als wanneer.....
In zijn artikel ‘Syntactische verschijnselen in de taal van Antoni van Leeuwenhoek’ in het Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, 1965, blz. 161-195, brengt Damsteegt ook ‘de konj. als wanneer’ ter sprake (blz. 167, 168). In aansluiting bij het w.n.t. schrijft hij, dat als oorspronkelijk een bloot expletief was: als wanneer betekent meestal niet meer dan ‘op welk ogenblik’, of ‘en dan’, ‘en toen’. Hij noemt de functie van de bijzin met als wanneer eerder attributief dan adverbiaal. ‘Het tijdstip waarnaar als wanneer verwijst, is het ogenblik waarop de in de voorzin genoemde handeling verricht zal zijn’. Blijkens dit laatste citaat beschouwt Damsteegt de als wanneer...-groepen als een soort bijzinnen van tijd.
Zijn eerste voorbeeld uit Leeuwenhoek luidt: ‘dierhalven nam ik mij voor dese Pokken een weynig te kooken, als wanneer die zoo hard waren, dat die niet in een stremden’. Hij meent, dat het gecursiveerde gedeelte verband houdt met de in de ‘voorzin’ genoemde handeling te kooken. Hij ziet daarbij over het hoofd, dat daar niet slechts sprake is van een handeling, maar van een gekwalificeerde handeling (een weynig te kooken), en het is juist met deze kwalificatie, dat de woordgroep als... stremden, bij wijze van verlengstuk, primair verband houdt. Het deel wanneer die zoo hard waren, dat die niet in een stremden houdt zelf een hoedanigheid in, die door middel van het voegwoord als met een weynig verband houdt, en wel zo, dat op die manier de hoedanigheid een weynig gelijkgesteld wordt met de hoedanigheid die in wanneer... stremden onder woorden gebracht wordt. Door het koken moeten de pokken niet in zodanige toestand geraken, dat ze verharden tot een stremsel, want dan zou Leeuwenhoek ze niet op de door hem gewenste wijze kunnen bestuderen. Daarom moeten ze ‘een weynig’ gekookt worden, een mate van koken waarbij ze niet tot een stremsel verharden.
Wij gebruiken dit gelijkstellend-kwalificerende voegwoord als meestal in anders gebouwde woordgroepen, zoals in: ‘Hij wordt als de aanstichter beschouwd’, maar wij gebruiken het ook wel in groepen die in bouw geheel overeenkomen met die van Leeuwenhoek, bijvoorbeeld in de zin: ‘Wanneer het waait, is dat niet zo hinderlijk als wanneer het regent’. Deze laatste, complexe, woordgroep bestaat uit het voegwoord als en de voegwoordgroep wanneer het regent. Evenzo bestaat als wanneer die zoo hard waren, dat die niet in een stremden uit het voegwoord als en de voegwoordgroep wanneer die zoo hard waren, dat die niet in een stremden. Het is dus onjuist, te spreken van een ‘konjunktie als wanneer’. Er zijn twee conjuncties, namelijk als en het erop volgende wanneer, waarmee als echter geen interpretabel verband houdt. Integendeel, de lezer kan pas interpretabel verband leggen, als de hele voegwoordgroep waarvan wanneer het eerste woord is, voltooid is: {als (wanneer die zoo hard waren, dat die niet in een stremden)}. De opvatting van het w.n.t., dat als oorspronkelijk een bloot expletief was, kan dan ook niet juist genoemd worden.
In het tweede voorbeeld dat Damsteegt uit L. geeft, houdt {als (wanneer... afging)} verband met het gieten van ‘een weynig’ water. In zijn derde voorbeeld heeft L. het over het onderscheiden van levende en dode wezens. Welke levend waren, dat bleek als L. zijn warme adem over de massa liet gaan. Als de levende wezens die warme adem voelden, bewogen ze zich. Vandaar dat L. schrijft: ‘en als ik... de levende van de doode wilde onderscheyden, soo liet ik maar myn warme adem daar-