hoop, dat ik van dien jongen nog veel plezier zal hebben. En op 4 december 1879 aan dezelfde: ‘Karel is nu veel bij mij en ik ben 's avonds altijd met hem, nu zijn moedertje vroeg naar bed gaat’Ga naar voetnoot1. Voortaan vergezelde Karel nu ook zijn Vader veelvuldig naar de komedie, zoals in de familiekring de schouwburg steeds werd aangeduid; samen bezochten zij de boekenveilingen en de kunstaucties, en vaker dan voorheen ondernamen zij lange wandelingen waarop de vader soms hele colleges ten beste gaf over de architectuur van de Westerkerk of over de oude gevelstenen in de binnenstadGa naar voetnoot2. Ook schaakten zij veel, waarbij een door Karel gewonnen partij soms beloond werd met een glas sherry, door de verliezende partij boven alle andere apéritifs verkozen. Tevreden kon de vader zich ook betuigen over de wijze waarop Karel in Thijm's enorme bibliotheek de afdelingen heraldiek en handschriften geordend had, en met een gerust hart vertrouwde hij zijn zoon de inventarisering en beschrijving toe van de schriftelijke nalatenschap van oom Louis Royer, de bekende beeldhouwer. Langzamerhand was Thijm ook het nakomertje gaan betrekken in al wat hemzelf ter harte ging. Het verschil in leeftijdGa naar voetnoot3 van liefst vierenveertig jaar leek de vader dan heel en al voorbij te zien, in 't bizonder wanneer hij in Karel's tegenwoordigheid de Amsterdamse chronique scandaleuse aansneed en dan niet scheen te bedenken dat kleine potjes veelal grote oren hebben. Aanvankelijk betrachtte Karel uit eigen beweging de grootste discretie ten aanzien van wat hem niet voor zijn oren bestemd leek. Toen er, bijvoorbeeld, op 14 oktober '80, onder de ochtendkoffie, bizonderheden uit het intieme leven van de beeldschone mevrouw Louise Sterck, geb. KervelGa naar voetnoot4 aan de orde kwamen, legde Karel geen dezer pikante détails in zijn dagboek vast, onder aantekening dat hij dit soort bizonderheden slechts zou boekstaven, ‘wanneer Vader mij gezegd zal hebben, dat hij vindt, dat men dergelijke dingen wel op kan schrijven’. Of Thijm er weet van heeft gehad dat zijn zoon wèl alles zou vastleggen wat hem over de Warenar-kwestie ter ore kwam, valt niet meer te achterhalen. In elk geval danken wij aan Karel's hierna volgende dagboekfragmenten een aantal feitelijke bizonderheden over dit geschil, waaronder diverse die tot nu toe onbekend bleven en waarvan de publicatie mede kan strekken tot het verlenen van wat meer kleur, en ook wat dieper reliëf, aan de strikt zakelijke behandeling van deze hier en daar on- | |
[pagina 75]
| |
verkwikkelijke affaire, zoals die wordt aangetroffen in het proefschrift van Dr. C.G.L. Apeldoorn over Dr. Willem Doorenbos, A'dam 1948, blz. 125-141. De eerste dagboekaantekening, die iets met de Hooft-herdenking uitstaande heeft, dateert van 23 september 1880. De gourmet in de dop vertoont hier al een hem levenslang kenmerkende eigenaardigheid: het met hartstocht cultiveren van de initialen der binnen zijn gezichtsveld gekomen medemensen: Om 3 uur had Vader Hooft-vergadering in de Eensgezindheid op 't Spui. Hij zei dat hij Jan ten Brink of A.A. Vorsterman van OyenGa naar voetnoot1 meê ten eten zou brengen. [...] Toen Vader om kwart voor vijf thuis kwam, wou hij niet zeggen wie kwam eten. Om 5 uur werd gescheld en kwam boven... J.C. de Marez OyensGa naar voetnoot2. We aten soep, heerlijk gekruide hasjee met rijst, ham met spinaadje en prachtig fruit, en van schoon schitterend tafellaken en blauw porcelein. [...] Om 7 uur kwam Dokter NuyensGa naar voetnoot3 die bleef tot half twaalf. Oyens ging om 9 uur heen. Op 9 oktober 1880 kwam het eigenlijke geschil aan de orde: Gisteren ben ik om half vijf Jan ten BrinkGa naar voetnoot4 aan het centraal station gaan afhalen; hij kwam om de Hooftkommissie-vergadering bij te wonen, die ten onzen huize gehouden werd, namentlijk de vergadering van de subkommissie voor de tooneelvoorstelling. Hooft heeft een stuk geschreven De Ware-Nar dat niet immoreel, maar indecent is. Mevrouw A.B.J. Sterck, geb. Kervel verklaarde, à propos van dit stuk, toen zij verleden Woensdag de avond bij ons doorbracht, het onderscheidt tusschen immoreel en indecent niet te kennen. J.C. de Marez Oyens, A.D. de Vries Azn., F. van der Goes, Dr. Doorenbos, Mr. J.N. van Hall, leden der sub-Hooft-Kommissie voor de tooneeluitvoering zijn er voor dat de Ware Nar, zoo als hij aanwezig is, voor een gemengd gezelschap in de komedie, ter gelegenheid van de Hooft-feesten, opgevoerd zal worden. Vader, ten Brink, Hofdijk zijn er tegen. Over dit artikel, verschenen in De Amsterdammer van 17 oktober 1880, onder de titel De vertooning van P.Cz. Hoofts Ware-nar, bericht Karel op maandag 11 oktober 1880: Vader heeft vanavond zijn stuk tegen de Ware-Nar van Hooft voor den Amsterdammer tusschen 9 en 10 uur afgewerkt. [...] Vader heeft vandaag een briefjen geschreven aan het bestuur der subkommissie voor het tooneel van het Hooftfeest, waarbij hij zijne demissie neemt. | |
[pagina 76]
| |
Of Thijm dit briefje toen terstond verzonden heeft, wagen wij te betwijfelen, gezien Karel's straks af te drukken aantekening van 4 november 1880. Waarvan Karel onkundig bleef, is dat zijn Vader op 15 oktober een brief had gericht aan de ondervoorzitter der Hooft-Commissie, Mr. Warner Willem van LennepGa naar voetnoot1, van welke brief ook Dr. C.G.L. Apeldoorn geen gebruik heeft gemaakt. Uit dit epistel, gepubliceerd op blz. 295-296 in Jos. Alb. Alberdingk Thijm in zijne Brieven geschetst als Christen/ Mensch/Kunstenaar, door Catharina Alberdingk Thijm, A'dam 1896, citeren wij: Saturdagavond verschijnt een stukjen in de Amsterdammer, waarin ik een poging doe, voor hen die Hoofts Warenar bij de hand hebben, duidelijk te maken, dat het stuk, als tooneelvoorstelling in onze dagen, te redden is. In allen geval mag ik op een publiek rekenen, dat voor Jan Steen en Ostade de neus niet ophaalt, niet waar? De grootste Heeren geven tegenwoordig f 20.000 voor zoo'n low-life tooneeltjen en hangen er geen gordijntjen voor. Ook met dit ‘Rapport van de sub-commissie voor de tooneeluitvoering’ zou het faliekant mislopen, zoals duidelijk wordt uit Karel's dagboeknotitie van 22 oktober 1880: Vader heeft ons vandaag een briefjen voorgelezen dat hij aan De Vries geschreven heeft, waarin hij hem de partijdigheid verwijt, waarmee hij het rapport heeft opgesteld over de handelingen der sub-Hooft-Kommissie voor de tooneeluitvoering en waarbij hij hem onder het oog brengt hoe deloyaal het is, dat De Vries, nu Vader à propos van Hoofts Ware-Nar van eene andere meening is dan hij, het rapport niet bij C.L. van Langenhuysen heeft laten drukken. De Vries wachtte niet lang met een antwoord. Al op 24 oktober '80 kon Karel aantekenen: Vader heeft vanavond om half elf [...] een brief bovengebracht van A.D. de Vries Azn., een andwoord op een brief, gisteren hem door Vader toegezonden - een ernstige brief waarin Vader hem vermaant zijne al te groote geestdrift voor sommige zaken die hem | |
[pagina 77]
| |
veele vijanden doet krijgen, een beetje te matigen. [...] Het andwoord was ook hartelijk en ernstig; hij sprak Vader aan met: Hooggeschatte Vriend, terwijl hij tot nu toe boven zijn briefjens altijd Waarde Heer had geschreven. Wij zagen reeds dat al op 9 oktober Thijm's zienswijze werd gedeeld door Willem Hofdijk (geb. 1816) en Jan ten Brink (geb. 1834). Nu kon Karel op 27 oktober ook nog melding maken van de bijval van Warner W. van Lennep (geb. 1833), Johannes de Koo (geb. 1841) en Charles Boissevain (geb. 1842). Het is zinvol van al die medestanders het geboortejaar in herinnering te brengen omdat de biograaf van Dr. Willem Doorenbos, evenals zijn held, de ‘lieden van ouderwetsch fatsoen’ schijnt te vereenzelvigen met conservatief, want omstreeks 1880 oud, geworden lieden! Gisteren uit de kerk komende, was er thuis een brief voor Vader van De Koo, den redakteur van het weekblad de Amsterdammer. Om 9.15 las hij die eerst zacht en daarna aan Moeder en mij voor. De Koo's brief liep over de handelwijze en wil van de meerderheid der sub-Hooft-Kommissie voor de Tooneeluitvoering. De brief van De Koo diende tot andwoord op een schrijven van Vader aan dien redakteur, ten geleide strekkende aan een ingezonden stuk in de Amsterdammer, van Vader tegen Dr. Doorenbos, als andwoord op een noot die Dr. Doorenbos, in de initialen W.D. onder eene recensie [...] geplaatst had. In dien noot zegt Dr. Doorenbos onder anderen dat Vader het oordeel over de gepastheid van een stuk aan meisjens van 18 jaar overlaat, hetgeen doodeenvoudig eene onwaarheid is. Vader heeft gezegd, Zondagochtend, toen hij die noot gelezen had, dat het volkomen onzin was. De Koo verklaart in zijn brief dat hij het geheel eens is met de minderheid van de Hooft-Kommissie. Charles Boissevain schreef aan Vader een briefjen, waarin hij hem verzekerde dat ook hij dat gevoelen toegedaan was. Warner van Lennep was, toen hij Vader sprak, allerverontwaardigst over het rapport van de Subkommissie [...] Hij zeide dat hij zijne demissie uit de Hooft-Kommissie zou nemen indien besloten zou worden, dat het stuk gespeeld zou worden. Op deze vergadering van 28 oktober, die wederom plaats vond in het gebouw ‘De Eensgezindheid’ op het Spui, waren er, zoals Dr. Apeldoorn meedeelt, van de 56 leden 29 present, van wie er 17 voor en 12 tegen de vertoning waren. Toen de gewijzigde vertoning - in de geest van Thijm - in stemming werd gebracht, stemden er van de 23 nog aanwezige leden 6 vóór; het ‘blok’ van 17 was tegen. ‘Enkelen, waarschijnlijk de zes, die staande de vergadering de zaal verlieten, kantten zich tegen èlke vertoning’Ga naar voetnoot2. Thijm zelf bracht als volgt verslag uit van zijn deze avond geleden nederlaag: Om tien minuten voor half tien kwam Vader vanavond van de algemeene Hooftkommissie-vergadering terug. [...] Ik was nog, pas van hoed en jas ontdaan, in den gang | |
[pagina 78]
| |
bij de kleerkast, toen ik Vaders bekende sleutelgerammelGa naar voetnoot1 op straat hoorde en ook weinige oogenblikken daarna de deur geopend werd en Vader binnentrad. Ik ging Vader in den gang tegemoet. ‘Hoe is't gegaan, Vader?’ ‘Slecht!’ Vader [...] ging naar boven en Moeders eerste woord, toen hij de huiskamer binnentrad, was ook een informatie naar hoe het gegaan was. Vader gaf een heel verslag van alles wat er gebeurd was. Matthijs de VriesGa naar voetnoot2, de Leider professor had heel lief gesproken. Hij had onder anderen gezegd dat men niet moest denken dat hij geen goed Amsterdammer was; hij was wel is waar te Haarlem geboren en had te Leiden zijn werkkring gevonden; maar hij stelde er toch den hoogsten prijs op dat men zou weten hoe zeer zijn hart voor Amsterdam klopte, hoe 'n eer hij er in stelde tot een oud Amsterdamsch geslacht te behooren, en dat zijn Vader hem op echt Amsterdamsche wijze had opgekweekt. Hij heeft Vader in den loop van de avond, of in 't begin, dat weet ik niet, ook nog zeer veel lof toegezwaaid ook onder anderen over de stijl, waarin zijn stuk in de Amsterdammer over de al of niet opvoering van Hooft's Ware-Nar geschreven was. De lofprijzing van de kant van Matthijs de Vries, noch het doekje voor het bloeden waarmee De Marez Oyens zo charmant gewapperd had, vermochten Thijm over zijn teleurstelling heen te helpen. Na een misschien wel slapeloze nacht werd bij ‘den scherpdenkenden en wilskrachtig zijn meeningen in daden omzettenden vader’Ga naar voetnoot3 een nieuw idee geboren. De volgende dag reeds, dus op 29 oktober, kon Karel schrijven: Toen ik vanmorgen met Vader uit de kerk kwam, was zijn eerste woord: ‘Ik heb een nieuw plan’ en hij deelde mij mede dat hij van plan was de Ware-Nar, zooals hij hem veranderd had, in de groote Komedie op het Leidsche Plein te laten spelen. | |
[pagina 79]
| |
Vader heeft gisterenavond een brief geschreven aan Charles Boissevain [...] om hem, daar hij lid van de Hooftkommissie maar gister-avond niet tegenwoordig was geweest, op de hoogte te stellen van hetgeen er in de Algemeene vergadering plaats gegrepen had. Vader had hem gefeliciteerd met zijn verjaardagGa naar voetnoot1, waarop hij vanmorgen als andwoord een briefjen en het salonportret van zeven zijner kinderen (hij heeft er acht) kreeg. [...] Ook nog een briefkaart van Ising Senior uit den Haag, waarop deze hem verklaart dat hij het geheel en al eens is met de minderheid der subkommissie voor 't tooneel. Daniël van Ollefen, Louis de Moor en Louis Veltman vormden van 1879 tot 1882 een trio vaste bespelers van de StadsschouwburgGa naar voetnoot2. Toen daarin, op 16 maart '81, de door Thijm pasklaar gemaakte Warenar werd opgevoerd, speelde Van Ollefen de rol van Rijkert, De Moor die van Ritsart, terwijl Veltman - met groot succesGa naar voetnoot3 - de rol van de vrek voor zijn rekening nam. Dat Thijm er in zou slagen deze opvoering door te drijven, stond echter voorlopig nog niet vast. Daaromtrent zou hij eerst eind november zekerheid krijgen. Intussen bleef de Warenar-kwestie hem hoog zitten, temeer nu hij ook nog bijval had gekregen van Dr. H.J.A.M. Schaepman en van Arnold L.H. Ising (1824-1898), van 1860 tot zijn overlijden redacteur van de Nederlandsche Spectator. Op 4 november kon Karel zijn ‘verslag’ vervolgen: Verleden Zondag heeft Vader tegen half twee een visite gemaakt bij J.C. de Marez Oyens, wonend in het Westeinde, bezijden het Nijverheidspaleis, den hoek om, de 2e deur van 't eerste huis - op een zeer rijk gemeubeld bovenhuis. Ik ging Vader daar om twee uur halen. [...] Toen we daar nog eenigen tijd gezeten hadden kwam Mr. A.D. de Vries Azn., sjofeltjes gekleed als hij was, ook een visite brengen. [...] Vader houdt veel van beide mrs. Oyens en De Vries; maar zij zijn het oneens wat het opvoeren van Hoofts Ware-Nar betreft. Er werd over dat onderwerp ook gesproken. Vader liet zich ontvallen, | |
[pagina 80]
| |
dat hij het een ‘dwaasheid’ van den heer A.B.J. SterckGa naar voetnoot1 vond dat deze voor de onveranderde opvoering gestemd had, waarop eene diskussie op het punt stond zich te engageeren hetgeen voorkomen werd doordat Vader en ik de aftocht bliezen. Iets te ongenuanceerd lijkt de opmerking van Hubert MichaëlGa naar voetnoot2 dat De Vries' afkeer van het compromis hem de vriendschap met Alberdingk Thijm heeft gekost. De verhouding is wel is waar nooit meer vriendschappelijk geworden, maar daar staat tegenover dat Thijm aan De Vries poogde te tonen ‘dat hij voor zich geheel zonder rancune was. Maar De Vries was jong en koppig en wilde van geen verzoening weten’Ga naar voetnoot3. Toen De Vries op 8 februari 1884, nog geen drieëndertig jaar oud, kwam te overlijden, schreef Thijm van hem: ‘Zelfs zijne overgevoeligheid, zijne overdrijvingen hadden iets beminnelijks, en nooit heeft hij eenig onrecht gepleegd, of het kwam voort uit hooge geestdrift voor een goede zaak’Ga naar voetnoot4. Voor overdrijving werd ook zelden teruggeschrokken door Thijm's vriend, de eertijds zo roerige Amsterdamse medicus Jan Willem Cramer (1817-1884)Ga naar voetnoot5, die zich nu al sedert een jaar of zeven had teruggetrokken op het buitentje Oudaen te Breukelen. Cramer was helaas verstard in ‘een nauw en uitdagend ultramontanisme’Ga naar voetnoot6, dat hem op den duur van Thijm vervreemd had. Toch kwam Cramer zijn gewezen intimus nog wel bezoeken. Karel Alberdingk Thijm bleef levenslang Cramer met sympathie herdenken. In een brief van 17 mei 1943 zou hij ons nog schrijven: ‘Hij was een gast, die zich gunstig over mij aan mijn vader uitliet, terwijl de meeste bezoekers, die niet intime huisvrienden waren, in hun gesprekken met de ouders de kinderen niet beoordeelden. Dit heeft daarom toen veel indruk op mij gemaakt.’ Op 7 november 1880 was Cramer weer eens over uit Breukelen en logeerde hij, als wel vaker, bij de in de Kalverstraat gevestigde klokkenmaker en handelaar in | |
[pagina 81]
| |
bronzen pendules, Carlo Francesco Lurasco, van origine een Italiaan. Thijm ontmoette hem daar en kwam toen ook te spreken over de Hooft-zaak: Dr. Cramer zei dat men van zoo'n ‘boel’ wel verwachten kon dat de meerderheid voor de onveranderde opvoering van de Ware-Nar zou zijn. Vader zei daarop dat de ultraliberalen BingerGa naar voetnoot1, WertheimGa naar voetnoot2, Ten Brink en ook HofdijkGa naar voetnoot3 er toch tegen warenGa naar voetnoot4. Hierop kon Cramer niets zeggen. ‘Ik ben blij, dat je er uit bent’, sprak Cramer, ‘want Hooft was toch eigenlijk hevig anti-katholiek’. ‘Ja maar’, zei Vader, ‘men wil Hooft niet als religie-politikus maar als kunstenaar en geschiedbeoefenaar huldigen’. Binnen de huiselijke kring bleef de Warenar-kwestie de tongen bezighouden, waarbij het gesprek soms op zijwegen voerde. Zó op zondag 14 november 1880, toen de jongste zoon de stelling poneerde dat men direct van de Communiebank naar de komedie zou kunnen gaan. Hierover werd Moeder niet weinig boos. Zij zei dat men God en de ‘Wereld’ niet te gelijk kon dienen. Vader zei dat dat de ‘Wereld’ niet was. Dat men God altijd voor oogen moest hebben. Moeder verzocht mij haar de twee blauwe deelen ‘Théologie morale’ enz. die in de kast in de muur van het kabinetjen staan eens aan te geven. Moeder las mij daarop uit Monseigneur LandriotGa naar voetnoot5 het een en ander voor over punten, waarover zij meende dat ik eene verkeerde opinie had; insgelijks uit de Théologie morale à l'usage des prêtres et des confesseursGa naar voetnoot6. Ik zei dat ik alleen maar bedoeld had te zeggen, dat men strikt genomen, op zich zelf, zonder bijkomende omstandigheden, niet zondigde met direkt van de Communiebank naar de Komedie te gaan. Ik verzoende mij spoedig weer met Moeder. Zoals reeds vermeld organiseerde Thijm, nadat hij de sub-commissie verlaten had, een voorstelling van de gekuiste Warenar in de Stadsschouwburg. ‘De toneelcommissie’, aldus Dr. Apeldoorn, ‘plaatste harerzijds de vertoning van het originele spel op haar programma, doch toen zij zich tot de “Vereeniging het Nederlandsch Tooneel” wendde, werd medewerking bot geweigerd. Het vermoeden lijkt mij gewettigd, dat dit geschiedde op instigatie van Thijm’Ga naar voetnoot7. Dit vermoeden nu wordt krachtig bevestigd door Karel's dagboekaantekening van 26 november 1880: Vanmorgen meldde zich voor twaalven de akteur-schouwburg-direkteur v.Ollefen bij Vader aan. Hij meldde Vader, dat 't nu zeker was, dat het Nederl. Toneel geweigerd had den onveranderden Warenar te spelen. Van Ollefen was, een der laatste dagen, in de Com- | |
[pagina 82]
| |
missariskamer van de groote Komedie, op het Leidsche plein geroepen. Daar komende had hij behalve de Kommissarissen, daar Oyens en A.D. de Vries Azn. vinden zitten, die bezig waren te pleiten voor het opvoeren van de onveranderde Warenar in de groote Komedie, nadat zij door het Nederlandsch Tooneel, dat in het Grand Théâtre van A. van Lier, in de Amstelstraat speelt, afgewezen waren. De Commissarissen schenen zich wezenlijk door die heeren overtuigd te laten hebben. Zij zeiden tegen de Direkteuren (Van Ollefen, Moor en Veltman) dat zij hun de twee Warenars moesten voorleggen, dat zij dan kiezen zouden. De direkteuren echter andwoordden dat zij dat niet deden; de commissarissen konden er wel hun veto tusschen werpen om hun te beletten de veranderde Warenar te spelen, maar zij konden hen niet noodzaken den onveranderden te spelen. Hierna zwijgt het dagboek in alle talen over de Warenar-affaire. Tussen Van Deyssel's nagelaten papieren bevindt zich echter een document waarin de kwestie nogmaals aan de orde komt: het concept van een op 20 oktober 1881 door Van Deyssel aan Frank van der Goes gerichte brief. In dit schrijven schaart Karel, die sinds augustus van dat jaar als Lodewijk van Deyssel was opgetreden, zich volledig naast zijn vader. Sterker nog: hij heeft het concept aan zijn vader laten lezen en het vervolgens in 't net geschreven met inachtneming van de door Jozef Alberdingk Thijm aangebrachte wijzigingen. Wanneer men bedenkt dat Van der Goes in zijn polemieken een superieure ironie aan de dag kon leggen, die hem vaak een uiterste van schampere spot in de pen gafGa naar voetnoot1, dan vraagt men zich niet zonder binnenpret af hoe zijn reactie zou hebben geluid wanneer hij had achterhaald dat hij, in een brief van Lodewijk van Deyssel - wiens ware identiteit hij toen nog niet kende - mede door Jozef Alberdingk Thijm werd toegesproken! Van meet af aan toch was Van der Goes met Een bijdrage tot het vraagstuk hoe men P.C. Hooft's Warenar vertoonen zal, gepubliceerd in de Amsterdammer van 24 en 31 oktober 1880, heftig tegen Thijm's gewijzigde Warenar te velde getrokken. Die aangelegenheid zat hem nóg hoog toen hij op 17 oktober '81 Van Deyssel bedankte voor de toezending van diens, aan de augustusaflevering van de Dietsche Warande bijgedragen, polemisch essay De eer der Fransche Meesters. Van der Goes kon toen niet nalaten te schrijven o.m.: De Bestuurder van de D. Warande heeft zijn orgaan, bij gelegenheid der Warenarvraag, dienstbaar gemaakt aan het verdedigen van denkbeelden, die, welbeschouwd, lijnrecht staan tegenover de uwe: hij wil den tooneeldichter aan den band leggen der kieschheid: gij houdt van ‘verwoede’ tooneelen en deelt niet de juffer-achtige vrees voor de vertooning van het leven-zelf. Uw artikel heeft mij dus dubbel verheugd. Op 20 oktober '81 ging Van Deyssel speciaal op deze zinsnede in. Wij laten hier de oorspronkelijke tekst volgen en brengen Thijm's correcties en wijzigingen onder in de noten. | |
[20 Oktober 1881]WelEdele Heer, Hoogst aangenaam was mij uw schrijven, waaruit mij bleek dat mijn stuk in de Dietsche WarandeGa naar voetnoot2, bij U een gunstigen indruk had achtergelaten - bij U, specialiteit inGa naar voetnoot3 tooneel- | |
[pagina 83]
| |
zaken; - bij U, in wiens ‘Amsterdammer’-artikelen ik mij wekelijks pleeg te vermeiden. Ik acht mij echter in decentie-zaken verkeerd door U beoordeeld, 't geen mij wel spijt. Ik kan U namelijk niet toegeven, dat uit mijneGa naar voetnoot1 meeningen in mijn genoemd artikel uitgesproken, volgen zoû, dat ik de zuiver-historiesche Warenar-vertooning bij de Hooftfeesten, indien ik daarin te zeggen hadde gehad, voorgestaan zoû hebben. Wat is wel te verstaanGa naar voetnoot2 de quaestie? - Niet of Hooft ‘goed gehandeld’ heeft, met den Warenar te bewerken; niet of dat stuk in de tijd, datGa naar voetnoot3 het gemaakt is, voor opvoering geschikt was; niet eens, of het heden ten dage ten toonele gevoerd zoû kunnen; - maar alléen of het geschikt is om, op een feest ter eere van Hooft, als specimen van zijn dramatiesch talent, opgedischt te worden en of het de menschen van onzen tijd Hooft zal doen waardeeren en liefhebben. En dit laatste juist deed mij de opvoering, onveranderd, niet gewenscht rekenen. Wie willen namelijk, juist bij zoo'n ‘extra gelegenheid’, laten zien, dat zij in de Komedie zijn geweest? In de eerste plaats, natuurlijk, de vereerders van Hooft, en die hem begrijpen. In de tweede plaats, juist die ‘deftige lieden’, waarvan gij op de 2e bladz. van uw brief spreektGa naar voetnoot4 en die al zoo ‘razen’ over de stoute greepen der Franschen. Juist die ‘deftige lieden’ met hunne vrouwen en dochters. En wat, bid ik U, wat zullen die deftige lieden wel zeggen, wanneer zij, met hun jonge dochtersGa naar voetnoot5 vóór hun, Ritsaert de onteering van Klaartje aan zijne moeder, hebben hooren verhalen? - Let wel, WelEd. Heer, ik zeg niet, dat die lieden gelijk hebben; maar gij hebt zelf gekonstateerd dat zij bestaan en indien, zoo als gij zegt ‘over geheel Europa’, hoe dan niet bij uitstek in ons deftig en schuchter Nederland en vooral in de ‘Coopmansstadt’, de ‘deftige Koopmansstad’? Wanneer een stad vol is van de ‘deftige lieden’, waarvan gij spreekt en men wil een dichter door die stad doen vieren, dan dient men of geen of een stuk van hem op te voeren, waardoor die ‘deftige lieden’ geen afkeer van hem krijgen of met de opvoering te wachten tot die lieden hervormd zijn. Ik kan niet begrijpen, hoe gij uit mijn verdediging van Dumas fils c.s. kondt opmaken dat ik voor de onveranderde vertooning van den Warenar zoû zijn, daar zelfs Jan ten Brink, de verdediger en beminner van de fransche schrijvers, die zelfs Zola zoo vereert, - tegen die vertooning was. - Nooit zult gij eenigszins omstandig de onteering van een jong meisje in een modern Fransch stuk hooren verhalen. Dumas en Zola zeggen om 't zeerst (Dumas op verscheidene plaatsen): ‘ne nous ammenez pas vos jeunes filles’ - ‘vous ne donnerez pas mes livres à vos filles’ - ‘je n'écris pas mon théâtre pour des demoiselles’ etc. Gij kunt er zeker van zijn, dat Dumas fils stelligGa naar voetnoot6 de onveranderde vertooning van Warenar bij de Hooft-feesten, waar het wenschelijk was dat heele familiës uit de stad de opvoering bijwoonden, om door jong en oud den grooten man te doen huldigen - gij kunt er zeker van zijn, dat Dumas fils die onveranderde vertooning zoû afgekeurd hebben. | |
[pagina 84]
| |
Ik bewonder La dame aux Camélias, ik bewonder alle ‘echtbreuk’Ga naar voetnoot1-stukken van Sardou, ik bewonder Hoofts onveranderden Warenar, ik bewonderGa naar voetnoot2 Zola in l'Assommoir; ik bewonder een massa schilderijen, naakten voorstellendeGa naar voetnoot3. Ik vind dat dat allesGa naar voetnoot4 opgevoerd, gelezen en ten-toon-gesteld moetGa naar voetnoot5 worden. Maar mij dunkt niet, dat, wanneer een heele stad een groot schilder b.v. zoû willen vieren, dat men dan in de groote zaal waar een koncert te zijner eer gegeven zoû worden, bovenaan, in 't volle daglichtGa naar voetnoot6, een omarming van een naakte man en vrouw, door hem geschilderd, met groen omgeven, neêr zoû moeten hangen. Men kan onmogelijk zeggen: weg met alle decentie! Dat is te absoluutGa naar voetnoot7. Zoo zouden dan in 't vervolg op het tooneel wel naakte akteurs en aktrices kunnen te voorschijn komen, waar gij toch zeker ook niet vóor zoudt zijn. Wanneer er eenmaal een tijd komt dat kinderen, van hun prilste jeugd af in de geheimen des natuurlijken levens ingeleid zullen worden en alles zullen weten, dan zal men misschien ook altijd alles kunnen vertoonen; maar dan moet eerst het geheele pedagogische systeem van deze eeuw veranderd worden. En het is een groote vraag of dit wenschelijk zoû zijn. Ik merk, dat ik veel te lang geworden ben en U aan 't vervelen. Het genoegen van een persoonlijke kennismakingGa naar voetnoot8 moet ik, voor als nog, derven om buiten mij liggende redenen. Mijn brieven per post worden bezorgd bij den redakteur der D.W., die ze mij dan doet geworden. Mijn adres is dus eenvoudig L. van Deyssel, Amsterdam. Ik behoef U wel niet te zeggen dat, indien gij U nog eens de moeite zoudt willen geven van mij te schrijven, mij dit altijd hoogst welkom zal zijn. Geloof mij, WelEd Heer, UwEd. dw. dr.
Heerlen, maart 1966. harry g.m. prick |
|