Stijven en ontvouwen
Het verbum stijven, denominatief bij stijf en deswege van oorsprong zwak, is over de hele linie sterk geworden in de meest concrete betekenis ‘met stijfsel behandelen’: stijven, steef, gesteven, maar zwak gebleven in de ‘overdrachtelijke’ betekenis ‘hardnekkiger, volhardender maken’: stijfde, gestijfd. Iets dergelijks is op te merken bij ontvouwen, met dit verschil dat hier niet de sterke, maar de zwakke vorm de jongere is. Het simplex vouwen, oorspronkelijk sterk (reduplicerend), is al vroeg zwak geworden in het praeteritum, maar heeft zijn sterke tweede participium behouden, ook in samenstellingen (ingevouwen, opgevouwen, opengevouwen, uitgevouwen). Alleen bij ontvouwen, dat meestal ‘overdrachtelijk’ gebruikt wordt en dan ongeveer ‘uiteenzetten’ betekent, is ook het participium zwak geworden: ontvouwd. Als de woordenboeken eenstemmig daarnaast nog het sterke ontvouwen erkennen, zal dat gelden voor de concrete - en thans weinig meer gebruikelijke - betekenis ‘openvouwen, uitvouwen’. Mij althans doet hij heeft zijn plan ontvouwen of het ontvouwen plan zo ongewoon aan, dat ik geneigd ben het als niet (meer) correct te beschouwen.
C.B.v.H.