De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||||
Letterwoord, initiaalwoord, verkorting, afkortingIHet gebruik van de termen in de titel van deze bijdrage opgesomd, staat niet vast. Om maar een paar voorbeelden te noemen: NV heet in Rijpma & Schuringa ‘letterwoord’Ga naar voetnoot1, voor Van den Berg is het een ‘afkorting’Ga naar voetnoot2. - ‘Letterwoord’ en ‘initiaalwoord’ worden in Rijpma & Schuringa over één kam geschoren (a.w. blz. 240), evenals sterk verschillende gevallen als HBS en KLM enerzijds, Vara en Avro anderzijdsGa naar voetnoot3. Ook de spelling van zulke woorden staat niet vast (HBS, H.B.S., hbs, h.b.s.), maar daar ga ik hier niet verder op in. Nu is het niet zo moeilijk wat orde te brengen in de terminologie. We kunnen nl. vier verschillende typen onderscheiden.
| |||||||
[pagina 43]
| |||||||
| |||||||
IIGa naar voetnoot2Het aantal verkortingen op -o is zo groot, dat men geneigd is te denken aan een voorliefde ervoor. Behalve reeds elders gesignaleerde gevallen als auto, radio, enz., is er ook nog provo, stereo, memo = nota, uiteenzetting, maar ook = briefpapier in-8o, chromo = chromolithografie, loco = loco-burgemeester. Al die woorden - en ongetwijfeld nog andere - werden zó verkort, dat ze op -o eindigen. Er zijn echter een paar interessante gevallen waar de -o met opzet werd aangebracht: toto uit totalisator (Van Dale), en het Duitse kino (uit Kinematograph), dat althans tijdens de jongste wereldoorlog in het Nederlandse taalgebied niet ongewoon was. Vooral gevallen als deze zouden kunnen wijzen op voorkeur voor -o: de -o komt in de plaats van een andere vocaal. Als we het algemene Nederlands verlaten, stuiten we op nog meer verkortingen op -o. Uit de vaktaal van uitgeverij en drukkerij herinner ik me mono = monotype (d.i. een type zetmachine), lino = linotype (een ander type zetmachine) maar ook = linoleumsnede, litho = lithografie, typo volgens Van Dale = typograaf, maar ook = typogravure (d.i. een fotografisch cliché, in tegenstelling met lijncliché, dat wij kortweg lijn noemden). In de algemene taal vindt men in Zuid-Nederland nóg verkortingen op -o die in Noord-Nederland niet gebruikelijk zijn. Het bekende velo = fiets staat zelfs in Van Dale vermeld, zij het met de beperking (Zuidn.). Niet in Van Dale of de Woordenlijst staan frigo = koelkast, moto = motorfiets, stylo = vulpen, labo = laboratorium; vroeger hoorde men ook fono = fonograaf of grammofoon, dat nu vervangen schijnt | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
te zijn door pick-up, maar dat nog voorkomt in samenstellingen, b.v. fonoplaat. Al de verkortingen in deze alinea opgenomen werden rechtstreeks ontleend aan het Frans, en geen van alle wordt beschouwd als ABN. Sommige leiden echter een bijzonder taai bestaan. Ook merk- en produktnamen eindigen dikwijls op -o: Aspro, Royco, Hero, Gero, Oxo, enz. enz.Ga naar voetnoot1 Ik noteerde zo 21 namen uit een bepaalde hoeveelheid materiaal. Naamvorming op -o staat daarmee toch maar op de tweede plaats: de eerste plaats gaat naar namen op -a, met 41 voorbeelden uit hetzelfde materiaal: Lacta-crème, Pastachoca, Nutroma, Zilmeta, Planta, Placenta, Glyzerona, Tana, Ranja, Fanta, en vele andere. Die cijfers hebben maar relatieve waarde; daarom ga ik er hier niet verder op in. Waar het in dit verband vooral op aankomt is, dat zij aantonen: 1o dat er ook in de commerciële naamgeving een voorkeur voor -o is (tweede plaats), maar 2o dat we die voorkeur weer niet mogen overschatten: de voorliefde voor -a blijkt bijna tweemaal zo sterk te zijn. Misschien mogen we het populaire elektra (= elektriciteit en dgl.) daarmee in verband brengen. Hier, immers, zouden we juist -o verwachten blijkens de vele samenstellingen en afleidingen met elektro-. Zover ik kan zien behoort echter geen van die woorden tot de volkstaal, zodat het helemaal niet vreemd is, dat zij hun invloed niet hebben laten gelden in de volkstaal. Ook uit de merknaam Pastachoca blijkt duidelijke voorkeur voor -a: we verwachten hier -o (chocolade), en toch is het een naam op -a geworden. | |||||||
IIIIn een recente bijdrage in dit tijdschrift spreekt Dr. Mak het vermoeden uit, dat het type ‘eerste lettergreep + eerste letter van de volgende’ (b.v. prof) onder invloed van de schrijftaal in de spreektaal is gekomenGa naar voetnoot2. Voor sommige verkortingen van dat type meen ik dat we aan de uitspraak kunnen merken, dat zij inderdaad uit de schrijftaal werden overgenomen. De uitspraak van die verkortingen steunt immers op de geschreven vorm van de verkorting, niet op de uitspraak van het volledige woord. We zeggen [prɔf], blijkbaar omdat de o van prof in een gesloten lettergreep staat; dat wijst erop dat we uitgaan van de geschreven verkorting. Als we de gesproken vorm [profεsɔr] verkort hadden, zou de verkorting [prof] luiden, waar fonologisch overigens geen bezwaar tegen is, blijkens loof, doof, roof. Men kàn hier ook denken aan verkorting van gesproken vormen die tot de onverzorgde spreektaal behoren: [prɔfεsər] in Zuid-Nederland onder Franse invloed, [prəfεsər] en zelfs [pərfεsər] in de volkstaal van Noord èn Zuid. Verkorting met dat uitgangspunt lijkt mij echter onwaarschijnlijk: hoe zou het Zuidnederlandse [prɔfεsər] aanleiding geven tot [prɔf] in Noord-Nederland? Invloed van de twee andere populaire vormen is al even onwaarschijnlijk, omdat zij een schwa hebben en geen [ɔ]. Of ontlening aan de schrijftaal voor àlle verkortingen van dit type geldt, is een andere vraag. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat b.v. [bip] = bibliotheek uit de schrijf- | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
taal zou zijn overgenomen. De vocaal [i] schijnt er juist op te wijzen, dat men uitgegaan is van de gesproken vorm [bibliotek] of [bibjotek]; had men het geschreven bib overgenomen, dan zou men de vocaal [i] verwachten - waarover meer in de volgende alinea. Dat [bip] uitgaat op de stemloze [p] terwijl de uitspraak van het volledige woord [b] heeft op die plaats, neemt helemaal niet weg dat de verkorting uit de gesproken vorm ontstaan is: een Nederlands woord kàn immers niet eindigen op een stemhebbende [b]. Naast [bip] staat [bip] dat uit de schrijftaal ontstaan kan zijn. Prof. van Haeringen was zo vriendelijk mij mee te delen, dat in zijn studententijd nooit anders gezegd werd. In Zuid-Nederland is die verkorting nog lang niet verdwenen: er zijn nog steeds studenten die [bip] zeggen. - Zo heeft bibliotheek dan aanleiding gegeven tot twee verkortingen: [bip] waarschijnlijk uit de spreektaal, [bip] uit de schrijftaal, en dan nog enkele initiaalwoorden: U.B. = Universiteitsbibliotheek, K.B. = Koninklijke Bibliotheek. Ook verkortingen met een andere structuur zijn soms rechtstreeks uit de spreektaal ontstaan. Lino = linotype, typo = typogravure, mono = monotype werden, althans toen ik in het uitgeversbedrijf stond, in die betekenis wel gezegd, maar niet geschreven. Zover ik kan nagaan herinnert de uitspraak van de verkorting die ontstaan is uit de spreektaal, aan de uitspraak van het volledige woord: typo klinkt als [tipo] juist zoals in [tipogravy:rə]. Als er verschil is met de uitspraak van het overeenstemmende element in het volledige woord, dan beperkt het zich tot eventuele aanpassing aan het fonologische systeem (zoals [b] > [p] in [bip]), en het optreden van woordaccent. Dat zijn weliswaar afwijkingen van de gesproken vorm van het volledige woord, maar zij kunnen nooit twijfel doen rijzen aan het feit dat de verkorting ontstaan is uit de gesproken taal. Die afwijkingen zijn immers toegevingen aan het Nederlandse taalsysteem die onvermijdelijk zijn, wil men het nieuwe woord aanvaardbaar maken voor de taalgemeenschap. g.j. steenbergen | |||||||
BijlageAan het boven geciteerde artikel van Dr. Mak zou ik gaarne het volgende toevoegen. KUL kan inderdaad staan voor Katholieke Universiteit te Leuven: in De Standaard (Brussel) treft men die vorm herhaaldelijk aan. Of hij echter als een volwaardig letterwoord beschouwd mag worden, blijft een open vraag: men gebruikt steeds kapitalen, en in de spreektaal is die vorm ongewoon. Men noemt de bedoelde universiteit Leuven (benaming die ook in de pers voorkomt), zoals men ook van Gent, Luik en Brussel, enz. spreekt. In het gewone taalgebruik behoort KUL dus tot de (kranten)schrijftaal. Als men in dit verband kul hoort in de spreektaal, dan is het juist de bedoeling van de spreker, het ‘onaardige’ van de benaming te doen uitkomen. In dat geval heeft de (kranten)schrijftaal de spreektaal beïnvloed. gjs |
|