Onbehagen
Naast de ‘verbale’ infinitief behagen erkennen de woordenboeken, terecht, een ‘gesubstantiveerde’, die o.a. voorkomt in de verbinding behagen scheppen in... Maar in geen enkel mij bekend nederlands woordenboek staat het substantief onbehagen. Hoe gebruikelijk het evenwel is, heeft iedere krantlezer kunnen zien uit de persstemmen na de uitslag van de verkiezingen in Nederland van 1966. Volgens veel kranten kwam in de verrassende winst van een bepaalde partij het onbehagen van de kiezers tot uiting. Ook als het over provo's gaat, leest men vaak onbehagen. En heel wat regeringsmaatregelen hebben aanvankelijk of blijvend onbehagen gewekt.
Nu wil het geval dat er een duits substantief Unbehagen bestaat, en dat zou aanleiding kunnen geven tot het vermoeden dat het ontbreken van het nederlandse onbehagen in de woordenboeken toe te schrijven zou zijn aan germanismofobie. Voor dat onwaarschijnlijke vermoeden vond ik gelukkig geen steun in mijn handexemplaar van Van Gelderen, Duitsch Woordenboek, een zesde druk, die blijkens het voorbericht van 1926 dateert. Daarin wordt het duitse Unbehagen rustig met ‘onbehagen’ vertaald. Zo zou dan aan Van Gelderen de eer toekomen, dat hij de samenstellers van nederlandse woordenboeken enige decennia voor is geweest. Toch verdient hij die onderscheiding maar half, want in het deel Nederlands-Duits (eveneens zesde druk, voorbericht van mei 1927) komt geen nederlands lemma onbehagen voor. Misschien heeft v.G. voor dat deel een nederlands woordenboek als legger gebruikt...
Onbehagen verhoudt zich tot behagen als ongenoegen tot genoegen, maar dat laatste is, anders dan behagen, als ‘verbale’ infinitief zo goed als verouderd. Het is veel verder dan behagen de weg naar substantivering opgegaan, wat o.a. hieraan uitkomt dat het gepluraliseerd kan worden.
C.B.v.H.