| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Maatstaf. Augustus 1966
F.L. Bastet handelt over Vosmaer en zijn beide amazones. - S. Vestdijk publiceert van zijn essay Proust en het algemene het eerste hoofdstuk.
September 1966
A. Roland Holst levert de bijdrage Frederik van Eeden vrijgesproken. - S. Vestdijk publiceert van zijn essay over Proust het tweede hoofdstuk: De psychologie bij Proust.
Oktober 1966
R.A. Cornets de Groot beschouwt Starings De Israëlitische looverhut als uiting van Een opregt gemoed. - Van S. Vestdijk volgt het derde hoofdstuk van zijn Proust-essay, Proust en de kunst.
| |
Raam. Nr. 29
R.A. Cornets de Groot in Labyrinth I geeft enkele beschouwingen over ‘lichamelijke taal’ naar aanleiding van enige verzen van Lucebert.
| |
Tirade. Oktober 1966
H.L. Leffelaar schiet sarcastische pijlen af op Mulisch' ‘Bericht aan de rattenkoning’ in Het evangelie naar Mulisch. - Tussen massamens en kunstenaar karakteriseert H. Drion Mulisch in zijn reportage over het proces van Eichmann, De zaak 40/61. - A. Roland Holst rebelleert tegen het godsdienstbedrijf: Aan de christenen overgeleverd. - Huug Kaleis ziet verscheidene auteurs, waaronder Kloos, Marsman en G.K. van het Reve, behept met Het Ikaros-complex.
| |
Streven. XX, Nr. 1
Lieve Scheer bespreekt De dichter Paul Snoek. - J. Groot vermeldt in de rubriek Forum o.m. de herdruk van Bredero's Groot Liedboek (1622), met inleiding van A.A. van Rijnbach, de dissertatie van J. Kamerbeek jr., Albert Verwey en het nieuwe klassicisme en de nieuwe roman van Hugo Raes, Een faun met kille horentjes. - J.H. Cartens, Orpheus en het Lam: Jan Engelman en H. Marsman 1925-1940 wordt in Boekbespreking genoemd door Joh. Heesterbeek.
Nr. 2
Vijf verzen van Lucebert worden onderzocht door Th. Govaart. - Freddy Priem beschouwt Aspecten van het moderne kortverhaal. - In Forum brengt J. Groot o.m. naar voren: Neeltje Maria Min, Voor wie mij liefheeft, wil ik heten; Proza van Leo Vroman in paperbackuitgave; de herdruk van Garmt Stuiveling, Het korte leven van Jacques Perk en Harry Mulisch, Bericht aan de rattenkoning. - F. van Tartwijk bewondert, in de rubriek Boekbespreking, Willem Frederik Hermans, Nooit meer slapen.
| |
Levende Talen. Oktober 1966
A. Evers bespreekt uitvoerig de dissertatie van Dr. A. Kraak, Negatieve zinnen. - Jef Notermans geeft een overzicht van 'n Akademische huldebetuiging aan Henric van Veldeke in 1745, een oratie van Johann Christoph Gottsched. - Onder de titel Kritiek op Beatrijs stelt J.J. Mak een emendatie van vs. 247-8 van het gedicht voor. - H. Schultink bespreekt de bloemlezing van modern vlaams proza, in het Deens vertaald door Clara
| |
| |
Hammerich en ingeleid door L.L. Hammerich: Vlaams proza in het Deens vertaald. - Boekbeoordelingen o.a.: J. Veering, Mogelijkheden en moeilijkheden van taalverzorging (J. Schoon); Van den Winter ende vanden Somer, Sotternie Rubben, Drie daghe here, Truwanten, uitgeg. door G. Stellinga (J.J. Mak); Het liedboekje van Marigen Remen (J.J. Mak); S.F. Witstein, De verzencommentaar in Het Theatre van Jan van der Noot (C.A. Zaalberg); L. Brouwers, Het juiste woord, 4e druk (J.v.d. Schaar); Rob Roemans en Hilda van Assche, Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften (J.v.d. Schaar).
| |
Taal en Tongval. XVIII, Afl. 4
M. Gysseling beschrijft Dialectkenmerken van Calais in de 13de eeuw, merendeels vocalische, met enkele consonantische verschijnselen, en enige biezonderheden van nominale en verbale flexie; aan het slot van het artikel wijst hij op lexicologische en toponymische contacten met het Engels. - Jo Daan behandelt Klinkerfonemen van het Nederlands, vroeger, nu, straks, zich voor ‘vroeger’ voornamelijk baserend op gegevens van Montanus en Lambert ten Kate, en constateert daarbij naar ‘nu’ toe enige tendenties, waaronder een vermindering van het aantal klinkerfonemen door ‘ontfonologisering’ van vroegere fonische verschillen; over ‘straks’ waagt ze zich niet verder dan tot een paar voorzichtige vermoedens. - Yvan Lebrun en Gerlinda Schurmans-Swillen hebben met een omvangrijk statistisch onderzoek enige factoren kunnen aanwijzen die van invloed zijn op het gebruik van Verbogen tegenover onverbogen adjectieven, attributief bij een onzijdig substantief en voorafgegaan door het, dit, dat of een bezittelijk voornaamwoord, in de taal van de Zuidnederlandse dagbladpers. - Willem Pée herdenkt de Oostendenaar Ary Sleeks (Karel Seys). - Boekbesprekingen o.a.: W.J.H. Caron, Petrus Montanus, De spreeckonst (Jo Daan); H. Vangassen, De Nederlandse IJ te Amsterdam (XIVe-XVIIe eeuw) (Jo Daan). - Drie aardige bladvullingen, één daarvan van W. P(ée) en twee niet ondertekend, maar op goede gronden als van Jo Daan herkomstig te achten.
| |
Driemaandelijkse Bladen. XVI, Nr., 1-2-3
Het driedubbele nummer is gewijd aan Westerwolde. K. Heeroma leidt het in met een algemene karakterisering en situering van Het Westerwolds, en H. Entjes werkt die op sommige punten nader uit in een artikel Over de taal van Westerwolde, waarin hij ook oudere literatuur over en in het Westerwolds behandelt. Grote belangstelling ervoor heeft Jans Verwer gehad, die uitvoerige aantekeningen heeft nagelaten; zijn zoon A. Verwer heeft een Korte levensschets van de vader geleverd, en een stukje van Verwer senior, in dialect, is opgenomen. Verder komen in het artikel van Entjes o.a. ter sprake A.H. Smith, die in 1913 een studie over de westerwoldse dialecten heeft gepubliceerd, J.P. Bloemhoff en J.H. Neuteboom; van deze drie zijn eveneens prozastukjes in dialect afgedrukt, van Neuteboom ook drie gedichten, en over De taal van J.H. Neuteboom gaat een afzonderlijk artikel van H. Entjes. - De overige inhoud heeft voornamelijk betrekking op de geschiedenis van Westerwolde.
| |
Forum der Letteren. VII, Nr. 2
F. de Tollenaere zet uiteen, welke diensten de computer bewijzen kan voor taalkundig onderzoek: Litterae ex machina / Taalkunde en automatisering. - P.A.M. Geurts laat zien dat Marnix Gijsen in zijn werken voor De historicus betrekkelijk geringe waar- | |
| |
dering toont, alsook voor het geschiedenisonderwijs. - P.J. Meertens bespreekt het Woordenboek der Zeeuwse dialecten.
Nr. 3
Hierin een artikel van H. Mol, De klinker-fonemen in het Nederlands, waarvan de belangrijke inhoud niet in luttele regels is weer te geven.
| |
Onze Taal. XXXV, Nr. 10
Een redactioneel artikeltje, Doen en niet laten, is voortgekomen uit reacties op het in nr. 6 gedane voorstel (zie NTg. LIX, 360), aan autowegen namen en niet nummers te geven. - Een ander stukje, ondertekend P. P(aardekooper?), betoogt tegen Z. in een vorig nummer (zie NTg. LIX, 430), dat een streven, binnen redelijke grenzen, naar een ‘fonologische’ spelling geen ‘Armhartig kruimelwerk’ hoeft op te leveren.
| |
Dietsche Warande en Belfort. September 1966
In aansluiting op de studie van L. Rens, Het priester-koningconflict in Vondels drama, richt Anton van Duinkerken zijn aandacht op De priesterfiguren in Gysbreght van Aemstel. - Lode Roose, Drie Nederlandse renaissancisten: Heinsius, Van der Noot en Huygens, behandelt resp. de studie van S.F. Witstein, De verzencommentaar in Het Theatre van Jan van der Noot, de uitgave door L.Ph. Rank, J.D.P. Warners en F.L. Zwaan van Bacchus en Christus / Twee lofzangen van Daniel Heinsius en het boek van Jac. Smit, Driemaal Huygens. - De rubriek Boekbesprekingen bevat o.m. van de hand van L. Scheer een recensie van de nieuwe roman van Remco Campert, Het gangstermeisje.
Oktober 1966
De uitgeverij Manteau gaat een serie uitbrengen ‘waarin biografieën van belangrijke auteurs zullen verschijnen, zoveel mogelijk gebaseerd op teksten van de schrijvers zelf.’ In de Kroniek bespreekt Leo Geerts het eerste werk in deze reeks, Th. Oegema, Herman Teirlinck.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. XIX, Nr. 7
G(erard) W(alschap) publiceert een kort artikel over Jan Walravens, ‘klaroen van zijn generatie’.
| |
Spiegel der Letteren. IX, Nr. 3
B. de Ligt behandelt Focqenbroch en Scarron. - In de Kroniek vervolgen P.J.H. Vermeeren en W. Gs Hellinga hun Codicologie en Filologie XVI: Band. - In Margine bevat Acrostichons in de gedichtenverzameling van Jacobus de Moor door F. Van Vinckenroye; Ontmoeting met Carry van Bruggen door Victor E. van Vriesland. - In de rubriek Boekbeoordelingen komen de volgende werken aan bod: Het liedboekje van Marigen Remen uitgegeven... door een werkgroep van Utrechtse Neerlandici, en S.F. Witstein, De verzencommentaar in het Theatre van Jan van der Noot, beide besproken door L. Roose; L.C. Michels, Filologische opstellen, Deel IV, besproken door G. Geerts; K. Chr. J.W. de Vries, De Mariaklachten, recensent N. De Paepe; J. van Haver, Nederlandse incantatieliteratuur, en J.B. Houwaert, De vier Wterste, editie F. Van Vinckenroye, beide behandeld door J.J. Mak; S.F. Witstein, Bronnen en bewerkingswijze van de ontleende gedeelten in Rodenburghs Eglentiers Poëtens Borst-Weringh, recensent
| |
| |
N. Wijngaards; G.A. Steffens, Pieter Nieuwland en het evenwicht en W. Gobbers, Jean Jacques Rousseau in Holland, beide beoordeeld door C.M. Geerars; Louis Couperus, Old People and the Things that Pass en A. van Schendel, The Waterman, recensent Th. Weevers; H.P.A. van Eijk, Mededelingsvormen bij Arthur van Schendel, Marc Galle, Couperus in de kritiek, Frank C. Maatje, Der Doppelroman, besproken door M. Janssens.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen. XXXII, Nr. 5
L. Gillet houdt zich in een artikel over Willy Roggeman en de strijd om volwassenheid voornamelijk bezig met Roggemans roman ‘Het Goudvisje’.
| |
Leuvense Bijdragen. LV, Afl. 3
Een onderzoek naar de Laatste resten van Duits en Diets als benamingen voor de volkstaal in de Vlaamse dialecten heeft J. Goossens geleid tot de voorlopige conclusie dat in het midden van de vorige eeuw de scheidslijn tussen de twee bij de grens van Vlaanderen en Brabant lag. - D. Kuijper Fzn. geeft voor een lange reeks van plaatsen in Pyramus ende Thisbe een andere interpretatie dan die van G.A. van Es in zijn uitgave van de twee spelen, maar verschilt over ruim 20 plaatsen ook van mening met J.J. Mak. - Dezelfde auteur geeft Enige minder talrijke kanttekeningen bij de Hymnen en Gezangen van Lodewijk Makeblijde, uitgegeven door L.P.M. Loosen S.J. - R. Vos ziet De vijf sinnen in middelnederlandse en retoricale teksten als ‘van God geschonken gaven om waar te nemen’ en als ‘toegangswegen tot hart en ziel’, en licht die twee aspecten met citaten toe. - F. Van Vinckenroye wil de mogelijkheid laten gelden dat Petrus Diest, Dekaan van de Facultas artium aan de Universiteit te Trier in 1474, de dichter van Elckerlijc is geweest. - G.J. Steenbergen bespreekt middelen tot Vertraging (uit aarzeling of onzekerheid) en, beknopter, tot versnelling van de communicatie in de gesproken taal.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen. XXV, Nr. 5
M. Gysseling, Nieuwe gegevens over de Reinaert, neemt op grond van spellingeigenaardigheden aan, dat de Reinaertfragmenten E en G in Gent zijn geschreven door een schepenklerk, die (als het verrassende en uiterst beknopte betoog door referent goed begrepen is) niet alleen de ‘scriver’, maar niemand minder dan Willem de Reinaert-dichter zelf zou geweest zijn. Van de overige inhoud van het artikel verdient o.a. vermelding dat G. in Willems vroegere werk Madoc de Wrake van Ragisel wil herkennen, en dat z.i. het lokaliseren van in de Reinaert voorkomende toponiemen vooral zin heeft in het tweede gedeelte, waar de auteur niet een frans voorbeeld op de voet volgt. - In een bijdrage van Karel Wauters over Wagner en de Vlaamse letterkunde (1876-1914) worden o.a. Rodenbach, Hegenscheidt en Vermeylen besproken als figuren bij wie, op onderling verschillende wijze, invloed van Richard Wagner te merken is. - R.G. van de Velde laat Aspekten van het strukturalisme in Nederland zien, en demonstreert De verdienste van A.W. de Groot en zijn school met een uitvoerig beredeneerd overzicht van de dissertaties van H. Roose en G.F. Bos, die NTg. LIX, 327 vlgg. besproken zijn. - Jef Notermans staat stil Bij de tachtigste verjaardag van Professor Doctor Theodor Frings. - Onder ‘Academisch leven’ korte aankondigingen o.a. van de nij- | |
| |
meegse dissertatie van J. de Rooy, Als-of-dat, en de utrechtse van C. Blokland, Willem Sluiter 1627-1673.
| |
Nova et Vetera. XLIV, Nr. 1
Lessen en Methode worden gedemonstreerd door Gerard Verbeek in P.C. Boutens' Beatrijs.
Nr. 2
In Lessen en Methode worden Beschouwingen bij een gedicht van W.G. Klooster gegeven door Jozef Boets.
| |
Ons Geestelijk Erf. X, Afl. 3
A. Ampe vervolgt de Kanttekeningen bij de Evangelische Peerle. IV. Het aandeel van Gerard Kalckbrenner van Hamont in Peerle en Tempel. - M. Janssens levert een uitvoerig opstel over de Geestelijke dochters in het Waasland. - Guido Hendrix heeft Willem van Affligem's auteurschap van het Leven van Lutgart getoetst aan het hoofdstuk-Thimere. - Uit de rubriek Boekbesprekingen: Bibliotheca belgica / Bibliographie générale des Pays-Bas, waarop J.A. de aandacht vestigt; Dialogus de mundi contemptu vel amore, editie R. Bultot (Analecta mediaevalia namurcensia, 19) waarvan A.A. een korte bespreking levert.
| |
Nu Nog. XIV, Nr. 6
Dat De taal in de schoolboeken in België nog veel te wensen overlaat, toont W. Penninckx aan met een overzicht van de meest frequente afwijkingen van hedendaags algemeen Nederlands in rekenboeken. - Aan het antwoord op een vraag omtrent Adhortatieve zinnen in gebeden (b.v. ‘Bidden wij, broeders’) knoopt A. Seeldraeyers enige andere opmerkingen vast over door liturgische commissies aanbevolen formules. - Verder o.a. de gewone rubriek Brievenbus - Taaladvies, en een bespreking, door J. Leenen, van A. Blontrock, ABC van het A.B.N.
| |
Standpunte. XIX, Nr. 6
Rob. Antonissen bespreekt nieuwe zuidafrikaanse literatuur (Veelal wreed of bitter, en soms gelowig): proza van A.H. de Vries (‘Vetkers en neonlig’, ‘Dubbeldoor’ en ‘Vliegoog’), Anton Prinsloo (‘Bloedbitter’), Karel Schoeman, Chris Barnard (‘Swanesang van majoor Sommer’) en Dolf van Niekerk (‘Die moeder’), poëzie van G.A. Watermeyer (‘Bitter brood’), D.P.M. Botes (‘Wat is 'n gewone man’), P. de W. Venter (‘Kiem’) en S.V. Petersen (‘Suiderkruis’) en toneelwerk van A. Small (‘Kanna hy kô hystoe’) en A.P. Brink (‘Elders mooi weer en warm’). - W.E. Hegman schrijft over de Achtergronden van de Reynaert, met gebruik van nieuwe en hertoetsing van oude gegevens. Onder meer identificeert hij Reinaerts vesting met de middeleeuwse bezitting Mapertuus onder Destelbergen, ten oosten van Gent. Lamfroit woonde in Destelbergen, en de rivier waarin Bruun terecht kwam was de Schelde.
XX, Nr. 1
Ernst Lindenberg publiceert de tekst van een lezing over Van Wijk Louw's bundel ‘Tristia’ (Stoflike naskrif). Een kenmerkende trek van deze verzen noemt de auteur de nederigheid. - P.D. van der Walt is Op soek na 'n geldige literatuurbeskouing. - L.C. Eksteen ontleedt het door de dichter Opperman gesmede woord ‘spermutasie’
| |
| |
(Spermutasie: ontginning van 'n woord). - L.B. Odendal beoordeelt het drama ‘Die Glasdeur’ van Henriëtte Grové (Die Glasdeur: radio- of verhoogdrama?). - In zijn reeks Uit eie boekebesit schrijft A. van Selms over Eksperimente met aleksandryne, waarbij hij aantoont dat de ontwikkeling van deze versvorm in de nederlandse literatuur heel wat minder rechtlijnig verlopen is dan men zich gewoonlijk voorstelt.
| |
Tydskrif vir Letterkunde. N. Reeks, IV, Nr. 3
F.A.F. Wichmann deelt een en ander mee over een pas gevonden dagboek van Gustav Preller (Gustav Preller se dagboek van 1891 pas ontdek).
| |
Tydskrif vir Volkskunde en Volkstaal. XXII, Afl. 4
F.A. Ponelis schrijft Iets oor onderwerp en gesegdewoord in Afrikaans.
| |
Tydskrif vir Geesteswetenskappe. VI, Nr. 2
J.G.H. Combrink wil met een artikel over Betekenisleer richtlijnen geven voor het voortgezet onderwijs, waarin de semantiek z.i. een te geringe plaats inneemt. - P.J. Nienaber heeft de Bronnegids by die Studie van die Afrikaanse Taal en Letterkunde 1965 verzorgd, en laat daarop volgen een Bibliografie, die zich, wat de letterkunde betreft, hierin van de ‘Bronnegids’ schijnt te onderscheiden dat er voornamelijk (oorspronkelijk en vertaald) creatief literair werk in vermeld wordt. - Onder ‘Boekbespreking’ o.a. een beoordeling van C. van Heerden, Inleiding tot die semantiek, door J.E. Loubser.
Nr. 3
J.P. Louw geeft een historisch overzicht van Nie-taalkundige Gedagtestrominge in die Taalkunde (filosofie, evolutietheorie, romantiek, psychologie, natuurwetenschap), waarvan de jongste richting in de taalwetenschap zich vrij tracht te maken. - J.A. Verhage beschouwt Die Onmoontlike Eenling, de vereenzaamde en losgeslagen mens, zoals die getekend wordt in vier moderne afrikaanse prozawerken, die hij als tijdsverschijnsel wel belangrijk acht, omdat ze een breuk betekenen met de traditionele afrikaanse roman, maar als literair kunstwerk toch niet hoog aanslaat. - T.H. le Roux beschrijft Die Afrikaans van Gustav Preller (1875-1943) in diens voornaamste geschriften, waarvan ‘Piet Retief’ het meest bekende is, maar in taalhantering achterstaat bij latere werken, o.a. de verhalenbundel ‘Oorlogsoormag’. - Boekbespreking o.a.: C. Blokland, Willem Sluiter 1627-1673 (C. de Jong).
|
|